Beste cultuurparticipant
Door Rudi Laermans, op Thu May 11 2023 22:00:00 GMT+0000Cultuurhuizen zijn van stilteoases veranderd in lawaaierige plekken, stelt Rudi Laermans vast. Hij schrijft een brief naar de cultuurparticipant, over diens spreidstand tussen rust en rumoer. ‘In veel publieke ruimten is de strijd tussen lawaai en stilte al lang beslecht in het voordeel van luidruchtigheid.’
Sinds einde januari test de NMBS op enkele treinlijnen stiltezones uit. Een sociaal experiment, jawel. Het kwam er op initiatief van het Innovation Lab van de NMBS, dat de proefneming zal evalueren aan de hand van een bevraging onder de reizigers. Je kan dezer dagen blijkbaar niet voorzichtig genoeg zijn bij het introduceren van een nieuwigheid. Gelukkig hebben publieke bibliotheken niet gewacht op nog een dure studie méér om stilteplekken in te voeren. Het alternatief doet nogal paradoxaal aan: muziek door je koptelefoon jagen om je als lezer tegen mensengeraas te beschermen.
Ooit waren cultuurhuizen stilteoases. Ondertussen is het heel gewoon dat op woensdagnamiddag of tijdens het weekend kinderen luidruchtig rondhossen in een tentoonstellingszaal. Pour faire vite: ze verpesten mijn kijken. Mansplainers die bij ieder doek luidop commentaar geven, zijn evengoed stoorzenders. Alle communicatie vraagt aandacht, maar die van de kant van een kunstwerk vergt veelal een extra dosis concentratie vanwege de gaping tussen betekenaar en betekenis, vorm en inhoud: het duurt even voor je ‘het snapt’ (of voor je snapt dat er voor jou niets te snappen valt: niet-begrijpen als modus van begrip). Maar die houding spreekt dus niet langer vanzelf: ze heet al gauw elitair.
Geen autonomie van de podiumkunsten zonder geluidsdichte muren en zwijgende kelen.
Ik weet ook wel dat de theater- of concertzaal tot ver in de 19de eeuw een lawaaierige plek was. De komst van het silencio danken we inderdaad aan de burgerij en haar idee van bildung: zonder stilte kan de ziel niet worden geroerd en gevormd door woord, muziek of gebaar. Kant had het over kunstgenot als contemplatie en belangeloos welbehagen, maar bildung mikt altijd ook op een actief verstehen, het proberen te begrijpen van de betekenissen van klanken, kleuren, vormen. Kunst veranderde zo in tekst, rust werd de mogelijkheidsvoorwaarde van kunstbeleving. Geen autonomie van de podiumkunsten zonder geluidsdichte muren en zwijgende kelen.
Participatieve kunst bestaat, maar het gros van de kunstproductie assumeert bij haar receptie nog altijd individuele aandacht en collectieve stilte. Paradox van de hardop babbelende kunstbeschouwer: het gesproken commentaar vernietigt de zwijgende concentratie dat het gepraat veronderstelt. Het kwekkebekken is uiteraard een teken des tijds. Communiceren moet, al zeker wanneer je een eigen mening koestert: ‘ik kwetter, dus ik besta’. Alle sociale media zijn ego-media.
De gedeelde stilte bij een voorstelling steunt op een bijzonder soort LAT-relatie: listening apart together.
Stilzwijgen is luisteren, oplettend bij de wereld zijn, wachten op iets betekenisvols. Ik koester de gedeelde stilte tijdens een dans- of theatervoorstelling, die de verduisterde zaal versterkt tot een nachtelijk aandoende sereniteit. Ze creëert een collectieve aandacht die de eigen concentratie intensifieert. Het blijft een bijzonder soort LAT-relatie: listening apart together. Je voelt dan meer je ‘allenigheid’, het teruggeworpen zijn op je individuele vermogens om te observeren, te interpreteren, te evalueren. Die krachten zijn beperkt, vandaar ook verveling, afhaken, mentale slaap die soms overvloeit in kortstondig gedommel.
Kunst heeft vaak iets strengs, op het autoritaire af. Noem het primair symbolisch geweld: het werk spreekt, wij dienen te luisteren; de voorstelling eist de aandacht op, wij moeten ons schikken. Dat geldt ook voor de meeste avant-garde of conceptuele kunst: doorgaans continueert die het burgerlijk dispositief van bildung-door-stilte-en-concentratie. De uitgeoefende dwang valt slecht binnen een geïndividualiseerde cultuur waarin ogenschijnlijk weinig moet en veel mag (schijnbaar, jawel, want ook dat ‘weinig moeten’ moet).
Stilzitten en stilzwijgen zijn, net als cultureel kapitaal of wonen in het groen, sociaal ongelijk verdeeld.
Bij ons is scrollen of sms’en op het mobieltje tijdens een theateropvoering nog niet echt usance. Het gebeurt wel almaar vaker, en het is meestal als hardop foeteren: het oplichtend scherm doorbreekt het duister als een brul. Je zal maar de lichtontwerper van dienst zijn geweest. Dagenlang werk je aan de meest interessante uitlichting van de verschillende scènes binnen de context van een donkere zaal – en vervolgens heeft een onverlaat er helemaal geen erg in om een schermpje te laten oplichten. Arrogantie is de essentie van alle macht, merkt Roland Barthes ergens op.
