Honderd jaar Drs. P: het verschil tussen kunde en kunst

Door Willem de Wolf, op Wed Aug 21 2019 22:00:00 GMT+0000

Welbekend blijft het liedje Knolraap en lof, schorseneren en prei. De zanger ervan, Drs. P. (lees: ‘Doctorandus P’) zou deze week, op 24 augustus, 100 jaar geworden zijn. Theatermaker Willem de Wolf herinnert hem als een inspirator, maar ook als een veelzeggende casus voor de troebele verhouding tussen mediacultuur en intellectualisme. Slimme rijmelarijen geven nog geen emotie.

Het eerste wat er meteen met het horen van de naam Drs. P. bij me opkomt, is het woord ‘commensaal’. En met dat het woord er is, is er ook vrijwel meteen de vraag wat het ook alweer was, een commensaal, wat het ook alweer betekende. Ik weet het nooit. Ondanks dat ik het heb geweten. Ondanks dat ik het heb opgezocht. Elke keer opnieuw. Ook nu weer. Elke keer opnieuw na het beluisteren van het liedje De Commensaal of het horen van de naam Drs. P. zoek ik het op. En elke keer opnieuw, mijn leven lang al, vergeet ik het na een tijd.

Zoals ik me hopelijk mijn leven lang wél zal blijven herinneren waar en wanneer ik het liedje voor de eerste keer hoorde en niet wist wat het was. Spelend onder de eettafel in de woonkamer moet dat geweest zijn. Tussen de stoelpoten, met de ribbelingen van de kokosmatten in de knie gedrukt, heb ik het woord, uit de eeuwig spelende radio in de achtergrond, waarschijnlijk voor het eerst gehoord. Wat is dat? De gespitste oren, de nadenkende kinderblik in het verre niet. Het herhalen van het woord met de tong: ‘Commensaal. Commensaal.’

Dat onheilspellende universum dat het kind creëerde door de primitieve associaties met de woorden, de teksten van Drs. P, is ergens nog altijd dichtbij, vertrouwd bijna

Ergens is het ook nog altijd dichtbij, vertrouwd bijna, dat hele onheilspellende universum dat het kind creëerde door de primitieve associaties met de woorden, de teksten van Drs. P. In ieder geval werden de kleine, vertrouwde, behaaglijk benauwde late zestiger jaren flink ontregeld door dat macabere lied over die onderhuurder (de commensaal) die jonge vrouwen vermoordde, onderin het trapportaal achterliet, waar ze door de verhuurder werden gevonden, die vervolgens maar moest zien hoe hij het voor de buurt verborgen hield. ‘Zo’n vrouw hoort in het kanaal en niet in het trapportaal.’

Mysteriën

Ik herinner me nu overigens ook vrij makkelijk hoe alles wat in die tijd onduidelijk en onbestemd was, ergens altijd nog met de oorlog te maken leek te hebben. In ieder geval met de meedogenloze en wrede toon waarmee daarover bij ons thuis nog altijd werd gesproken. Al het verontrustende, alle dood was voor het kind toentertijd nog altijd oorlog. Ook De Commensaal, dat niet letterlijk over de oorlog ging, maar wel degelijk over het kleinburgerlijke naoorlogse Nederland. En het kleinburgerlijk naoorlogse Nederland was behalve naoorlogs, heel lang ook altijd nog oorlogs.

Hoe dan ook, Drs. P. was een verwarringstovenaar, zoals Ramses Shaffy dat in diezelfde tijd ook was met zijn ‘hemelblauw met gouden harp, wolkentorens, ijskristallen’. Later begreep ik dat P. niet alleen voor het kind mysteriën had. Ook voor mijn ouders was hij een artiest, een kunstenaar. En daar bestonden bij mij thuis geen vastomlijnde definities over. ‘Een woordkunstenaar’, preciseerde mijn vader, ‘is iemand die dingen met taal kan, die andere mensen niet kunnen.’

De sneldichter Willi Alfredo was er ook zo een. En de boer die in het televisieprogramma Mik met een hamer op een aambeeld een polka sloeg. Dat laatste had weliswaar niets met taal te maken, maar het was wel iets waar wij naar keken en wat we knap vonden, kunstig. Iets wat wij in zekere zin ook wel meteen zouden willen kunnen.

