Beckett Meets Beefheart

Door Tom Chadwick, Gertjan Meyntjens, op Thu Jun 01 2017 22:00:00 GMT+0000

Lezen is een solitaire bezigheid. Althans voor de meesten van ons, maar niet zo voor de Amerikaanse schrijver Kenneth Goldsmith. Hij ziet lezen, schrijven en surfen op het web als een collectieve activiteit. Bovendien lapt de oprichter van het online archief UbuWeb consequent de auteurswetgeving aan zijn laars: ‘Gebootlegd worden, is een geweldig compliment!’

Kenneth Goldsmith (1961) is een Amerikaanse cultdichter, performance- en beeldkunstenaar, radiomaker en lesgever aan de universiteit van Pennsylvania. Als dichter maakte hij naam met bundels als Fidget (2000), Soliloquy (2001) en de Amerikaanse trilogie Weather (2005), Traffic (2007) en Sports (2008). Het was echter zijn boek Uncreative Writing: Managing Language in the Digital Age dat in 2011 de Amerikaanse literaire wereld wakker schudde. Volgens Goldsmith doen de meeste schrijvers alsof het internet niet bestaat, terwijl de mogelijkheden van de digitale remixcultuur voor taal- en tekstontwikkeling eindeloos zijn.

Zelf maakt Goldsmith volop gebruik van teksten die onder auteursrecht staan, transcribeert hij weerberichten en sportwedstrijden, en baseerde hij zijn bundel Seven American Deaths and Disasters (2013) op de verslaggeving over de overlijdens van prominente figuren als John F. Kennedy, John Lennon en Michael Jackson. Steeds weer zoekt hij teksten op die tot het publieke domein behoren en zet hij vraagtekens achter concepten als creativiteit, originaliteit en authenticiteit. Ook zijn recente essaybundel Wasting Time on the Internet (2016) zorgde voor controverse. Tegen al te makkelijke cultuurpessimistische diagnoses in herwaardeert hij het digitale tijdverdrijf als productieve act.

Je spreekt over een nieuwe, publieke leescultuur. Hoe ziet die eruit?

‘Vandaag gebeurt lezen en schrijven veelal publiek. Mensen lezen op straat, op de bus, in de metro en in de trein. En natuurlijk op sociale media. Diezelfde media zorgen er ook voor dat men waar dan ook aan het schrijven is. Daarom denk ik dat het idee van de solitaire schrijfstudio heeft afgedaan. Wanneer werd er nog op deze schaal in de openbaarheid geschreven? Er waren natuurlijk altijd artiesten die in de stad gingen schetsen, maar schrijven werd altijd alleen gedaan, in het schrijversatelier.’

Mensen lezen en schrijven in het openbaar en online, maar daarom is het toch nog geen gedeelde, publieke activiteit?

‘Toch is “activiteit” het juiste woord. Lezen is veel actiever dan ooit. Het staat voor het kopiëren, selecteren, manipuleren, delen en spammen van tekst. Dat is mogelijk dankzij de digitalisering. Tegelijkertijd is het een vorm van schrijven. Vandaag komen woorden niet alleen op je af, je doét er ook iets mee. In veel gevallen deel je tekst met anderen. Ik weet dat mensen nog steeds in alle stilte romans lezen en daar is niets mis mee, maar wat mij interesseert is de act die de grenzen tussen lezen en schrijven tenietdoet. Vroeger zouden de activiteiten waarover ik het heb en die zich veelal online afspelen, niet erkend worden als lezen en schrijven. Daarom denk ik dat we onze opvattingen over schrijven en lezen moeten bijstellen.’

Voor jou is de leeservaring dus sterk veranderd. Zo zeg je niet te schrijven om gelezen te worden – je boeken zouden onleesbaar zijn – maar om gedeeld te worden. Hoe zie je de rol van de traditionele spelers in dat deelproces, zoals de uitgever, de redacteur en de boekhandelaar?

