Beste David Buckel
Door Wannes Gyselinck, op Thu Apr 01 2021 12:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Ontvanger van dienst: David Buckel, de New Yorkse advocaat die zichzelf drie jaar geleden in brand stak uit klimaatprotest. Op de warmste 30 maart sinds de metingen, terwijl meer dan 60.000 burgers de Belgische staat aanklagen in de Klimaatzaak, wikt en weegt Wannes Gyselinck zijn daad. 'Is het de uiterste burn-out of een vuurbaken van idealisme?'
Als het weer ongewoon warm is in het vroege voorjaar, zoals nu dus, moet ik aan jou denken – advocaat, 61 jaar, tenger gebouwd. Exact drie jaar geleden, net voor zonsopkomst, goot je een jerrycan benzine over je uit in Prospect Park, New York, en stak je jezelf in brand. ‘My name is David Buckel and I just killed myself by fire as a protest suicide. I apologize to you for the mess,’ stond te lezen in een handgeschreven briefje dat wat verderop in een bruine envelop stak.
Een Amerikaanse journaliste, Mary Pilon, was net terug van een langere reis. Ietwat jetlagged jogt ze haar vertrouwde route. De eerste kilometer in het park sprint ze, dat doet ze altijd. Eens dieper in Prospect Park gaat ze rustiger lopen. Dan trager, en dan stopt ze. Eerst weet ze niet wat ze ziet. Een omgevallen boom, of een tak die in het gras gevallen is. Ze ziet jou, David, je armen uitgestrekt, zwartgeblakerd. Je ligt in het midden van een perfect zwarte cirkel in het gras, met daarrond stenen, geloof ik. Je was een voorzichtig man. Je wilde niet dat het vuur zich verder zou verspreiden. Wat je wèl wilde: een boom zijn die valt zonder dat er iemand is om het te horen, en toch gehoord worden. Je had gehoopt – om een akelige metafoor te gebruiken – dat men je rooksignalen zou opvangen, dat het ideologische vuur zich zou verspreiden. Je hoopte op nagloed. Maar het echte vuur, het vuur dat jou doodde, heb je ingeperkt met een cirkel van stenen.
Je wilde een steen zijn die in het water valt en kringen trekt. Je haalde de lokale krant als macaber curiosum.
Ik beeld me in dat je die stenen bijeenzocht, ’s ochtends vroeg in het park, net voor zonsopgang tijdens wat meteorologen ‘de burgerlijke schemering’ – en Duitse meteorologen veel epischer ‘die bürgerliche Dämmerung’ – noemen. Ik beeld me in dat je ze schikte in een cirkel, als de fundering van een klein rond huis. Ik zie jouw lange, tengere gestalte, met het stalen brilletje, en het korte Leonard Cohen-achtige haar, gehurkt in het gras, op een plek die je wellicht vooraf had uitgezocht, enkele dagen ervoor. Je moet er gewandeld hebben, in dat park vlakbij je appartement, je blazer aan een vinger gehaakt over je schouder, want het was ongewoon warm voor de maand april. Het is al enige jaren ongewoon warm in april.
Bij het beeld van die zwartgeblakerde cirkel moet ik denken aan iets wat David Foster Wallace schreef: hij had op de televisieshow van David Letterman gezien hoe een man een cirkel bouwt van explosieven – het soort van dynamietstaven dat je in tekenfilms ziet – en in het midden van die cirkel gaat zitten. Als de cirkel perfect rond is en alle explosieven tegelijk afgaan, zal de man die in het midden van zijn explosievencirkel zit ongedeerd blijven. Alles errond is kapot, maar de man zit ongedeerd in een vacuüm. Jij deed ongeveer het omgekeerde: jij was op gruwelijke wijze omgekomen, en de hele wereld was intact gebleven. Je wilde een steen zijn die in het water valt en kringen trekt. Je haalde de lokale krant als macaber curiosum.
Als kunstenaar doe je eigenlijk dat: dansen in de branding tegen de klimaatopwarming.
Het is een ‘scène’ – als ik het zo mag noemen – die moeilijke vragen doet rijzen. Over wat het betekent om activist te zijn, over hoe ver je kan, moet of juist niet moet gaan. Over hoe je omgaat met de vergeefsheid die vaak eigen is aan activisme. Hoe ga je om met de wetenschap dat de revolutie nooit lukt, toch niet direct. Hoe ga je om met de mogelijkheid dat je een steen bent die plompverloren in het water valt, naar de bodem zinkt, zonder kringen.
Vorige week las ik over een Deense dichter, Lars Skinnebach, die poëzie schrijft om de opwarming van de aarde tegen te houden. Hij voelt er zich wat lullig bij, want hij heeft het gevoel dat het niets uitmaakt, en het maakt ook niets uit. Dan gaat hij naar de zee, en hij draagt zijn gedichten voor aan de zee. Met zijn voeten in de branding en de zee tegenover hem voelt hij zich klein en onbeduidend, wat hij ook is. En dus begint hij te dansen, hij danst als een waanzinnige, tegen de klimaatopwarming, en hij voelt zich idioot, wat hij ook is, maar hij voelt zich ook wat beter dan ervoor. Het voelt alsof hij in gesprek is, iets heel groots en iets heel kleins die samen bewegen.
Jezelf in brand steken, die vier woorden vatten toch niet helemaal de absolute horror die je over jezelf afriep, David.