Drs. P. kon het. De Commensaal zette hij op plaat in 1964. Er zouden tientallen platen volgen, stuk voor stuk net niet helemaal zuiver gezongen en stuk voor stuk door hemzelf op piano begeleid. De Veerpont is een nummer dat de hitparades haalde, net als Knolraap en lof, schorseneren en prei. De Dodenrit, het lied over een noodlottige sledevaart met de Trojka naar Omsk, werd zijn bekendste.

Achter Drs. P verborg zich Heinz Polzer, in 1919 in Zwitserland geboren uit een Oostenrijkse vader en een Nederlandse moeder. Op zijn derde verhuisde hij met zijn moeder naar Nederland, maar zijn Zwitserse nationaliteit heeft hij nooit opgegeven. Waarschijnlijk uit dankbaarheid voor het land dat hem tot twee keer toe uit handen van de Duitsers bevrijdde, toen hij tijdens de bezetting wegens een anti-Hitler lied werd opgepakt.

Zijn doctorandustitel had hij aan een studie economie te danken, om vervolgens als Zwitser een Nederlandse taalijveraar te worden, die naast proza, liedjes en gedichten ook proza over het schrijven van liedjes en gedichten schreef.

Hij overleed vier jaar geleden op 13 juni 2015 op 95-jarige leeftijd. Op 16 juni verscheen erin de Volkskrant en NRC Handelsblad een door hemzelf geschreven rouwadvertentie in de vorm van een ollekebolleke, een achtregelige dichtvorm die hij zelf in de markt had gezet.

Verstrooide professor

Drs. P. was hoe dan ook bijzonder. Of deed hij bijzonder? Ik weet nog hoe dit onderscheid, het verschil dus tussen echt zijn en doen alsof vanaf een bepaald moment in mijn leven belangrijker werd en zich opdrong bij het aanschouwen van Drs. P op televisie.

Natuurlijk, Drs. P. wás in belangrijke mate hoe hij eruitzag. Zijn kostuum, het driedelig tweedpak, de bril met groot ouderwets montuur: hij droeg dat ongetwijfeld allemaal ook thuis, ook voor en na de optredens. Hij was zonder meer een heer, of heerschap, zoals hij zichzelf zou noemen, een schoolhoofd, een professor, een studentenpastor. Een doctorandus. Hij kleedde zich niet om.

Drs. P. wás in belangrijke mate hoe hij eruitzag. Zijn kostuum, het driedelig tweedpak, de bril met groot ouderwets montuur

Tegelijkertijd heeft zich bij Drs. P. wat zijn kleding betreft ergens natuurlijk wel een ingrijpende perceptiewisseling voorgedaan. Er is namelijk een allereerste moment geweest dat de kleding een kostuum werd. Een allereerste ochtend waarop het besef doordrong dat de kleren niet alleen als kleding door een persoon werden aangetrokken, maar ook door een personage. De ochtend dus waarop Polzer P. werd en er alleen schijnbaar niets veranderde. De ochtend waarop het beeld dat de wereld van een doctorandus had, leidend voor P. begon te worden. Inclusief de verstrooidheid.

Want het was vooral dat laatste, die verstrooidheid dus, die me, meer nog dan de kleding of de bril, soms deed twijfelen aan P’s oprechtheid. Hij was het namelijk altijd verstrooid. Elk interview opnieuw. Elke keer als Drs. P op de televisie iets werd gevraagd was hij meteen afgeleid, meteen vooral hortend en haperend op zoek naar archaïsche, academische, bureaucratische woorden die in over-geconstrueerde zinnen moesten worden gevoegd. Bij Willem Duys’ Voor de vuist weg, bij Toppop van Ad Visser, waar hij in al zijn (wellicht dan dus toch wat gespeelde) onbekendheid met het fenomeen playback nauwelijks z’n mond bewoog terwijl ze zijn Trojkalied afspeelden, en waarbij hij zich ook nog eens gewillig een bontmuts op liet zetten.

Slimme karikatuur?

Hij was zo vaak absent dat ik me afvroeg of hij het eigenlijk wel écht was. Want, dacht ik, als je werkelijk verstrooid bent, dan zou men in je omgeving er op z’n minst een keer met je over willen praten. Dan zou je er misschien wel iets aan willen doen. Maar klaarblijkelijk wilde men dat bij Drs. P. niet. Waarschijnlijk vond de entourage van P. het allemaal wel prima zo.