‘Tien jaar geleden zou ik gezegd hebben dat ze eraan zijn voor de moeite. Toen geloofde ik dat iedereen op eigen initiatief zou gaan publiceren en bloggen. Mainstreammedia zouden verdwijnen omdat we ons eigen nieuws zouden creëren. Alleen heeft dat niet veel goeds opgebracht. Democratisch publiceren was mooi in theorie, maar bleek moeilijk in de praktijk. Ik denk ook dat mensen het inmiddels gehad hebben met al die verslaggeving van onderuit. Ik las onlangs dat The New York Times in de maanden na de verkiezing van Trump een recordaantal abonnees had. Blijkbaar worden grote kranten als The New York Times, The New Yorker en The Guardian juist machtiger dan ooit.’

Pleit je dan voor die kranten als een soort van gatekeepers?

Gatekeepers verhogen de kwaliteit van wat er verschijnt, onder meer omdat ze betaald worden voor hun werk.

‘Gatekeepers verhogen de kwaliteit van wat er verschijnt, onder meer omdat ze betaald worden voor hun werk. Ik schreef een tijd voor The New Yorker. Het redactiewerk was steeds van een heel hoog niveau. Elke onduidelijkheid, elke mogelijke onwaarheid moest eruit. De redactie liet niets onaangeroerd. Wanneer de tekst af was, was mijn tekst al lang geen gewone blogpost meer. Dus, ja, ik ben voor gatekeepers.’

In jouw werk maak je vaak gebruik van teksten die deel zijn van het publieke domein en een belangrijke plaats innemen in het collectieve geheugen. Ook in het recente Capital: New York, Capital of the 20th Century (2015) doe je dat. Hoe pak je dat aan?

‘Voor Capital inspireerde ik me op Walter Benjamins idee van een boek dat louter uit citaten bestaat. Ik ging gewoon naar de bibliotheek en zocht er naar interessante citaten over New York. Die kopieerde en rangschikte ik in verschillende convoluten. Dat is Benjamins term voor thematische mappen. Wat ik in tegenstelling tot Benjamin wel deed, is heel nauwkeurig de volgorde van de citaten bepalen. Het moest allemaal in elkaar passen. Ik veranderde de tijden van de werkwoorden, liet soms een deel van een citaat weg of verplaatste woorden. Bovendien wou ik het boek uitbrengen zonder bibliografische verwijzingen. Het was hoe dan ook een puinhoop. Na tien jaar werk wist ik vaak de bronnen niet meer en ook niet of ik citaten al dan niet had aangepast. Mijn uitgever wou er echter niet van weten.’

Je moest de verwijzingen opnemen?

‘Ja. Dus gebruikte ik het kleinste lettertype en plaatste de referenties in de marge van het boek. Toen ik erover sprak met John Zorn, zei hij dat hij de verwijzingen had opgenomen in doorzichtbare inkt. Dat vond ik briljant. Capital gaat dus even expliciet over auteursrecht en informatiemanagement als over New York. De inhoud vinden was makkelijk, net zoals op UbuWeb. Zoek gewoon genoeg boeiend materiaal bij elkaar en je maakt iets fascinerends. Maar de echte inzet van UbuWeb en Capital is natuurlijk distributie, gratis cultuur en auteursrecht.’

Heb je dan nog nooit problemen gehad met UbuWeb?

‘Niet echt. Ik heb aan geen enkele auteur toestemming gevraagd. Al twintig jaar lang breek ik de wet en bijna niemand stoort er zich aan. Af en toe is er wel eens een artiest die eist dat zijn materiaal verwijderd wordt, maar dat doe ik dan ook zonder problemen. Enkel als UbuWeb op iets lucratiefs stoot, geeft dat soms problemen. Als er eenmaal vraag naar is, willen mensen hun werk verkopen. Dat begrijp ik ook. Omdat UbuWeb zoveel materiaal bevat, merk je het echter helemaal niet als er dingen verdwijnen.’

