Beste Alma

Door Marlies De Munck, op Thu Feb 20 2025 07:27:00 GMT+0000

Filosofe Marlies De Munck schrijft een brief aan Alma Schindler, de ‘vrouw van’ vele ‘grote kunstenaars’. Terwijl haar mannen moeiteloos werden uitgeroepen tot genie, moest Alma in de rol kruipen van gefaalde muze, klankbord, doorgeefluik. O.a. vanwege haar antisemitische uitspraken en de vervalsing van haar memoires caste de geschiedenis haar voor de rol van verraderlijke vrouw wier uiterlijke schoonheid werd aangetast door haar kwaadaardige inborst: ‘een Walküre met vetbubbels’. Geen slachtoffer maar een dader. Maar waarom willen zo graag dat slachtoffers sympathiek zijn?

Beste Alma

Hoeveel jaren heb ik jou niet willen bedanken, omdat jij me de weg toonde naar zoveel schoonheid? Te beginnen met het sensuele, meeslepende Alma-thema uit de Zesde Symfonie van jouw eerste echtgenoot, Gustav Mahler: dat is muziek gemaakt van vlees en bloed. Een thema met schwung en elegantie, levensvreugde, en misschien is het ook een tikje manisch. Toen ik die melodie voor het eerst hoorde, zag ik in mijn verbeelding de vrouw met de indringende blik tot leven komen – een gezicht dat ik goed kende van de cover van een boek in de bibliotheek van mijn ouders. Het was Françoise Girouds fameuze biografie Alma Mahler of de kunst te worden bemind (1988). Als zeventienjarige verslond ik dat boek, gefascineerd als ik was door het ‘mooiste meisje van Wenen’ en haar vele beroemde aanbidders. Met gloeiende kaken las ik over je affaires met Gustav Klimt en Oskar Kokoschka, je huwelijken met Gustav Mahler, Bauhaus-architect Walter Gropius en schrijver Franz Werfel. Jouw bijzondere levensverhaal verschafte mij toen een toegangspoort tot de abstracte Mahleriaanse klankenwereld. Je persona vermengde zich met zijn muziek, weefde er een textuur van emoties omheen. Naarmate de echtelijke spanningen tussen jullie toenamen, werden de symfonische bouwsels complexer, urgenter, wanhopiger ook.

De hele framing van jou als femme fatale en Gustav als neurotisch, onmogelijk genie was een doelbewuste constructie van jouw hand.

Wat een koude douche was het toen ik erachter kwam hoe onbetrouwbaar de fundamenten waren van die driehoeksconstructie, waarin jij als brug fungeerde tussen Gustav Mahler en zijn luisteraars. Veel van je memoires bleken niet met de werkelijkheid te stroken. De hele framing van jou als femme fatale en Gustav als neurotisch, onmogelijk genie was een doelbewuste constructie van jouw hand. Op het einde van je leven censureerde je je collectie brieven en kwam je naar buiten met een herschreven, flatterende versie van je levensverhaal. Alma: de muze van talloze grote kunstenaars, de vrouw met een feilloos gevoel voor geniaal talent. Dat was de rol die je jezelf toemat en het was zeker niet helemaal gelogen. Maar het irriteerde de Mahler-onderzoekers dat je hun doelbewust zand in de ogen had gestrooid. Je vervelde van een mysterieuze verleidster tot een banale misleidster. Je werd een ‘probleem’.

Bovenop dat academische verwijt bleek je ook nog eens niet te deugen als mens. Steeds meer biografen maakten er een punt van om jou op je plaats te zetten, in naam van die arme kunstenaars die jij stuk voor stuk het leven had zuurgemaakt. Een kleine greep uit het arsenaal aan omschrijvingen van jouw persoon die vandaag op het internet de ronde doen: ‘antisemitische trut’, ‘het monster’, ‘teringwijf’, ‘een helse alcoholiste’, ‘secreet’, ‘intrigante’, ‘aan alle kanten over haar japon puilende vrouw’ (Elias Canetti), ‘naar parfum en drank walmende ‘Walküre met vetbubbels’ (Claire Goll), en vele meer. Het past allesbehalve in het plaatje van de beminnelijke muze en toegewijde echtgenote dat jij zo meticuleus had uitgetekend. Maar het bewijsmateriaal liegt niet: hoewel je meerdere relaties had met Joodse mannen, tweemaal met een Jood in het huwelijk trad en drie van je kinderen dus ook Joods bloed hadden, noteerde je vreselijke antisemitische uitspraken, zelfs over je eigen dochter. Dat je daarmee een kind van je tijd was is uiteraard geen excuus; uitgerekend jij, die mee met je echtgenoot Franz Werfel op de vlucht sloeg voor de nazi’s, kon veel beter weten.

Ik voel de neiging om voor je op te komen, niet ondanks maar misschien zelfs omwille van dat slechte karakter van jou.

Het zal je niet verbazen, Alma, dat het niet bepaald bon ton is om jou te verdedigen, en ik ervaar ook niet langer de dweperige nood om je te bedanken. Toch voel ik de neiging om voor je op te komen, niet ondanks maar misschien zelfs omwille van dat slechte karakter van jou. Want waarom wordt daar nog steeds zo verontwaardigd over gedaan? Waarom bestaat er een aparte Wikipedia-pagina rond het ‘Alma-probleem’? De enige reden is dat jij telkens opnieuw wordt beoordeeld in je hoedanigheid van doorgeefluik, van medium en gefaalde muze. Het gaat altijd maar om Alma Mahler-Gropius-Werfel, de ‘vrouw-van’. Maar wat zegt dat over Alma Schindler? Vanwaar jouw ontrouw? Vanwaar de gemene uithalen? Vanwaar die grote kwaadheid?

