Beste Dimitri Leue
Door Max Temmerman, op Wed May 23 2018 22:00:00 GMT+0000Nadat Max Temmerman de bijdrage van Dimitri Leue las in Scheuren in cultuur, een publicatie over lokaal cultuurbeleid, kroop hij in de pen. 'Er wordt in deze contreien te veel overbodige kunst gemaakt.'
In de publicatie Scheuren in cultuur - naar aanleiding van 30 jaar De Werf in Aalst worden tal van beleidsmakers, publicisten en artiesten aan het woord gelaten over hun ervaringen met het lokaal cultuurbeleid. Ook jij kreeg ruimte toebedeeld en je maakte daar dankbaar gebruik van om je ervaringen met de cultuurcentra te delen. Eerlijk is eerlijk: om te beginnen heb ik je bijdrage graag gelezen. Ze bevat geen gram politieke correctheid en leest dus als een verademing. En ook moet gezegd dat je betrokken en constructief begint. Je geeft mee dat je een positieve relatie met de cultuurcentra onderhoudt; je zou ook voor minder, een zin later licht je toe er jaarlijkse meer dan honderd (100!) voorstellingen te spelen. Al snel echter wordt de toon van je bijdrage minder optimistisch, ik citeer voor de volledigheid enkele zinnen:

‘Of ik de voorbije jaren een evolutie heb gezien? Ja, en alleen maar in negatieve zin eigenlijk. Zo’n vijftien jaar geleden speelde een voorstelling sowieso minstens een keer of dertig. Nu moet je echt zeulen met je voorstelling. Er is duidelijk minder budget bij alle cultuurcentra. En bijzonder opvallend: er is veel meer programmatie van plaatselijke vzw’s. Samenwerkingen met mensen in kansarmoede, psychiatrische instellingen, scholen… worden schering en inslag. Ik vind dat een bijzonder jammere evolutie. (…) Natuurlijk heb je meer volk in je zaal als er veel mensen uit de buurt meedoen. Dat geldt ook voor schooltheater of amateurtheater. Het is het uithollen van het beroep der theatermakers. (…) ik heb het gevoel dat er in de programmatie een vorm van ‘volksverlaging’ zit. Alleen de grote namen, alleen de voorstellingen met BV’s erin, alleen voorstellingen in samenwerking met plaatselijke verenigingen. (…) Als dit een kantelmoment is, kantel het dan terug naar meer voorstellingen door vakmensen. Er ligt ook een grote uitdaging in het bereiken van andere culturen in ons land. Want inderdaad: het publiek is nog steeds blank en hoogopgeleid.’
Toen je ergens in de tweede helft van de jaren negentig afstudeerde met je theatermonoloog Maura of de zeven magen der eenzaamheid, contacteerde cc De Kern je en was ik er als stagiair bij toen je je voorstelling voor het eerst in een professionele, niet-schoolse setting kon brengen. Later, toen je volledig gerodeerd raakte in het theatercircuit en ikzelf na enkele omzwervingen in datzelfde cultuurcentrum eerst stafprogrammator werd en vervolgens directeur, zagen we elkaar in Wilrijk en in het Antwerpse nog talloze malen. Je begrijpt dat ik over bovenstaande uitspraken iets wil zeggen.
Om te beginnen moet mij de teleurstelling van het hart dat een sector waarin je aangeeft al vele jaren thuis te zijn, je zo vreemd is gebleven.
Om te beginnen moet mij de teleurstelling van het hart dat een sector waarin je aangeeft al vele jaren thuis te zijn (chapeau trouwens, niet zo gek veel artiesten blijven jarenlang dermate succesvol), je zo vreemd is gebleven. Je geeft als voorbeeld van minder presterende cultuurcentra die plekken waar je de programmator nooit tegenkomt. Waar je nooit kan praten over ‘theater an sich en het cultuurlandschap’, terwijl ik uit je bijdrage opmaak dat je eigenlijk niet gek veel weet over het landschap van de cultuurcentra. Je bent er jarenlang in thuis, je brengt er bijna één dag op drie per jaar in door, maar je lijkt niet veel verder te komen dan waarnemingen die je reeds bestaande vermoedens alleen maar staven.
Laat me je kort een evolutie weergeven. Toen je hier bij ons met je debuutvoorstelling stond, en later, in de hoogdagen van de Kakkewieten, was er van lokaal cultuurbeleid nog geen sprake. Cultuurcentra werden toen onderverdeeld in categorieën naar grootte (het baksteendecreet werd dat smalend genoemd), en hadden grofweg twee decretale opdrachten. Enerzijds moesten ze spreiding in de hand werken (een aanbod in een seizoensbrochure gieten), anderzijds moesten ze het lokale culturele verenigingsleven ondersteunen (middels de zogenaamde verhuringen).