Als kunstenaar doe je eigenlijk dat: dansen in de branding tegen de klimaatopwarming. En in het beste geval ben jij niet de enige die zich daarna beter voelt. (‘Branding’ heb ik overigens altijd een mooi woord gevonden, alsof de lijn waarop de zee en de aarde elkaar treffen, alsof de vermenging van die twee elementen – water en aarde – beide vuur doet vatten, als magnesium dat in contact komt met zuurstof.)
Het is bij mensen die sterven aan zelfverbranding vreemd genoeg niet eenvoudig vast te stellen waaraan ze nu juist gestorven zijn. In het algemeen wel, maar niet in het bijzonder. Wellicht stierf jij aan het inademen van lucht die 600°C warm is, wat je longen deed ontvlammen. Je brandde eerst inwendig uit – je longen, je luchtpijp – en dan pas aan de buitenkant, wanneer je kleren, haren en huid vuur vatten. Ik moet dat even zo tastbaar opschrijven, want ‘jezelf in brand steken’, die vier woorden vatten toch niet helemaal de absolute horror die je over jezelf afriep, David.
Hoe moeten we die zelfmoord, die zelfverbranding van jou begrijpen?
Ik schrijf dit terwijl ik een theatervoorstelling over klimaatopwarming repeteer. Ik vertel er ook over jouw vergeefse zelfverbranding – jouw gruwelijke dood verworden tot ‘materiaal’. Zelfs dit nu opschrijven voelt wat akelig. Alsof ik die verbrande tak in het gras nog eens met benzine overgiet en vuur tracht te doen vatten. Zelfs als ik zou zeggen dat ik ‘jouw vuur brandend probeer te houden’, klinkt dat toch wat raar.
Ik zit in een repetitiezaal in Berlijn, terwijl ik dit schrijf. Naast mij staat een CO2-meter. Het is de eerste keer dat ik zo’n apparaatje zie. De waarden ppm schommelen rond de 550, wat ‘veilig’ is, althans voor een binnenruimte. Vorige maand, op 4 februari – zo schreef ook David Van Reybrouck in zijn nu al historische verslaggeving van Klimaatzaak – werd op Mauna Loa in Hawaii voor het eerst een waarde van 419,12 parts pro million CO2 in de atmosfeer gemeten. Tijdens de ijstijden en tussenijstijden van de voorbije 800.000 jaar schommelde het tussen 150 en 300 ppm. De CO2-meter naast me is net een tikje omhoog gegaan, 573 ppm lees ik. Ik zit binnen, met een groep mensen, in een drukke wereldstad. Manua Loa is een berg in een godverlaten gebied.
Ongehoord en ongezien, en helemaal alleen, het lijkt me niet de manier waarop de wereld te redden valt.
Hoe moeten we die zelfmoord, die zelfverbranding van jou begrijpen? Is het wanhoop of de ultieme offerbereidheid (en is dat eigenlijk geen vals dilemma)? Is het de uiterste burn-out of een vuurbaken van idealisme?
Ongehoord en ongezien, en helemaal alleen, het lijkt me niet de manier waarop de wereld te redden valt. Let op, David, ik veroordeel je niet, ik probeer je te begrijpen. Je was een echtgenoot, een vader, voorvechter voor gelijke rechten voor gays en trans-mensen. Je was actief in de ecologische beweging, je schreef Guidelines for Urban Community Composting, een gids over hoe te composteren. Vrienden omschreven je als iemand die dingen precies, gepland en weloverwogen deed. ‘Most humans on the planet now breathe air made unhealthy by fossil fuels, and many die early deaths as a result — my early death by fossil fuel reflects what we are doing to ourselves.’ Zo schreef je in één van je vier afscheidsbrieven. Weloverwogen, precies.
Niemand heeft je horen schreeuwen, daar helemaal alleen in Prospect Park, in de burgerlijke schemering. Jim Hansen, een van de pioniers van de klimaatwetenschap, die in 1989 voor de Amerikaanse senaat mocht uitleggen hoe het broeikaseffect werkte, omschreef ooit zijn pogingen om het alarm te luiden als ‘schreeuwen achter geluidsdicht glas’.
Wellicht moeten we ergens mikken tussen wat jij deed en dansen in de branding.
In haar essaybundel Hope schrijft Rebecca Solnit over hoop, activisme en engagement. Over het gevaar van teleurstelling. Geen enkele revolutie of beweging haalde haar slag thuis. In dat opzicht klopt wat ik eerder schreef: elk activisme is tot mislukken gedoemd. Maar Solnit schrijft ook: ‘It’s always too soon to go home. And it’s always too soon to calculate effect.’ En verder: ‘Causes and effects assume history marches forward but history is not an army. History is a crab scuttling sideways, a drip of soft water wearing away stone, an earthquake breaking centuries of tension. Sometimes one person inspires a movement, or her words do decades later; sometimes a few passionate people change the world; sometimes they start a mass movement and millions do; sometimes these millions are stirred by the same outrage or the same ideal and change comes upon us like a change of weather.’
65196 burgers die een rechtszaak aanspannen tegen de staat om hen tot klimaatactie te bewegen. Een man steekt zichzelf in brand.
Intussen is het de warmste 30 maart sinds de metingen. A change of weather. Wellicht moeten we ergens mikken tussen wat jij deed en dansen in de branding. Wellicht kan het, een brandende braamstruik zijn – a burning bush – zoals degene die Mozes in de Bijbel de weg wees, een struik die brandt maar niet verbrandt. Branden zonder op te branden, dat is de kunst.
Verwarde groet,
Wannes