Beste Angélica Liddell II
Door Willem de Wolf, op Tue Dec 28 2021 23:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Na zijn vorige brief aan 'de Spaanse furie van het theater' beloofde Willem de Wolf haar een vervolg. Dit is zijn tweede brief, een warm pleidooi voor meer vriendelijkheid in het artistieke werkproces.
Het besluit, vijftien jaar geleden, om te proberen zo goedgezind mogelijk in het leven en in de kunsten te gaan staan, om mezelf een vriendelijke en nieuwsgierige houding te bezorgen, om niet alleen mijzelf, maar ook mijn omgeving welwillender aan te spreken en tegelijk ook voor anderen aanspreekbaarder te zijn, beschouw ik nog altijd als een van de belangrijkste moedwillig geïnstalleerde veranderingen in mijn leven. Ik heb mezelf toen een enorm plezier gedaan door me, van de ene op de ander dag bijna, uit de geslotenheid van mijn gespeelde Weltschmerz te bevrijden en te erkennen dat die eigenlijk helemaal niet bij mij paste. Die ommezwaai heeft m’n blik en armslag verruimd, me zelfverzekerder, vrolijker en in zekere zin ook – mocht dat woord niet te aanmatigend zijn – dieper gemaakt. En toch was het al met al niet meer dan een besluit, een voorgenomen zelfcorrectie: ‘Vanaf nu ga ik proberen zo vriendelijk en aangenaam mogelijk te zijn’.
Het genie werd, omdat er onaangepaste kunst van hem werd verlangd, meteen ook het privilege van de onaangepastheid in het menselijke verkeer verleend.
En ik weet dat vriendelijkheid op zichzelf geen antwoord is op het dilemma waarover ik u de vorige keer beloofde te schrijven; de (schijnbare) tegenstelling tussen kunst als allerindividueelste expressie tegenover kunst als brede, inclusieve co-operatie, toch heeft mijn voornemen tot goedgezindheid me in ieder geval een stuk coöperatiever gemaakt. Bovendien heeft het me niet alleen als persoon geopend, het deed dat ook met hoe ik naar mijn werk keek, met de blik die ik had op wat materiaal, op wat kunst was, op wat het kon zijn, waartoe het diende, wat het kon doen en bewegen. Het streven werkte als een emancipatie, als een daad van verzet bijna, die in ieder geval indruiste tegen hetgeen ik vanuit mijn wit-westerse kunstenstudie over omgangsvormen in de kunst had geleerd en waar vriendelijkheid in ieder geval geen kwaliteit heette te zijn. In die kunstopvatting was het uit de Romantiek afkomstige model van het mannelijke, getormenteerde, min of meer geïsoleerde genie nog altijd leidend. Dat genie werd, omdat er onaangepaste kunst van hem werd verlangd, meteen ook het privilege van de onaangepastheid in het menselijke verkeer verleend.
Ik weet niet precies hoe het met u zat, mevrouw Liddell, maar op mij hadden die rolmodellen nogal wat invloed, zeker ook omdat ik mijn studie nogal onwetend begon. Alles wat ik er nu van weet en waaraan ik inmiddels zo verknocht ben geraakt, moest eerst allemaal bij me worden aangeboord en losgeweekt. Dat een voorstelling niet psychologisch mocht zijn bijvoorbeeld, niet belerend en niet ingeleefd, dat ze geen vierde wand (meer) mocht hebben, dat ze niet naturalistisch mocht zijn, niet sentimenteel, niet anekdotisch, niet moraliserend; het is me allemaal verteld. Dat het kunstwerk inhoudelijk moest zijn en politiek, maar ook weer niet te direct politiek, dus niet herkenbaar links en zeker niet herkenbaar rechts, maar in ieder geval dus politiek. En goed gespeeld, maar dan ook weer niet te goed gespeeld, dat wil zeggen niet alleen maar goed gespeeld; ze hebben het me allemaal haarfijn uitgelegd.
Het enige wat ik uit eigen beweging mijn werk heb binnengebracht, is misschien mijn poging tot vriendelijkheid.
Kwaliteit werd verkregen door je aan deze criteria te houden en die criteria waren dominant. En ik was blij met al die duidelijkheid. Ik heb me eraan onderworpen, me ingelezen, ik heb het nagepraat en nagespeeld, me ernaar gedragen en me erop gekleed. En als ik dan af en toe aan mijn onkundige afkomst werd herinnerd, bezorgde me dat vaak zoveel schaamte, dat ik me ter compensatie nog wat militanter opstelde, door een collega of een technicus nog minachtender uit te schelden of iets woedends te parafraseren uit het boek dat ik die middag gelezen had. Ik wilde gewoon te graag en had geen idee hoe ik die graagte op mijn eigen, persoonlijke manier moest vormgeven. Ze konden mij van alles vertellen. En dat hebben ze ook gedaan. Als ze mij vanaf het begin hadden gezegd dat ik alleen door piëta’s te schilderen me een plek in de kunsten kon verwerven, dan zou ik dat hebben geloofd, dan zou ik dat hebben geleerd, dan zou ik dat, zoals zoveel kunstenaars voor mij, hebben gedaan en verdedigd.
