Beste Céline Mannens
Door Arne De Winde, op Wed Aug 31 2022 22:00:00 GMT+0000Arne De Winde schrijft zijn eerste brief aan beeldend kunstenaar Céline Mannens. Aan PXL-MAD School of Arts begeleidde hij haar masterproject De Uitleendienst, waarin ze persoonlijke objecten uitleent aan anderen. Arne nam een brief mee naar huis en ... die ligt daar nog steeds. Na vijf maanden gaat de 'tweedegraadsintimiteit' wringen. Dit is een brief over een gesloten enveloppe.
Enkele maanden terug – op 27 maart 2022 om precies te zijn – overhandigde je me een brief van een boze buurman van je. Intussen ontving ik al tal van herinneringen per post en dreigde je zelfs met een deurwaarder om dat schrijfsel terug te vorderen. Straal negeer ik die waarschuwingen en dreigementen, wetende dat, als puntje bij paaltje komt, je je toch de kosten voor een advocaat en andere juridische adviseurs wel zal besparen. Want daarbij, wie zal je ernstig nemen? Wie zal die verloren gegane brief echt naar waarde kunnen schatten?
Welnu, Céline, ik. Want dat ik je die brief niet kan terugbezorgen, heeft niets met nonchalance of vergetelheid, laat staan diefstal of ontvreemding te maken, maar wel met een radicale remming, een onvermogen om om te gaan met iets al te intiems, waar ik eigenlijk geen uitstaans mee heb.
Dat was het enige wat je vroeg: ga met het object aan de slag en bezorg me aan het einde van de uitleenbeurt een verslag.
Ik verklaar me nader. De Uitleendienst, die je in 2022 oprichtte, is een ‘service’, waarmee je eerst aan bekenden uit je netwerk, maar later ook aan wildvreemden persoonlijke objecten uitleent – en dat volgens een simpel lotjetreksysteem. Het kan daarbij gaan om een asbak, een boek, een diploma, een jas, foto’s, post-its en brieven. Het begon misschien voor jou als een experiment in onthechting, vanuit het besef dat je al te veel objecten, prullaria en memorabilia bezat. Marie Kondo-gewijs wilde je de KonMari-opruimmethode toepassen, ‘The Life-Changing Magic of Tidying Up’ ervaren, ‘The Japanese Art of Decluttering and Organizing’.
Maar in plaats van (mentale en fysieke) ruimte te scheppen, creëerde je alleen maar meer chaos en verwarring, mess en enmeshment. Je leende objecten uit, maar wist niet in welke staat ze zouden terugkomen. Beduimeld en bepoteld, dat sowieso. Wat o zo eigen en persoonlijk was of leek, behoorde nu – al was het maar tijdelijk – aan iemand anders toe, die het recht had er het zijne of hare mee te doen. Want dat vroeg je ook, was het enige wat je vroeg: ga met het object aan de slag en bezorg me aan het einde van de uitleenbeurt een verslag.
Ik nam de brief mee naar huis, legde hem op een dressoirkast en daar ligt ie intussen al vijf maanden compleet onaangeroerd.
Het moet bevreemdend voor je zijn geweest: van bepaalde objecten, waarvan je dacht ze niet te kunnen missen, merkte je niet eens de afwezigheid op; andere objecten, die je eerder koud hadden gelaten, zag je liever niet vertrekken in de handen van die vreemde van wie je niet kon inschatten of die wel respect en verantwoordelijkheid zou tonen. Maar ook voor de uitleners was het vast en zeker een gecompliceerde ervaring: sommigen wisten helemaal niets aan te vangen met het object dat ze toegewezen kregen, anderen ontwikkelden een intense persoonlijke connectie met het voorwerp. Ik denk alleen maar aan Raymond, de Geraardsbergenaar die jouw jas met bonten kraag ontleende en er wekenlang dandygewijs mee in de stad paradeerde, alsof het de zijne was. Plots voelde het alsof jouw jarenlange lief met een del in bed was gedoken – grofweg was vreemdgegaan. En plots moest je hem niet meer hebben, die vuile vunzigaard.
Maar dus, ik ontleende een brief van een boze buurman (zo noemde je hem), aan jou gericht omwille van (vermeende) geluidsoverlast. Ik geloof dat je zijn schrijven bij het ondertekenen van de bruikleenoverkomst liet zien en dat we het ook samen even inkeken – spottend om de verbeten en tegelijk ook verheven stijl van de opgefokte buurman. Ik nam de brief mee naar huis in een bruine enveloppe, legde hem op een dressoirkast en daar ligt ie intussen al vijf maanden compleet onaangeroerd. Er wringt iets.
Ik word geconfronteerd met een tweedegraads-intimiteit. Ik ben een indringer in een private correspondentie, van buurman tot buurvrouw.
Wat ik initieel dacht te doen met de brief, is een hermeneutische detaillectuur, waarin ik alle stilistische en syntactische eigenaardigheden zou overanalyseren om zo een beeld van de briefschrijver te kunnen vormen. Een andere optie was het schrijven van een verhaal met de buurman als protagonist. Onvermijdelijk zou dat een gebrouilleerd type geweest zijn, op de rand van een nervous breakdown – voor wie het schaterlachen, het gezwans en het dansgeschuifel van een bende studenten volstond om compleet te breken en uit te barsten. Maar al snel besefte ik dat dat al te gemakkelijk – en eigenlijk ook totaal onethisch – was. En dat heeft alles te maken met het medium brief.
