Autopsie van een Nee
Door Arno Van Vlierberghe, op Mon May 10 2021 22:00:00 GMT+0000Eigenlijk, als ik eerlijk en trouw was geweest aan mijzelf en, vooral, aan mijn mentale huishouding, zouden jullie deze woorden hier nooit hebben mogen lezen. Eigenlijk had ik ‘nee’ moeten zeggen. Alhoewel. Het armtierige klimaat binnen de op PR draaiende biosfeer der Vlaamse Letteren in het achter- hoofd houdende, zou die ‘nee’ voor omstanders veeleer hebben geklonken als ‘Nee, bedankt! [fluistert wanhopig] Maar please zet mij niet op de zwarte lijst, please denk aan mij voor volgende nummers, please denk aan mij voor jullie volgende creatieve correspondentie over cult-onderwerp X, Y of Z dat mij aanbelangt. Please … interpreteer dit niet als een afwijzing. Ik smeek het je.’
Ik bemin jullie aandacht als vocht een betonmuur.
Waarom staan mijn ingehuurde woorden hier dan toch gedrukt? Tja. Dat is de schijnheilige vraag waarvan het hypocriete antwoord zich gemakkelijk laat raden door elke retorisch niet onbegaafde huurwoordenaar die wel eens kauwt op het idee te willen ‘meespelen’ in de hedendaagse kunsten. Ik wil dat jullie mij zien terwijl ik door jullie word bekeken. Ik bemin jullie aandacht als vocht een betonmuur.
Eigenlijk, als ‘jonge, progressieve, zichzelf tot de avant-garde rekenende dichtende hipster’ (zoals een uitgever mij onlangs kenschetste in een smeuïge takedown op Facebook), heb ik het sputterend schijt aan de meningenfabriek waar ik om de zoveel weken of maanden gedwee en voorzien van nét voldoende zelfkritiek en klassenbewustzijn inprik om relevant te blijven. Rondom mij in de aanschuifrij voor het ochtend- appel zie ik mijn vakgenoten met hongerige, mediageile ogen de handen uitsteken en ik elleboog mezelf naar de kop van de kudde. Please sir, I want some more? Plaats me in je inclusief en quotavriendelijk panelgesprek over privilege, patriarchaat en post-Occupy politiek in de Angelsaksische poëzie. Dwing me niet te moeten smeken, want ik doe het.
Natúúrlijk kan ik te gepasten en ongepasten tijde een onwelriekend ei kwijt over de steeds sluwer vermomde marketingstrategieën van debuterende Nederlandstalige schrijvers.
Hoe ziet de binnenkant van zo’n meningenfabriek er eigenlijk feitelijk uit? Wat zijn haar wetmatigheden? De fabriekshal kent vele werkzones, supply chains en bijhorende pikordes. Links van me krijgt iemand een tijdsgebonden Mening in De Standaard, rechts van me kerft iemand gecrowdsourcete lockdownpoëzie in de etalage van een keurslager. Nog voor ik me als jonge blasé twintiger goed en wel in mijn uniform had gewurmd, stond de Cel Diversiteit & Gender van de UGent al popelend en vol valuta voor mijn locker. Of ik samen met een aantal jonge dichters het diversiteitsbeleid van de universiteit kan etaleren door poëzieportretten te maken van op voorhand geprofileerde studenten uit minderheidsgroepen? Geen enkele moeite, wijs ze me aan en ik bestrooi ze met mijn juxtaposities. Wanneer ik even opkijk en de goedkope inktgeur tot mij neem, zie ik hoe inzet- en rekbaar mijn idiomen zijn, hoe ‘goed’ iemand kan gaan schrijven zodat, uiteindelijk, de taal voor elke kar kan worden gespannen.