Uiteraard is dat een vraag die uiteindelijk alleen jij kan beantwoorden; de oorzaken zijn ongetwijfeld complex. Maar volgens mij heeft het vooral te maken met het feit dat je een vrouw bent – een vrouw met machtshonger. Als kind al noteerde je in je dagboek dat het een vloek is een meisje te zijn – was je maar een jongen! Maar je stortte je op de muziek, leerde pianospelen en componeren. Je schreef een honderdtal liederen, waarvan er zeventien bewaard zijn. Ze zijn stuk voor stuk prachtig. Je componeerde ook kamermuziek en zelfs een deel van een opera. Terwijl ik deze brief schrijf, luister ik naar je lied op een tekst van Heinrich Heine: ‘Ich Wandle Unter Blumen’. Het is bezwerend, lieflijk en grillig, met een plotse, gevaarlijke uithaal wanneer een vlaag van passionele liefde het dromerige tafereel dreigt te verstoren. Je laat de zangeres naar adem happen, de pianobegeleiding holt haar achterna, om vervolgens pijnlijk vast te stellen dat niemand opkijkt: ‘Und der Garten ist voller Leut’.

Ik luister en bedenk hoe je voortdurend in het middelpunt van de belangstelling stond en toch niet gezien en gehoord werd. Eenmaal getrouwd mocht je van Gustav niet meer componeren. Twee componisten in huis, dat was teveel. In plaats daarvan maakte je pianotranscripties van zijn manuscripten, zorgde je voor de kinderen, was je deel van zijn klankbordpanel. Tot jullie huwelijk bijna barstte en Gustav inzag dat jij nood had aan plaats voor jezelf – de ‘room of one’s own’ waarop Virginia Woolf hamerde – om jouw eigen muzikale stem te ontwikkelen. Maar het was te laat. Je zat inmiddels vast in je rol van muze, had jezelf laten modelleren tot spiegel voor andermans talent.

Zeven jaar na jouw overlijden, in 1971, publiceerde de Amerikaanse kunsthistorica Linda Nochlin een essay met de provocerende titel Why Have There Been No Great Women Artists? Ze beschouwde deze titelvraag zelf als een ‘silly question’, omdat die het antwoord al vooronderstelt: ‘there are no great women artists because women are incapable of greatness.’ Het concept van het genie, dat aan de basis ligt van de definitie van artistieke ‘greatness’, wekt namelijk de indruk dat het om een individuele eigenschap gaat – de golden nugget die je toevallig wel of niet bezit. Dat er in de westerse kunstgeschiedenis geen, of toch opvallend weinig ‘great women artists’ te bespeuren zijn, kan vanuit dat perspectief slechts één verklaring hebben: het geniale talent lijkt iets typisch mannelijks. De inspiratie, de brandende motivatie om iets nieuws te creëren en obstakels te overwinnen, dat moet iets te maken hebben met testosteron of DNA-structuren. Om die drogredenering te weerleggen, moet je de wankele fundamenten van het genieconcept blootleggen.

Hetzelfde systeem dat het kunstenaarschap van sommige mannen deed bloeien, smoorde dat van anderen in de kiem.

Dat is precies wat Nochlin deed: aantonen dat de individualistische opvatting van het kunstenaarschap een mythe is. Dat achter elke ‘great artist’ een systeem schuilgaat van instellingen, culturele instituten, normen en waarden, educatie, en ga zo maar door. Hetzelfde systeem dat het kunstenaarschap van sommige mannen deed bloeien, smoorde dat van anderen in de kiem. Genie is volgens Nochlin geen aangeboren eigenschap. Het is een constructie die enkel werkt als er genoeg mensen in geloven en achter de schermen eraan meedoen. Het is een label dat kan werken als een selffulfilling prophecy. Alleen had en heeft niet iedereen toegang tot dat label. Het is een kwestie van de juiste papieren: wit, middenklasse, mannelijk, liefst met een netwerk en niet zelden ook een slecht karakter.

Jij werd nooit uitgeroepen tot genie, Alma. Je werd gecast voor de rol van verraderlijke vrouw wier uiterlijke schoonheid wordt aangetast door haar kwaadaardige inborst. Je werd het slachtoffer van datzelfde essentialistische denken dat ‘jouw’ mannen tot het grote kunstenaarschap stuwde. Een denken waarin identiteiten verondersteld worden van meet af aan vast te liggen, als natuurwetten. Waarin mensen niet veranderen door de omstandigheden, maar steeds meer ‘zichzelf worden’. Nu de door jou gecensureerde passages uit je dagboeken zichtbaar zijn voor de hele wereld, mag iedereen je dus aan de schandpaal nagelen en uitroepen wat voor een feeks jij was. Dat jij geen slachtoffer maar een dader was. Maar ik vraag me af, Alma, waarom we zo graag willen dat slachtoffers sympathiek zijn? Is het niet zo dat ze vaak onsympathiek worden omdat ze slachtoffer zijn? En wat valt er jou dan eigenlijk kwalijk te nemen? Op de keper beschouwd beschikte je over een heel aantal eigenschappen waarmee menig man het ver schopt: getalenteerd, ambitieus, genetwerkt, grensoverschrijdend, overspelig, antisemitisch, alcoholist, egoïst. Was je niet als meisje geboren, dan had je hiermee misschien wel het label kunnen verdienen van ‘great artist’.

Met respectvolle groet

Marlies De Munck