Ab en de gymbot

Door Karel De Sadeleer, op Wed May 07 2025 13:15:00 GMT+0000

Het onderstaande komt uit een langere tekst over een Duitse kunstschilder & z’n entourage, in welke entourage zich ook bevindt, naast een Russische hoofdrolspeelster, een Amerikaanse fotografe en een koppel assistenten, de Duitse eenmanstijdschriftuitgever Andreas Abendland. Ab is gebaseerd op een werkelijk levende Duitse figuur met oubollig aandoende vooringenomenheden over o.a. de soevereiniteit van kunst & kunstenaar. Hij leeft naar de mores van oud geld. In sommige opzichten komt hij, alsof het zo gepland is, overeen met andere, werkelijk levende mannetjes die menen dat hun vrijheid op het spel staat wanneer ze bepaalde woorden niet meer mogen gebruiken en, vanuit een licht ontvlambare scholastiek, hardnekkig volharden in hun eigendunk. In mijn dagdromen doet Ab me ook denken aan een andere eenmansuitgever, die eveneens niets moet weten van sport. (‘Zwemmen? Ik ben geen vis, man.’) De Abendland in deze tekst is, ondanks alles, geen hyperbool.

[…] te onthouden valt bovendien dat Abendland, tijdens z’n petit tour in de Balkan, het enkele maanden had aangelegd met een gymbot die er in het diffuse licht boven de reverse crunch in d’r kelderloft1 op de Antifašističke borbe in Belgrado ravissant & 27 uitzag, maar in het gore blacklight van de allereerste Servische mannenplee met gloryhole (in de де вриенден ван гаврило op de hoek van de Kneginje Ljubice en Gospodar-Jevremova) 63+. Circa of toch daaromtrent. Wat de gymbot-dotični zo’n jeugdig voorkomen had gegeven, was a) geluk met d’r genen, b) een dieet van driekwart proteïnen, zero carbs en eggplant-on-the-run, c) een in Servië vooruitstrevend gebruik van methylfenidaat, en d) dat ze reeds verschillende decennia, wellicht aangejaagd door de magie van een puur fysiek zelfbeeld, aan de in d’r kelderloft geïnstalleerde gear had zitten haaien, welke gear ze had kunnen aanschaffen met een erfenis van een oom aan vaderskant (die ‘soldaat’ was geweest onder Tito en later gewoon juut in Dubrovnik), wat dus, voor alle duidelijkheid, betekende dat ze decennialang als een sestra van de Ordo Cisterciensis Strictioris Observantiae in d’r kelderloft aan de gear kon zitten buffelen tot ze d’ruit zag als een Adriatische sfinx op anabolen, waardoor Abs verwarring omtrent leeftijdsduiding begrepen & vergeven kan worden.

Ab heeft zich toen een tweetal maanden lang om de drie, vier dagen laten melken door de gymbot op d’r massagetafel. Daar hing alleen een peertje boven en Ab kon zich zo helemaal focussen op de bijzonder levendige suctie waarin d’r gympoliepen doorkneed waren. Die affaire is voor Ab nogal abrupt geëindigd met drie maanden sanatorium in de Geiselgasteigstraße (München). De gymbot is later – uit eigen beweging, althans scripsit het verslag van de wetsdokter – in d’r cel gaan hangen drogen, waar ze zat – volgens de verdacht slordig uitgeschreven steno van de vervangtypiste in het justitiepaleis van Dubrovnik, welk verslag ook nog eens onder de koffievlekken zat – wegens geweldpleging vis-à-vis een op de Adriatische kust aangespoelde Belg met een vroegrijp geknakt libido.

Heeft Ab, eenmanstijdschriftuitgever par négligence, in het sanatorium de leerstellingen opgelopen van le poststructuralisme de retour éternel? Wellicht. En heeft Ab daar ook inzichten over het/z’n leven opgedaan? Mogelijks, want Ab is geen idioot en hij is, ondanks alles, ontvankelijk voor de buitenwereld. (Z’n binnenwereld blijft voor de meeste mensen een ondoordringbare jungle. Of een door denkfouten en jeugdsentimenten overwoekerde enclave van het Duitse existentialisme.)

Heeft Ab, eenmanstijdschriftuitgever par négligence, in het sanatorium de leerstellingen opgelopen van le poststructuralisme de retour éternel? Wellicht.