‘Voor de buitenwereld is een doctorandus, een geleerde, een taalvirtuoos nou eenmaal altijd wat verstrooid’, zeiden ze daar vermoedelijk tegen elkaar. Ja, dacht ik, maar als je werkelijk verstrooid bent, ben je het ook af en toe niet of doe je op zijn minst je best het soms niet te zijn. En als je het niet bent, maar wilt doen geloven dat je het wel bent, dan ben je het steeds.

Het bleef merkwaardig dat Drs. P. in al die programma’s voorafgaand aan zijn liedjes met veel ‘euhs’ en ‘ums’ zijn taalvirtuositeit bleef uitventen.

Het bleef merkwaardig dat Drs. P. in al die programma’s voorafgaand aan zijn liedjes met veel ‘euhs’ en ‘ums’ zijn taalvirtuositeit bleef uitventen. Hij kwam zelfs in het Nederlandstalige smartlappen- en schlagerprogramma Op losse groeven. Dit liedjesprogramma van de Tros was er een van het soort waarvan ze er in Duitsland ettelijke hadden en waarbij ik mij altijd afvroeg of de zangers en zangeressen er eigenlijk wel aanwezig waren. Je zag het publiek soms volkomen wezenloos in het niets staren, terwijl de artiest voor hen op het podium iedereen stond aan te moedigen mee te klappen.

De doctorandus zou toch moeten weten dat de bedoelingen van de makers van dergelijke programma’s te wantrouwen waren, dat ze goedzins of kwaadzins vanuit een vooroordeel tegenover geleerdheid, tegenover een fenomeen als taalvirtuositeit een karikatuur van hem zouden willen maken. Ook omdat ze bijna zeker wisten dat hij hen die karikatuur zou leveren. In die zin heb ik Drs. P’s populariteit bij de studentensociëteiten evenmin vertrouwd. Had hij eigenlijk wel helemaal door hoe het zat? Of heb ik niet helemaal door dat P. wilde dat ik mij dat afvroeg, terwijl hij zelf wel degelijk door had hoe het zat?

Kunstigheid is nog geen kunst

De passage van Drs. P. is in mijn artistieke ontwikkeling inhoudelijk belangrijk geweest. En dat is het in zekere zin nog steeds. De verleiding van het uitserveren, van de overvloedigheid, van inlossen ligt altijd bij me op de loer. Ik moet mezelf blijven overtuigen dat werkelijke zeggingskracht eerder in de weglating zit en de beheersing en dat gekunsteldheid, maniërisme, weliswaar een vaardigheid is, een kunstigheid, maar misschien toch niet de kunst.

Drs. P’s teksten zijn buitengewoon clever, ze zijn rijk en geestig, puntig en vol. Maar werkelijk ontroerend en aangrijpend zijn ze niet. Ze ontberen de hartverscheurende directheid van de levenspijn in de liedjes van bijvoorbeeld Ann Christy. Of eigenlijk van haar tekstdichteres: de dit jaar eveneens honderd jaar geleden geboren Nelly Byl uit Ukkel. Toen Byl in 2011 op 92-jarige leeftijd overleed, liet ze een kleine tweeduizend liedjes na voor tientallen artiesten in binnen- en buitenland, waaronder ook Will Tura en The Gibson Brothers.

Van haar hoorde ik een paar weken geleden in de auto op weg naar mijn vakantieadres voor het eerst het ongelooflijke voor Christy geschreven Lisa is Lisa:

Lisa is Lisa
Maar ik ben anders
Lisa is Lisa
Maar ik ben Ann

Lisa kan zingen
Zoals geen ander
Maar ik doe dingen
Die zij niet kan

Wat was dat? De gespitste oren. De ontroerde blik in het verre niet. Alle inzittenden van de wagen waren verstomd. Bij Byl zijn de taalvondsten en de meta-effecten (Ann zit in ‘anders’ natuurlijk, maar ook: Lisa kán zingen, maar Ann zíngt) niet het hele werk. Het lied sluit zich niet, zoals vaak bij Drs. P. op het moment dat de vindingrijkheid ervan is genoteerd.

Integendeel, het tekstgedicht maakt een opening naar emotionaliteit, eenzaamheid, kwetsbaarheid en verdriet. Als je nu voor het eerst van je leven, als volwassene, Drs. P. hoort, dan vind je dat meesterlijk, denk ik, razendknap. Nelly Byl en Ann Christy deden daar in die auto echter pijn, prachtig pijn. En dat is toch wat an-ders.