Beste dames en heren van de literaire kritiek

Door Yves Petry, op Thu Aug 06 2020 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week richt schrijver Yves Petry zich tot zelfverzekerde literatuurcritici. ‘Een hardnekkig cliché wil dat de criticus een mislukt schrijver is, maar in uw hoofd lijkt de schrijver een mislukt criticus te zijn.’

Over literatuur heeft u mij niet zoveel bij te brengen maar wat ik van u graag zou leren is het geheim van uw zelfverzekerdheid. Mocht ik zelf namelijk een tikje zelfverzekerder zijn, dan zou het leven er voor mij een stuk makkelijker op worden. Nu breng ik de meeste van mijn dagen door achter mijn computer, vrijwel continu geplaagd door twijfel aan de zin of zelfs maar de begrijpelijkheid van wat ik op niemands verzoek schrijf en waar, zoals ik heel goed besef, de wereld niet speciaal op zit te wachten.

Wat ik van u graag zou leren is het geheim van uw zelfverzekerdheid.

Maar het is niet mijn bedoeling daarover te klagen. Er staat daar namelijk ook wel wat moois tegenover, zoals wanneer een lezer me vertelt welke uitwerking mijn roman op hem of haar heeft gehad, of zoals die momenten waarop ritme, uitdrukkingskracht en compactheid een naar mijn aanvoelen wonderlijk geslaagde combinatie zijn aangegaan in een alinea die ik net heb afgerond. Maar dat blijven al met al schaarse geluksmomenten in de lange reeks van zorgelijke dagen die voorafgaan aan en volgen op de voltooiing van een boek. Want, ja, ook wanneer een boek klaar is, is de lijdensweg nog niet ten einde. Dan verschijnt u namelijk op het toneel.

En nu weet ik niet goed hoe ik dit beleefd moet zeggen maar neem van me aan dat ik oprecht niemands gevoelens wens te kwetsen wanneer ik stel dat er in onze mainstreammedia nauwelijks nog zoiets bestaat als literaire kritiek, die naam waardig.

In onze mainstreammedia bestaat nauwelijks nog zoiets als literaire kritiek, die naam waardig.

Daar hebben we ‘m weer, de verongelijkte schrijver, denkt u nu. Want ik ben inderdaad allesbehalve de enige, laat staan de eerste auteur die zich beklaagt over het peil van de kritiek. Bijna tweehonderd jaar geleden al schreef Kierkegaard dat hij, hoewel hij zich bewust was van de heiligheid van elk mensenleven, als aanvoerder van een executiepeloton toch niet zou aarzelen het bevel tot vuren te geven indien hij met zekerheid wist dat de mensen die tegen de muur waren geplaatst, literaire journalisten waren. Maar wees gerust, ik heb niets bloeddorstigs in de zin.

Alleen moet het me toch van het hart dat ik me bij het lezen van bijvoorbeeld filmrecensies geregeld afvraag: waarom zijn deze besprekingen met zoveel enthousiasme en intelligent gevoel voor nuance geschreven, daarom niet dweperig en soms best wel kritisch, zij het dan op een beargumenteerde manier die ook een gedegen vakkennis verraadt – terwijl de literatuur, uitgerekend de literatuur, het vaak moet stellen met suffe, muffe flutstukken vol recensentenclichés, als het al niet gaat om volstrekt onbegrijpelijke wartaal waaruit alleen aan de hand van het aantal toegekende sterren of ballen nog valt op te maken wat nu eigenlijk de strekking van het oordeel is. Ik spreek uit ervaring.

Zou het ermee te maken kunnen hebben dat er in het filmcircuit zoveel meer geld omgaat dan in de literatuur? Zorgt dat voor meer opwinding en uitstraling dan de literatuur weet op te wekken en trekt het daarom de betere kritische talenten aan? Ook als ik eens door de sportpagina’s blader, word ik vaak getroffen, hoewel ik niets heb met sport, door de welbespraakte zwier en kennis van zaken waarmee een sportwedstrijd wordt verslagen – terwijl de literatuur, uitgerekend de kunst van het woord, maar al te dikwijls door een smalle trechter van smal geneuzel wordt geduwd, waar het besproken boek uit tevoorschijn komt als een onsamenhangend broddelwerkje, geheel gespeend van geest of kracht of visie – en dat gebeurt curieus genoeg zelfs dan wanneer de recensie in kwestie, tenminste afgaande op het aantal sterren, lovend bedoeld is! Ik weet waarover ik praat.

En ook in verband met sport vraag ik me af of het misschien deels een zaak van geld en de bijbehorende uitstraling is. Zou het kunnen dat de ambitieuzere journalistieke pennen liever schrijven over iets zo glamoureus als een potje voetballen tussen tweeëntwintig miljonairs dan over de armenluizenkunst der letteren?