Natúúrlijk heb ik als wandelende bloedzak met twee kijkers in mijn pretentieuze kop ook een recalcitrante mening over de incestrelatie tussen het financieel kapitalisme en de Eurogroep. Natúúrlijk kan ik te gepasten en ongepasten tijde een onwelriekend ei kwijt over de steeds sluwer vermomde marketingstrategieën van debuterende Nederlandstalige schrijvers. Dat laatste deed ik samen met een collega-dichter overigens al eens eerder op kosten van dit tijdschrift, inmiddels zo’n zes jaar geleden, toen ik vol jeugdige overmoed ten strijde trok tegen ‘het vrijblijvende gedartel’ en de ‘neoliberale voorzichtigheid’ onder ‘de gladde networkers en charismatische PR-genii waar veel literatoren zich bijna verplicht tot ontpoppen’. Zo’n anderhalf jaar na bovenstaande bierkaai zag mijn eigen debuut het asgrauwe daglicht en was geen enkele opdracht of boeking me te gortig. De Revisor heeft een gedicht nodig over het verband tussen zuurstof, COVID-19 en het politiegeweld in de VS? Hold my fucking beer & geef me wat budget. Poëziekrant wil een gedicht over mijn favoriete werk van Raveel, een schilder die ik enkel bij naam ken omdat de eerste jongen die ik ooit tongde van Machelen was? ‘Siri, Google Roger Raveel.’ Een ‘poëtische bijdrage’ voor nY over de herpolitisering van mentale gezondheid? Ik spoel mijn pillen weg, graaf door wat dagboekfragmenten, bekijk een paar docu’s en aan het eind van dit kwartaal kan de drukker lekker aan het werk. Hey Ma, if you could see me now!
Tegelijk is er het trieste besef dat de grande geste van het ‘niet meer meedoen’ enkel maar kracht kent wanneer iemand je überhaupt vraagt om mee te spelen.
Eigenlijk, eerlijk gezegd, heb ik de wereld vaker wel dan niet niks te melden. Geen update over mijn schrijven, geen slinkse humblebrag-aankondiging van een voor ons kinderzwembadgroot taalgebied prestigieuze line-up, zelfs geen slimme praeteritio over plafonnerende verkoopcijfers of trieste uitleendata van mijn werk. (5218 tekens, nog maximaal 782 te gaan! Score €€.) Soms, op een blauwe maandag, wanneer ik nét waanzinnig en chemisch aangeschoten genoeg ben om mijn somberte te laten muteren tot een vilein soort hybris, vind ik tussen de brokstukken van mijn neoliberale flexibiliteit toch de moed en restjes ruggengraat om Fortuna recht in het aangezicht te rochelen. Met de hand aan het kruis groet ik dan meningloos de dingen. Op zulke zeldzaam heldere momenten besef ik dat buiten de lijntjes kleuren van geen tel is wanneer je nog binnen het stadion speelt. Tegelijk is er het trieste besef dat de grande geste van het ‘niet meer meedoen’ enkel maar kracht kent wanneer iemand je überhaupt vraagt om mee te spelen. Ik moet denken aan wat Pier Paolo Pasolini liet optekenen, enkele uren vooraleer ingehuurde fascisten met zijn eigen sportauto op een verlaten strand in Ostia zijn prachtig viriele thorax aan repen reden:
‘De weigering is altijd een essentiële daad geweest. Voor heiligen, kluizenaars, maar ook intellectuelen. Het kleine aantal mensen dat geschiedenis heeft geschreven, zijn zij die ‘nee’ hebben gezegd, niet de hovelingen en de lakeien van de kardinalen. Om daadkracht te hebben moet de weigering niet klein, maar groot zijn. Ze moet allesomvattend zijn, en niet gaan over dit of dat punt. Ze moet absurd zijn, in strijd met het gezonde verstand.’
Mijn ‘nee’ knikt beschaamd het hoofd en staart schooljongerig naar z’n schoenen.
Liefste Pier Paolo, ik wil je zo graag volgen, je discipel zijn en finaal een privé-persoon worden. Maar voor een grootse weigering is mijn beurs te leeg en mijn ego te dorstig. Mijn ‘nee’ knikt beschaamd het hoofd en staart schooljongerig naar z’n schoenen. Ik kijk naar dit stuk, naar de deadlines die ik nog halen moet. Naar de verwachtingen die ik mezelf op de hals haal door voortdurend ‘ja, natuurlijk’ te zeggen wanneer de zwijgzaamheid mij juister lijkt. De krijttekening rond het lijk van mijn opinie ligt er al, ik hoef enkel nog maar te gaan liggen.
En dan sta ik op, en prik ik uit.