Tijdens het verblijf in het sanatorium, vrij van andere beslommeringen dan z’n convalescentie, herlas Ab de pillen die hem in z’n jeugd hadden opgevreten: Musil, Grass, Mann, Johnson, Weiss en Jirgl. (Vooral De Toverberg prikkelde z’n opvattingen over de soevereiniteit van kunst & kunstenaar, zodanig dat hij, tussen angst- en koortsdromen over het mechanische uitpompen van uiers in, lucide visioenen beleefde over een artistiek-vernuftige Tower of Power, welke toren zou moeten bestaan uit de versteende vruchten van tienduizend jaar cultuurproductie. Op z’n Warburgs, maar met een twist.)

Als gevolg van z’n herlectuur had Ab zich tijdens z’n sanatoriumverblijf danig liggen opwinden over de (naar zijn aanvoelen) vigerende litterarische Tendenzen in het Westen, in het bijzonder: autofictie, welke fictie Ab vervolgens, via het met kankertinnenherrie gescoorde slijmspoor van een snel bijeengepend en voor zijn doen eerder compact gloryhole-boek, te zeiken heeft gestationeerd. Dat boekwerkje (in ironische Franse alexandrijnen) kreeg de titel Doppelt Halt Besser – ondertitel: Es ist normal, dass jedes Würfelspiel problemlos mit der Dynamik von tausend Terzinen gespielt wird – en het werd door z’n uitgever (GleichGewicht GmbH) in de markt gezet als ‘Eine neue Abhandlung über westeuropäische Bukolika’. Door de FAZ werd het opgepikt & behandeld als ‘Anderes Schreiben’; in de Tageszeitung werd het summier & toch grondig weggezet door een stagiair-recensent als ‘vermakelijk indien je alle vijzen mist’; in Bild kreeg het een halve pagina toebedeeld (wegens ‘sensationeel in z’n entideologisierte Analyse des Springer-Reiches’, wat op zich al een verfrissende benadering was)2; en – is dit nou de notoire bastaard die te lande litterarische Ironie heet? — na halfslachtig poststructuralistisch onderzoek werd het door de nieuwe inkoper van König in een rek geplempt onder het lemma ‘AUTOFICKTION’.

Als gevolg van z’n herlectuur had Ab zich tijdens z’n sanatoriumverblijf danig liggen opwinden over de (naar zijn aanvoelen) vigerende litterarische Tendenzen in het Westen, in het bijzonder: autofictie.

Met ‘autofictie’ wordt, naar Ab uitgevogeld heeft, het geheel van geformatteerde & genormeerde Handlungen/Werke aangeduid waarin een Autor*in zichzelf opvoert als belevend personage, wat de volgende implicaties en presupposities verenigt:

a) dat de Leser*in (infra: [leezərın]) de _Autorin_ (infra: [o:teur*ın]) als figuur uit zijn/haar/hun werkelijkheid herkent,

b) dat de [leezər*ın] zichzelf conceptualiseert als een Idealunterhalter met de tekst (infra: [txt])

c) dat de [leezərın] tegelijkertijd die [o:teurın] als een cryptische Idealgestalt — of toch een op nucleaire schaal ideologisierte Gestalt — conceptualiseert,

d) dat de geconceptualiseerde [o:teurın] & het crypto-ideaal van de [leezərın] als zodanig op elkaar ingrijpen,

e) waardoor, via Barthes, de [txt] een exegetisch braakland/paradijs wordt voor zowel [o:teurın] als [leezərın], of, om Jameson te citeren: ‘[…] in wezen een niet-representationeel werk […] dat verzonnen betekenaars van diverse ideologemen combineert in een soort hologram.’

Hoedatzo, vraagt de lezer zich ongetwijfeld af. En terecht: Abendland heeft er zich op het eerste gezicht wel zeer gemakkelijk vanaf gemaakt.

‘Klopt,’ zou Ab zelf toegeven, ‘maar het kan nog bondiger: ([o:teurın] > [txt] > [leezərın]) > [txt]n > “([leezərın]” > “[txt]n” > “[o:teurın]”).’ Alsof het zo uit een door je favo chatbot opgesteld 30-tägiger Calisthenics-Trainingsplan komt.