In Wasting Time on the Internet bewonder je hoe informaticus Aaron Swartz JSTOR hackte en vier miljoen wetenschappelijke artikelen probeerde vrij te geven. Het betrof hier teksten van academici, in veel gevallen mensen met een baan aan de universiteit. Wat met open access voor creatieve werkers?

‘Het verschil is inderdaad dat je voor creatief werk helemaal niet betaald wordt, of doorgaans toch zeer weinig. Ik ken veel mensen die avant-gardelabels hebben opgericht, geweldige muziek produceren, en uiteindelijk failliet gaan omdat er geen markt is. Daarnaast heb je iemand als La Monte Young die albums verkoopt voor 150 euro het stuk. Hij ontzegt zijn werk aan mensen die er werkelijk interesse in hebben – vaak mensen zonder al te veel geld – en speelt enkel voor de rijken. Daarom worden zijn platen ook constant gebootlegd. Ik denk trouwens dat je het als artiest pas echt gemaakt hebt als je gebootlegd wordt. Hoeveel artiesten en schrijvers zouden dat niet willen? Het is een geweldig compliment.’

Wordt jouw werk gebootlegd?

‘Ja, voortdurend, juist omdat ik pleit voor dat soort piraterij. Ik laat het begaan. Ik verdien toch niets met mijn boeken, én ik heb een academische baan. Mensen hebben zeker het recht om hun eigendom te beschermen, maar voor mijn werk en het meeste materiaal op UbuWeb gaat dat niet op. Wel integendeel: als een werk op UbuWeb terecht komt, wordt het niet vergeten, wordt ernaar gekeken en erover geschreven. De maker kan uitgenodigd worden om er tegen betaling over te spreken. Voor bepaalde cultuurobjecten is het zelfs zo dat als ze niet op UbuWeb te vinden zijn, ze geen aandacht krijgen. Het is complex en als maker moet je vooral weten in welk distributiemodel jouw werk past. Ik hou niet van het idee van copyright en copyleft.’

UbuWeb getuigt ook van een historische bezorgdheid, een zorg om zaken te bewaren en publiek toegankelijk te maken. Zie je jezelf als archivaris?

Als maker moet je vooral weten in welk distributiemodel jouw werk past. Ik hou niet van het idee van copyright en copyleft.

‘In Wasting Time on the Internet is er een hoofdstuk dat “Archiving as the new folk art” heet. Het idee komt van de bibliothecaris Rick Prelinger. Hij vindt dat we vandaag archiveren zoals we vroeger quilts en lappendekens maakten. Het is een act van onbewust verzamelen en samenbrengen, van werken met kleine stukjes stof die je zelf niet gemaakt hebt, om dan tot iets moois en persoonlijks te komen. Op dezelfde manier is mijn MP3-archief een uitdrukking van wie ik ben. Je zou denken dat ik enkel avant-gardemuziek bezit, maar mijn archief barst ook van de domme popnummers. Het hedendaagse archief is een eclectisch en onzuiver archief. Die onzuiverheid is precies wat dit soort folksonomie onderscheidt van de officiële archieven. Op UbuWeb is het net zo. Het bevat ongewone dingen die je normaal niet bij elkaar vindt. Je vindt er Samuel Beckett – BECK – naast Captain Beefheart – BEEF. Je ziet hun namen nooit samen, maar als je erover denkt is het heel logisch. De figuur van Beefheart in de jaren 1960 kon niet bestaan zonder de figuur van Beckett. Het is boeiend dit soort toevallige en intuïtieve verbanden te leggen. Net die onzuiverheid onderscheidt UbuWeb van de oude, modernistische avant-garde die vervuld was van een zuiverheidsideaal. Mijn interesse ligt in het bezoedelen van die zuiverheid.’

In jouw werk put je niet enkel uit het publieke domein, maar evenzeer uit je privéleven. Zo transcribeer je in Soliloquy (2001) alles wat je gedurende een week zei. Is er een verschil in de manier waarop je gebruik maakt van het publieke en het intieme?