Elk pleidooi voor het behoud van stilte, in cultuur of natuur, stapt in de sporen van de 19de-eeuwse burgerij en haar bildungsideaal. En ja, die opgelegde rust is symbolisch exclusief en sociaal uitsluitend: stilzitten en stilzwijgen zijn, net als cultureel kapitaal of wonen in het groen, sociaal ongelijk verdeeld. Of het daarom ook van progressiviteit getuigt om de rust in theater of museum te doorbreken? Het officieel honoreren van de effecten van sociale ongelijkheid masseert die laatste niet weg, integendeel: het verdoezelt ze alleen maar. Het onkritisch omarmen van de cultuur van de arme is een ideologische wurggreep.
Juist het ontcijferen van de rebus die ieder burgerlijk kunstwerk wil zijn, kan niet zonder een minimale aandacht.
De burgerlijke kunst en haar instituties zijn de seculiere erflaters van het christendom en haar gewijde bidplaatsen, van haar plechtstatige rituelen ook. Geloof is hoogst performatief: het creëert een tweede, sacrale wereld die alles en iedereen binnen het profane hiernumaals van een diepere betekenis voorziet. De burgerlijke kunstopvatting verdubbelt eveneens de werkelijkheid: hier de banaliteit van de dagelijkse realiteit, daar de fictie die het prozaïsche stileert tot poëzie die het gewone tot een raadsel uitvergroot. Precies die overgang van alledaagsheid naar fictie vereist stilte; juist het ontcijferen van de rebus die ieder burgerlijk kunstwerk wil zijn, kan niet zonder een minimale aandacht.
Sommige kunst is welzeker schreeuwerig en schetterend. Post-burgerlijke lawaaikunst vind je niet enkel in de hedendaagse muziek, de rock of de freejazz; minstens sinds het Pollock-isme raakte ze bijvoorbeeld ook in de schilderkunst ingeburgerd. Het abstract expressionisme wankelde overigens tussen schrille kleuren en in zichzelf gekeerde monochrome doeken: rumoer versus rust, over- versus underdrive.
Het is de regel van het geslaagde pop- of rockconcert: geen plezier zonder gejoel.
Er bestaat geweldige noiserock en dito kunst: ik zou niet kunnen leven met alleen de burgerlijke kunst en het door haar opgewekte verlangen naar ‘allenigheid’. Maar wandel in je eentje door een fototentoonstelling, hoor plots het aanzwellend geluid van een video-installatie, en je ervaart meteen dat de stille zwart-witbeelden worden gekleineerd, ja geannuleerd. De white cube en de black box, het tentoonstellings- en het theaterdispositief werken door de combinatie van besloten ruimtelijkheid en stilte niet enkel auratisch (dat had Walter Benjamin goed gezien). Het zijn ook contexten die een betekenisproductie en -ervaring mogelijk maken die daarbuiten simpelweg niet lukt.
In veel publieke ruimten, van stations tot shoppingcentra, is de strijd tussen lawaai en stilte al lang beslecht in het voordeel van een doelrationeel geplande luidruchtigheid. Velen vinden die rumoerigheid trouwens een uiting van levendigheid. Het is de regel van het geslaagde pop- of rockconcert: geen plezier zonder gejoel. Je kan er ook vrij binnen en buiten lopen, onbeperkt scrollen en selfie-en, eten en drinken: feel free. Andere contexten, andere ervaringsmachines, andere subjectieve belevingen. Zij die deze andersheid met méér vrijheid verwarren, denken eendimensionaal. Alsof er slechts één vrijheidsmodus bestaat, die van de kick, de roes, het uit-de-bol-gaan: driftbevrediging versus driftbeheersing, althans voor zover het er gecontroleerd aan toe blijft gaan en bijvoorbeeld de agressielust geen vrij spel krijgt. ‘Controlled de-controling’ noemde Norbert Elias dat al enkele decennia geleden in zijn kanttekeningen bij de versoepeling der zeden in de vrijetijdssfeer.
Stiltezoekers versus scherm- en lawaailiefhebbers? Trein en bibliotheek wijzen de uitweg: split, scheidt, segregeer.
‘Noise is everywhere the companion of organized aggression’, schrijf Herbert Marcuse in ‘Art in the One-Dimensional Society’. Dat is een grove overdrijving, maar hij benadrukt terecht de ‘aesthetic power of silence’: ‘the silence of the picture and statue; the silence that permeates the tragedy; the silence in which the music is heard. Silence as medium of communication, the break with the familiar; silence not only as some place or time reserved for contemplation, but as a whole dimension which is there without being used.’ Stilte als intrinsiek deel van de werkelijkheid, als een te weinig onderkende kracht die gedurig wordt overschreeuwd: misschien moet je, zoals Marcuse, veel affiniteit met de psychoanalyse hebben om de draagwijdte van deze stelling te onderkennen.
Stiltezoekers versus scherm- en lawaailiefhebbers: het verschil groeit in de nabije toekomst allicht verder uit tot een serieus geschil, ook binnen cultuurinstellingen. Trein en bibliotheek wijzen de uitweg: split, scheidt, segregeer. Iedere week drie stiltedagen en drie rumoerdagen bij een tentoonstelling; en naast een ouderwets-serene versie zo nodig een klets- en gsm-vriendelijke variant van een dans- of theatervoorstelling. Helaas voor de illusie van sociabiliteit en gemeenschappelijkheid die het kunstenveld zo graag koestert, maar stilte en reuring, rust en drukte vallen niet te verzoenen.
Vriendelijke groeten
Rudi Laermans