1 Vaak komen schriftuur & lectuur elkaar laveloos tegemoet. Uit Susan Daitch’ L.C. (1987) onthou ik dit: ‘This closed door bars a room I desperately wanted to see, a room where bodies can be turned inside out as easily as dresses, guts and seams on the outside, clearly visible, and each individual is reduced to a physical presence.’ Daitch’ eerste boek, een historische roman, wordt doorgaans positief onthaald. Soms wordt het zelfs een postmodern meesterwerkje genoemd. (Dat het in dagboekvorm is uitgewerkt, stelt de zenuwen niet danig op de proef. Op een manier is dat een prestatie. Vaak is het dagboekformaat, net als de literaire droom, een mom voor een gebrek aan verbeelding langs ’s schrijvers zijde.) De L.C. uit de titel is Lucienne Crozier, een negentiende-eeuwse protofeministe die d’r eigen wedervaren met jongkapitalisten, anarchosyndicalisten, oud geld en kunstenaars neerpent. Haar personage is een stuk appetijtelijker dan pakweg Mme Bovary. Waarschijnlijk heeft dat te maken met het feit dat Daitch d’r info over vrouwen & hun karakter & de objectivering van hun lijf heeft van l’expérience vécue, terwijl Flaubert van horen waaien in een halfvolle fles calvados in de heuvels rond Rouen. Bovenstaand citaat komt uit een passage over Lucienne Crozier en d’r (gefictionaliseerde) omgang met de schilder René Delacroix. De reductie waarvan sprake bij Daitch, komt mij over als een enigszins anachronistische kritiek. Vast lijkt wel te staan dat de relatie tussen schilder en muze/model in de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw (cf. de onsmakelijke bidprentesthetiek van Borremans) er hoofdzakelijk een is van subject vs. object — in lijn met wat Mary Hunter beweert: ‘The relationship between artist and model, like that between doctor and patient, was understood as both professionally and sexually charged.’ Maar die positie doet de schilder te veel eer aan: hij is niet altijd de demiurg die men van hem wil maken. (Zo’n Borremans, bijvoorbeeld, moet het ook maar zien te stellen met z’n vele artistieke beperkingen, plus met de kritiekloze gemakzucht van de vaderlandse pers.) Dat een omkering van die hegemonische relatie wenselijk is, staat buiten kijf. Of ze mogelijk is? Weet ik niet. Het zou een verregaande vorm van collectivisering vergen, nee? Collectivisering heeft de voorbije decennia ampel artistieke vruchten geworpen, maar ik heb de indruk dat men het nog steeds moeilijk heeft om in collectieven gemaakte oeuvres op dezelfde manier te benaderen als het werk van kunstenaars met een demiurgische Gestalt. Punt is namelijk dat het nog steeds te gemakkelijk gaat over de figuur van de kunstenaar, en niet over het werk an sich. (In De Tijd mocht Borremans verkondigen dat hij ‘dit jaar nog geen dag geschilderd’ heeft, net als dat hij er een fitnessdiscipline op nahoudt: ‘Ik begin mijn dagen tegenwoordig met work-outs. Ik sta tussen 5 en 6 uur op. En voor ik ontbijt, doe ik een halfuur fitnessoefeningen: een beetje stretchen, wat poweryoga, werken met gewichten. Iemand heeft me dat aangeraden. Ik voel me er goed bij. Je krijgt energie voor de rest van de dag.’ In datzelfde weekend verschijnt in De Standaard een interview met Borremans waarin hij beweert dat hij elke dag werkt. De leugen aanvaardt men licht van een schilder die al jaren bidprentjes produceert op groot formaat.) En wat ik eigenlijk wil zeggen: één maand heb ik een abonnement gehad in een gym. Dat was in Bautzen, ten westen van Dresden. Wat me toen opviel: de mannetjes kwamen voornamelijk om zichzelf te bekijken in de toverspiegels van de gym. Wat daarbuiten gewoon een lichaam is, wordt in zo’n spiegel commodity in de handelsoorlog tussen lijfzucht en hartstocht, of toch iets dat is ‘reduced to a physical presence’. (De vrouwen leken me eerder te komen voor de sauna achteraf. Of zij controleerden hun zelfbeeld snaakser.) Narcisten, dacht ik toen ik de mannetjes bezig zag, maar evengoed zijn het gewoon de kleinkinderen van de Stasi die het poststructuralisme nog moeten ontdekken. Op een steenworp van de Bautzener Körperbildung ligt trouwens een tot museum omgetoverde Stasi-gevangenis waar Wolf Biermann — Kampfgeist ohne Ironie — niet zo lang geleden nog heeft geconcerteerd, als om iets te vieren.

2 Petite histoire: de Springer waarvan sprake is uiteraard de eigenaar-uitgever van Bild. Het is een teken van de tijd, plus aan de wand, dat Springer in Berlijn bijna een hele wijk heeft verworven, net over de grens van wat dertig jaar geleden nog Oost-Berlijn was. Daar heeft hij, tussen 2013 en 2020, een extra gigantische mastodont van een kantoorgebouw laten optrekken: de Axel Springer Campus. Adres van de mastodont: Jerusalemer Straße, nummers zoveel tot zoveel. Kid you nicht & met de groeten van het IDF. Boodschap van de 30+ camera’s op alle straathoeken: ‘Ophoepelen, plebs!’