In alle voorstellingen die ik tot dusver heb gemaakt zit dus uiteindelijk niet zo heel veel van mijzelf. Het enige wat ik uit eigen beweging mijn werk heb binnengebracht, is misschien mijn poging tot vriendelijkheid. Die was, als ik mijn ouders en de dia’s uit mijn jeugd mag geloven, nu eens echt van mijzelf. Sterker nog, ik denk dat ik mijn hele bestaansrecht in de kunsten uiteindelijk vooral verkregen heb door de drie kleinburgerlijke waarden na te volgen die ze me van huis uit al hadden meegegeven en die ik onder druk van een antiburgerlijke kunstenstudie lange tijd verloochende: op tijd komen, stug doorwerken en vriendelijk zijn.
Het zou al iets zijn als we het genie zouden verlossen van de dwang om in repetities voortdurend geërgerd te moeten zijn, willen wij zijn woede in het kunstwerk geloven.
Alhoewel, misschien had ik mijn voorgenomen vriendelijkheid toch ook niet helemaal van mezelf. Ik weet in ieder geval nog goed hoeveel invloed het op me had toen David Bowie aan het begin van de jaren tachtig min of meer clean uit Berlijn kwam en buitengewoon sympathieke, toeschietelijke interviews begon te geven. Wat een verschil met Lou Reed, die op 9 april 1977 naar Groningen zou komen, een gebeurtenis waar wij ons weken, zo niet maanden op het schoolplein op verheugden en die uiteindelijk op het allerlaatste moment werd afgezegd. Lou Reed liet ons stikken. Wegens ‘illness’. Deze aanhalingstekens zijn niet van mij, ze staan nog steeds zo op de officiële website van Lou Reed als reden van zijn afwezigheid die dag. Wij verdienden niet beter daar in dat noordelijke gat, Lou Reed kwam er z’n bed niet voor uit. Hij hoefde ook niet, hij werd in zijn ‘illness’ ondersteund door een kunstgeschiedenis die hem als bohemien groot gelijk gaf.
Nogmaals, mevrouw Liddell, ik weet dat vriendelijkheid op zichzelf een onbruikbaar begrip is, dat iemand die zich vloekend en tierend door artistieke processen werkt even makkelijk vriendelijk zou kunnen zijn. Je kunt nooit iets zeggen over de pijn van een ander. Wat ik wel kan zeggen is dat ik me lang aanstelde. En dat ik dat nu minder doe. En wat ik ook wel kan zeggen denk ik, is dat een kunstwerk proberen te maken om chargeringen vraagt. Dat op het moment dat een gedachte zich in een scène of een tekst laat stollen dat een chargering is of een beteugeling, een vormgeving in ieder geval. Maar die vormgeving, die beteugeling, die chargering geldt denk ik ook voor de attitude waarmee je in artistieke werkprocessen staat. Ook die kan kwader of vriendelijker, egocentrischer of coöperatiever zijn. Ik denk zelfs dat het werk en het werkproces zich in twee tegenstrijdige richtingen kunnen bewegen, zonder dat de ene de andere ongeloofwaardig maakt.
Werkprocessen kunnen vriendelijk zijn, ensceneringen daarom niet minder bloederig. In ieder geval zou het al iets zijn als we het genie zouden verlossen van de dwang om in repetities voortdurend geërgerd te moeten zijn, willen wij zijn woede in het kunstwerk geloven. Ik weet dat het aanmatigend is elkaar titels voor te stellen, toch heb ik voor u de uitdrukking De bloederige vriendelijkheid door Google Translate laten vertalen; La bondad sangrienta. Wat ik erg mooi vond. Het wonderlijke was echter dat, toen ik die woorden nog eens van het Spaans naar het Nederlands om liet zetten, ik niet opnieuw De bloederige vriendelijkheid als vertaling kreeg. Nu stond er plotseling De verdomde goedheid. Ik vond dat vreemd genoeg toch bemoedigend; een enkele stap in het werkproces gezet en vriendelijkheid is al goedheid geworden.
Met oprecht vriendelijke groet,
Willem de Wolf