Zoals de Amerikaanse literatuurwetenschapper Bruce Redford aangeeft, is een brief een ‘act of intimacy’. Het is een communicatieve handeling waarbij je jezelf kwetsbaar opstelt. Welnu, door mij een brief in bruikleen te geven, word ik – zoals de andere bruikleners – niet alleen jouw leef- en gevoelswereld in getrokken, maar vooral ook die van de boze buurman. Ik word met andere woorden geconfronteerd met een tweedegraadsintimiteit. In feite ben ik een indringer in een private correspondentie, van buurman tot buurvrouw. Kan en mag ik dit schrijven wel lezen? En als ik dat doe, ben ik dan niet medeplichtig aan het schenden van het briefgeheim?
Eens je een brief aflevert, heb je er geen controle meer over. Het eigendomsrecht vervalt, hoe onfair en pervers dat ook is.
Tegelijk is de brief altijd een schimmig artefact op de grens tussen privaat en publiek: hoeveel auteurs schreven geen private brieven wel wetende dat die ooit in een verzamelde correspondentie gepubliceerd zouden worden of in een of ander archief terecht zouden komen? En herinner je je de reële angst dat een liefdesbrief van jouw puberhand – die allerindividueelste uiting van een allerindividueelste emotie – zou uitlekken op de speelplaats? Eens je een brief aflevert, heb je er gewoonweg geen controle meer over – en dat weet je (en als je het niet weet, weet je het wel van dickpics). Het eigendomsrecht vervalt, hoe onfair en pervers dat ook is. Maar dat ik me die brief van de boze buurman, die helemaal niet aan mij gericht was, zou toe-eigenen, dat voelde toch aan als een brug te ver. Als een ‘cabinet noir’ zou ik dan verheven en verdoken wat zitten lachen met iemand die zijn grieven ventileert.
Daarnaast roept de brief van de boze buurman ook de vraag op: wat betekent het om in het digitale tijdperk nog een brief te schrijven? En draagt het feit dat hij überhaupt een brief schreef bij tot het beeld van de gestoorde buurman, want ja, wie doet dat nu nog, een brief schrijven? Zouden we ook niet omgekeerd kunnen redeneren en stellen dat de boze buurman zo radeloos werd van onhoudbaar en aanhoudend nachtlawaai dat hij niet anders kon dan zijn klacht eindelijk eens klaar en duidelijk op papier te zetten (niets anders – ook geen bezemsteel – wou immers helpen tegen jou en je uitzinnige bende, Céline)? Als die brief dan helemaal onhelder en verward blijkt te zijn, versterkt dit alleen maar de indruk dat de brief een emotionele ‘Aufschrei’ of hulpkreet is. Misschien, Céline, heb je je buurman dus gewoon horendol gemaakt – en is die brief daar een directe weerspiegeling van.
Het schrijven van een brief gaat net door zijn directheid ook gepaard met een zekere broosheid.
Je zou tegelijk ook kunnen zeggen dat het teruggrijpen naar het archaïsche medium van een brief (in een enveloppe) niet enkel een uiting is van ernst en urgentie, maar ook van waardigheid. Het opstellen van een brief (zelfs een die in een vlammenste colère neergepend is) vergt een zekere aandacht en concentratie, tijd en moeite, die we doorgaans niet meer aan onze hypervolatiele digitale communicatie wijden (of het nu om een e-mail, een WhatsApp-bericht of een Instagram-comment gaat). Je zou dus kunnen zeggen: hoe hard zijn brief ook mag zijn, in feite gaat er ‘Zartheit und zwischenmenschliche Achtung’ van uit, zoals de Oostenrijkse auteur Jean Améry in zijn essay ‘Der verlorene Brief’ (1976) aangeeft. Hij beklaagt er de teloorgang van de briefcultuur, omdat het genre in se een ‘Ausdrucksform des Humanen’ is, een uitdrukkingsvorm van het humane.
Het schrijven van een brief gaat net door zijn directheid ook gepaard met een zekere broosheid. Over dit risico (dat hij ‘onkwetsbare naaktheid’ noemt) had de Duitse auteur en literatuurwetenschapper Rudolf Kayser het in 1913 in zijn opstel ‘Ueber den Brief’. Volgens hem hebben velen angst voor de brief omwille van ‘de uniciteit van de persoon aan wie de brief is gericht. Ten opzichte van haar zijn er geen uitvluchten of smoezelige glimlachjes denkbaar die men niet onmiddellijk doorziet. Het betekent simpelweg: kleur bekennen, vragen stellen, antwoorden geven, je ik in confrontatie laten gaan met een ander mens. (…) In de briefwisseling wordt men geconfronteerd met het onomstotelijke, de naakte geest van een sprekende (maar zwijgende) mens. Hier is niet meer: verbergen, bedekken, vergoelijken. Dat is waarom velen brieven mijden.’
Zijn jij, de buurman en ik niet alle drie sjacheraars in authenticiteit?
Directheid, uniciteit en kwetsbaarheid, zeer zeker, maar tegelijk weten we wel beter dan die idealistische Kayser. En misschien ligt daar wel de grootste affiniteit tussen ons drieën: jij, de buurman en ik. Zijn we niet alle drie sjacheraars in authenticiteit? Doen we niet allen aan de hand van onze acties aan esthetische zelfstilering? Jij hebt een handel in het private, maar weet heel goed wat je wel en niet aanbiedt – en onder welke voorwaarden; je buurman gebruikt de brief als retorische tool om zichzelf stoer op te stellen en jou te intimideren; en ik weet – net zoals alle briefschrijvers, ook die van rekto:verso – maar al te goed dat een brief een vorm van gefingeerde dialogiciteit is, dat het niet meer of minder is dan een monoloog vermomd als dialoog. Je kan alleen maar hopen dat een brief effect heeft: het stoppen met die wilde kotfeestjes, het starten van een correspondentie – of ja, het inleveren van een brief.