In de jaren daarop, toen jij als huiskunstenaar vast verbonden was aan HETPALEIS, veranderde er veel. Nieuwe begrippen deden hun intrede. Plots ging het over participatie van doelgroepen die ondervertegenwoordigd waren (en dat nog steeds zijn) in de cultuurparticipatie: nieuwe Belgen, kansarme Belgen, langdurig zieke en mindervalide Belgen en de grote, jonge gezinnen. Het participatiedecreet wilde onder andere de cultuurcentra stimuleren om extra moeite te doen deze doelgroepen te bereiken.
Maar ook het lokaal cultuurbeleid stak de kop op. In mensentaal zegt dat decreet dat cultuurcentra en bibliotheken zich prioritair met hun lokale bevolking moesten bezig houden. Op maat van hun gemeente, dorp, stad of district een werking uitstippelen waarbij vraag en aanbod zo naadloos mogelijk in elkaar overgaan. Met andere woorden: dat cc De Kern niet de pretentie moet hebben De Singel te zijn maar evenmin moet denken dat het nog in een landelijk dorp uit de jaren zeventig ligt: de voorstad blijft groeien en op al de demografische uitdagingen die met die groei gepaard gaan, moeten we blijvend focussen.
Ook wij hebben de voorbije jaren hierop ingespeeld. Met samenleesgroepen in onze woonzorgcentra bijvoorbeeld. Met ziekenhuisconcerten in revalidatieafdelingen of met sociaal-artistieke wijkprojecten in buurten die geografisch verder van ons af liggen. Twee kanttekeningen uit de Wilrijkse praktijk, al durf ik er mijn hand voor in het vuur steken dat ze opgaan voor het merendeel van de cultuurcentra:
- deze projecten lokken op termijn een nieuw publiek naar het reguliere schouwburgaanbod.* (Je geeft zelf aan dat het publiek wit en grijs is, de noodzaak tot nieuwe toeleiding is enorm!)
- projectmatige werking wordt betaald met projectmiddelen. Uit de gemeentekas, via bovenlokale fondsen, uit samenwerkingen met partners, uit Vlaanderen… Zelden tot nooit zal een artistiek project met een psychiatrisch centrum, ik noem maar een voorbeeld dat jij gaf, eten uit de ruif van de reguliere theaterprogrammatie. Wel zal een culturele staf tijd en energie steken in zulke projecten, meer uren en aandacht dan in een gewoon concert of in een gewone voorstelling.
Het lijkt alsof je de concurrentie vreest van al die plaatselijke doelgroepen, van al die plaatselijke projectjes, terwijl je in één adem aangeeft dat het publiek dringend moet diversifiëren?
Ik snap niet goed waar je bezorgdheid over het verdwijnen van vaklui in de cc’s vandaan komt, Dimitri. Het lijkt alsof je de concurrentie vreest van al die plaatselijke doelgroepen, van al die plaatselijke projectjes, terwijl je in één adem aangeeft dat het publiek dringend moet diversifiëren? Trouwens, als dat je een troost mag wezen: in Wilrijk is De Kern aanwezig in elke school, in elk dienstencentrum, in elke sociale organisatie, van palliatieve afdelingen tot het Huis van het Kind, maar hebben we tegelijk nooit eerder zo veel theater geprogrammeerd in onze vertrouwde schouwburg als vandaag. Grote, gevestigde gezelschappen zowel als nieuwe, onbekende makers. Ook jouw naam zag ik passeren in het aanbod van volgend seizoen. Het is dus geenszins of/of.
Ik maak me trouwens sterk dat er in Groot-Antwerpen nooit eerder zoveel theater te zien was als nu. Met gevestigde podia als Toneelhuis en Monty, maar ook met nieuwe plekken als Het Bos en Kavka, nieuwe cultuurcentra in Hoboken en Ekeren, Madame Fortuna en andere. De besparingsgolf die cultureel Nederland heeft gekortwiekt, is grotendeels aan ons voorbijgegaan. Een lichte bezuiniging niet te na gesproken, heeft de vergrote lokale impact van al onze werkingen samen vaak gezorgd voor het tegendeel: een grotere toelage van lokale overheden die de kans niet wilden laten liggen zich te vereenzelvigen met ‘hun’ cultuurcentra en bibliotheken.