Ik weet dat sommigen onder u literaire kritiek beschouwen als een vak, en terecht, vandaar mijn vraag: waarom beoefent u het niet wat vaker als een vak?

Men mag het mij als literair auteur niet kwalijk nemen dat ik in het diepst van mijn gevoel blijf verlangen naar zoiets als een literaire cultuur. Dat er op diverse internetfora zoals goodreads.com door lezers over boeken wordt gepraat, vind ik weliswaar een mooie zaak maar dat blijven over het algemeen erg subjectieve reacties. En daar is helemaal niets mis mee, integendeel, maar het mag ook weleens wat professioneler. Ik ben tenslotte zelf een professional. Ik weet dat sommigen onder u literaire kritiek beschouwen als een vak, en terecht, vandaar mijn vraag: waarom beoefent u het niet wat vaker als een vak?

Betweterigheid vind ik niet bepaald getuigen van een professionele houding en een hautain toontje ruikt veeleer naar incompetentie. Spijtig genoeg is dat de toon die een flink aantal onder u meent te moeten aanslaan, ongeveer zoals tegenwoordig veel deelnemers aan het maatschappelijk debat moralisme en kijfzucht schijnen te verwarren met een waarachtig morele houding. Kritisch vermogen betekent in de eerste plaats onderscheidingsvermogen. Een cruciaal onderscheid dat een goed criticus moet kunnen maken is dat tussen zijn of haar persoonlijke smaak en de verdienste van een boek. Of een boek u persoonlijk ligt, dat heeft u, net als het kleinste kind, al na een paar pagina’s door. Maar min of meer achterhalen waarom het is geschreven, wat de inspiratie en de aspiratie van de auteur was, dat vraagt in sommige gevallen wel wat meer creatief denkwerk. Als u werkelijk een vakkundig criticus wilt genoemd worden, dan dient u dat denkwerk ook te verzetten.

Een hardnekkig cliché wil dat de criticus een mislukte schrijver is, maar in uw hoofd lijkt eerder het absurde idee te hebben postgevat dat de schrijver een mislukte criticus is.

Een hardnekkig cliché wil dat de criticus een mislukte schrijver is, maar in uw hoofd lijkt eerder het absurde idee te hebben postgevat dat de schrijver een mislukte criticus is. Hij mag dan jaren hebben gewerkt aan zijn boek, hij mist, als ik u moet geloven, het vermogen tot kritische distantie. Hij doet maar wat en weet niet goed waar hij mee bezig is en dat zult u in uw stukje dan wel even rechtzetten. Heeft hij zich niet gehouden aan de meestal nogal conventionele of modieuze of soms puur lukrake criteria die u hanteert, dan legt u dat uit als een falen, niet als een eigenzinnige keuze of een experiment.

Eerlijk, vindt u dat niet een heel klein tikje arrogant? Het is in elk geval wat ik bedoel met het teloorgaan van de literaire kritiek. Het gevoel voor intellectueel en artistiek avontuur is eruit verdwenen. Ja, zeg, ik wil best interessantere kritieken schrijven, maar dan moeten die verdomde schrijvers eerst maar met interessantere boeken aankomen, antwoordt u nu misschien en ik zie u al glunderen van zoveel slimmigheid. Maar dan wil ik u toch graag verwijzen naar de besprekingen op websites als De Reactor of DW B waar boeken die in uw stukjes nauwelijks tot hun recht komen, ineens een ongemeen rijkere en originelere indruk maken dan in uw voorstelling van zaken. Die bijdragen zijn dan niet eens noodzakelijk geschreven door mensen met een andere smaak, wel door kenners met een andere en meer bescheiden instelling, die beseffen dat hun toevallige smaak of preoccupatie van het moment niet het ultieme criterium hoort te zijn in de benadering van literatuur.

Het is dus nog mogelijk, echte literaire kritiek, en er zijn onder u zelfs een paar enkelingen die er ook in de mainstreammedia nog altijd iets lezenswaardigs van weten te maken. Maar die zijn, voor zover mijn ervaring reikt, jammer genoeg te tellen op de vingers van één verminkte hand.

Goed. Mijn tijd is om. Ik begon deze brief met u naar het geheim van uw zelfverzekerdheid te vragen. Dat was uiteraard een retorische vraag. Want we kennen dat geheim. Het ligt in deze tijden openlijker dan ooit op straat. Velen hebben het al opgeraapt en lopen er onbeschaamd mee te pronken als ging het om een kwaliteit, een bijzondere bekwaamheid.

Vriendelijke groeten
Yves Petry