‘Al mijn teksten zijn autobiografisch. Zelfs als ik verkeersmeldingen transcribeer, is dat omdat ze me herinneren aan geluiden uit mijn kindertijd. Zelfs tot op vandaag kan ik huilen bij het horen van verkeersmeldingen op datzelfde radiostation.’

Zijn de verschillen tussen privé en publiek nog betekenisvol in een tijd waarin het intieme op grote schaal publiek gemaakt wordt op Twitter en Facebook?

‘Hedendaagse kunstenaars maken de grenzen tussen privé en publiek voortdurend vaag. Dat was nog niet zo in de tijd voor het web. Toen haalde ik inspiratie bij de kunst van het alledaagse, zoals ik dat zag gebeuren bij artiesten als John Cage en de Fluxusbeweging. Alleen probeerden mensen als Cage en ikzelf het alledaagse nog weer te geven als iets artistieks. In het geval van sociale media is de productie veel traditioneler. Het doet eerder denken aan het bijhouden van een dagboek. Ik denk niet dat veel mensen het gebruik van Facebook zien als artistieke praktijk. Dat is toch een verschil.’

Je zegt dat je boeken er niet zijn om gelezen te worden, althans niet op een traditionele manier. Zie jij je poëzie of de essays in Uncreative Writing dan als schrijfhandboeken? Of hoe moet het publiek ermee omgaan?

‘Het zijn zeker handboeken, maar weinig mensen doen er iets mee. Ooit heb ik een boek gemaakt dat Traffic heette. Dat was een transcriptie van een hele dag aan uitgezonden verkeersmeldingen. Een groep Braziliaanse dichters heeft later hetzelfde gedaan voor het verkeer in São Paulo. Ik vond dat geweldig, maar dat is het enige voorbeeld van directe navolging dat ik me herinner.’

Hoe kijk je naar de cursussen creative writing in de Verenigde Staten? Ze zetten zwaar in op noties als originaliteit en spontane zelfexpressie, maar …

‘Ze zijn inderdaad even formulaïsch. Zo kan je gerust spreken van een Hollywoodfilm en een New Yorker-kortverhaal. Alleen geeft niemand dat toe. De zogenaamd creatieve schrijvers werken even hard vanuit formules als ikzelf. En in feite is daar niets mis mee. Denk aan het sonnet, dat is evengoed een formule, maar maakt iemand zich daar druk over? Zoals ik het zie, lukt het toch nooit om teksten exact te imiteren. Als je iets probeert na te bootsen, is het resultaat hoe dan ook anders en origineel. Zelfs een transcriptie van dezelfde tekst verschilt van persoon tot persoon. Een keuze voor een punt, een komma of een puntkomma maakt al een groot verschil. In de joodse traditie mag er geen enkele fout gemaakt worden bij het kopiëren van heilige teksten. Eén fout en de hele tekst wordt vernietigd. Dat vind ik interessant. In die lijn bewerk ik met mijn studenten ook Wikipedia-pagina’s. We veranderen niets aan de inhoud, maar prutsen enkel met de leestekens. Van een komma maken we bijvoorbeeld een puntkomma. Dat verandert de geschiedenis net zozeer als wanneer ik een paragraaf zou verwijderen. Of ik verander de lidwoorden, van ‘an’ naar ‘a’. We vandaliseren een Wikipedia-pagina zonder dat iemand het merkt, en op zo’n manier dat niemand ook maar de moeite zou doen om het terug aan te passen.’

Is er in de huidige literaire cultuur genoeg ruimte voor dat soort speelsheid, vind je?

‘Men begrijpt er geen snars van. Er zijn mensen die me zeggen dat wat ik doe geen schrijven is, dat het enkel typen is, dat het niets betekent. Ik begrijp niet dat ze de betekenis en de impact van iets als een smartphone niet zien. Ze zitten helemaal vast in hun eigen manier van denken, hun eigen paradigma. Ik denk dat dit naïef, en romantisch, en heroïsch is. Al de dingen die kunst vandaag niet hoort te zijn.’