En nu komen we tot de kern van de zaak: de sector van de cultuurcentra is ongelooflijk groot en divers (tegen wie zeg ik het natuurlijk). Zo groot, en zo divers, dat je gedwongen bent appelen met peren te vergelijken als je een algemene uitspraak doet. Stedelijke cc’s kan je niet vergelijken met lokale zaaltjes. Limburg niet met West-Vlaanderen. Kerktorenwerkingen niet met het gepolitoerde beton van de nieuwe buitenwijk. Die diversiteit maakt dat we makkelijk uit elkaar gespeeld worden, niemand voelt zich immers geroepen het woord te voeren namens een fruitmand. Met als jammer gevolg dat wie zijn vooroordelen niet nu en dan tegengesproken hoort bij afwezigheid van een ambassadeur, alle ruimte krijgt om zijn meningen elke dag bewaarheid te zien worden.
De sector van de cultuurcentra is zo groot en divers dat je gedwongen bent appelen met peren te vergelijken als je een algemene uitspraak doet.
Een van die vooroordelen die met de regelmaat van de klok de kop opsteken, zijn de steeds korter wordende tournees. Ik stak mijn licht op bij de cijferaars van Kunstenpunt, en ze gaven je voor een deel gelijk. Waar tussen 2006 en 2015 het aandeel theater in de cultuurcentra steeg, trad er tussen 2011 en 2015 een lichte daling op van 2 procent. Vanaf 2011 was er ook sprake van een aanzienlijke daling van het aantal gesubsidieerde theatergezelschappen.
Waar Kunstenpunt echter geen rekening mee houdt, is de enorme stijging van het podiumaanbod dat elke programmator zal beamen. Waar je vroeger een voorstelling van Malpertuis of Het Gevolg moest boeken om een professionele theatermaker (jouw woorden) op je podium aan het werk te zien, kan je nu die acteurs boeken via diezelfde gezelschappen, maar tevens via hun eigen ad hoc gezelschapjes of via de pop-up voorstellingen die ze zelf aan de man brengen. Als je ze liever niet ziet acteren, de professionele makers, dan kan je hen tevens boeken als zangers in tal van coverprogramma’s en doldwaze muzikale revues.
Er komt letterlijk geen einde aan, de stroom aanbiedingen van grote en minder grote namen houdt aan van oktober tot april. Iedereen is artiest, zo lijkt het wel, en de échte artiesten waar jij het over hebt, die willen alles tegelijk zijn, en kan je per seizoen niet een-, of tweemaal boeken, maar vijf- tot zesmaal. Mij allemaal niet gelaten, iedereen doet wat hij moet doen, maar weet dat steeds korter wordende tournees slechts ten dele iets te maken hebben met de smaak van lokale politici of de banksaldo’s van de cultuurcentra. Het ontplofte aanbod speelt de voornaamste rol, net als de veranderende werking van de stadstheaters en andere grotere huizen.
Er wordt in deze contreien te veel overbodige kunst gemaakt.
Mag ik me tot slot nog een persoonlijke bedenking permitteren? Er wordt in deze contreien te veel overbodige kunst gemaakt. Te vaak zie ik voorstellingen, lees ik boeken, bezoek in tentoonstellingen waarvan ik niet kan zeggen waarom ze werden gemaakt. Ik schrijf deze brief op de dag dat Maelstrom met Brief aan mijn Kind in onze schouwburg staat. Ik herinner me dat ik anderhalf jaar geleden een try-out van die voorstelling met een mond vol tanden en een hoofd vol stuurloze gedachten verliet. Zo goed, origineel, indringend en dwingend – ik was helemaal vergeten dat theater dat allemaal kon zijn. Maar tegelijk, ook in onze schouwburg, zie ik voorstellingen die niet bijblijven. Die evengoed niet hadden kunnen gemaakt worden. Ook die eerlijkheid moeten we aan de dag durven leggen. Heel soms is minder theater niet per se slechter.
Hartelijke groet & graag tot in De Kern, Max Temmerman directeur cc De Kern en cultuurbeleidscoördinator Wilrijk www.ccdekern.be
(*)Een herinnering schiet me te binnen. We programmeerden jaren geleden samen met kansarmoedevereniging Recht-Op cultuurcafés in ontmoetingscentrum Nova op het Kiel, met als doel een kansarm publiek ongemerkt te vermengen met een kansrijk. Na een literaire avond waarbij een BV (godbetert!) kwam praten over zijn favoriete boeken, sprak een kansarme buurtbewoner me aan. ‘Wette wie da gij hier es moet zetten?’ Ik schudde mijn hoofd en verwachtte me aan een opsomming van artiesten uit de rijke Tien Om Te Zien-catalogus. ‘Jef Neve. Dat ventje is kei goe bezig! Kend’em?’ Om maar te zeggen: theaterprogrammatoren onderschatten vaak hun publiek. Ik heb me daar zelf vaak aan bezondigd. Maar artiesten doen dat dus ook.