Je pleit voor een minder individualistisch kunstenaarsmodel. In Wasting Time on the Internet (2016) beschrijf je hoe die verspilde tijd de aanzet kan zijn voor een cultuur van publieke betrokkenheid. Hoe ga je van doelloos surfen naar affectiviteit?

‘Ik ben erg geïnteresseerd in affect in de digitale ruimte. Je stuurt een bericht, je ziet drie puntjes op je scherm en je weet dat de andere persoon aan het antwoorden is. Dat tijdsinterval is zo emotioneel. De werking van sociale media is zo affectief dat ze aanleiding kan geven tot zeer sterke verbondenheid, kennis en creativiteit.’

De collectieve oefeningen op internet die je voorstelt in Wasting Time on the Internet zouden op je studenten een bijna therapeutisch effect gehad hebben. Hoe zie jij de relatie tussen welzijn en internet?

Lezen is een negentiende-eeuwse bezigheid die van bovenaf aan jongeren wordt opgelegd.

‘Dat is als vragen naar de relatie tussen alcohol en welzijn: de meeste mensen kunnen goed om met alcohol, maar sommigen hebben er problemen mee. Oude media projecteren op nieuwe media is zo moralistisch. Zo richt de tv-generatie alle preken die zij in hun jeugd te horen kregen, nu tegen de jonge generatie. Als kind kreeg ik ook vaak te horen dat het niet goed zou aflopen met mij, dat ik een luierik zou worden omdat ik te veel tv keek. Maar achteraf bekeken vormde tv voor mij helemaal geen probleem, en ook niet bij veel andere mensen. Door digitalisering en sociale media verandert er natuurlijk wel veel, maar dat is niet erg. Als grote boekenliefhebber vind ik het jammer dat mijn kinderen bijvoorbeeld geen boeken lezen, maar dan denk ik: als ik in hun plaats was en dezelfde apparaten ter beschikking had, zou ik dan lezen? Waarom zou ik lezen? Lezen is een negentiende-eeuwse bezigheid die van bovenaf aan jongeren wordt opgelegd.’

Met de bedoeling om die jongeren intellectueel en emotioneel te voeden, toch?

‘Wat jongeren doen op het internet, is ook vaak educatief. Gisteren keek mijn zeventienjarige zoon naar een video over infrastructuurwerken in Saoedi-Arabië. Daar zou ik vroeger nooit een boek over gelezen hebben. Hij kijkt ernaar en dat maakt hem slimmer. Hij is dus niet enkel tijd aan het verspillen op het internet. Of neem een fenomeen als Wikipedia, wie duikt daar niet in? Het doet me denken aan hoe ik er als kind van hield om encyclopedieën te doorbladeren. Daar is toch niets mis mee? Er is te veel angst. Men kan zich beter met de nieuwe tendensen verzoenen. Het internet is er nu eenmaal. Tegelijkertijd ben ik me zeker bewust van die negatieve aspecten, van de haat en de trollen op sociale media. Maar er is meer dan dat. Er is ook schoonheid, liefde, vrijgevigheid, zachtaardigheid, en zelfs diepe gedachten. Mijn Facebookpagina staat vol haat en provocatie. Je vindt er fikse linkse en rechtse meningen, maar er is ook medeleven, humor, kennis en goede links. En dat allemaal in één ruimte. Het is een voorbeeld van wat Sianne Ngai the stuplime noemt – stom en subliem tegelijk. Daarom begrijp ik al dat gemoraliseer niet. Het komt allemaal wel goed.’

Tom Chadwick (1986) is schrijver, onderzoeker, doctoraatsstudent aan de Onderzoekseenheid Literatuurwetenschap van de KU Leuven en redacteur bij Hotel Magazine (http://partisanhotel.co.uk).

Gert-Jan Meyntjens (1989) doet doctoraal onderzoek aan de KU Leuven (literatuurwetenschap/culturele studies) en schrijft een proefschrift over recente schrijfhandboeken en (on)creatief schrijven in Frankrijk en de VS.

Vertaling Gert-Jan Meyntjens.