Beste Edward Said

Door Thijs Lijster, op Thu Nov 09 2023 23:00:00 GMT+0000

Thijs Lijster gaat te rade bij de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper en humanist Edward Said. 'Hoe samen te leven? – dat was volgens jou de crux van de moderne wereld als geheel.'

Ik heb de laatste weken veel aan je gedacht. De reden laat zich raden: sinds de gruwelijke aanval van Hamas, waarbij meer dan 1400 Israëlische burgers om het leven kwamen, en de daaropvolgende vergeldingsaanval van Israël die nog eens 10.000 slachtoffers in Gaza eiste (volgens het ministerie van Volksgezondheid aldaar, in een persbericht van 6 november) is het ‘Palestijnse vraagstuk’, zoals de titel van een van jouw boeken luidt, weer volop in het nieuws. Hier in de lage landen worden wij er deelgenoot van gemaakt, niet alleen door de afschuwelijke beelden die via de media tot ons komen, maar ook doordat deze oorlog ook ons, veel meer dan bijvoorbeeld die in Oekraïne, verdeelt, en groepen tegen elkaar opzet. Pogingen om de aanval van Hamas van context te voorzien worden al snel begrepen als ‘goedpraten’ en ‘bagatelliseren’, terwijl kritiek op de staat Israël verward wordt met antisemitisme – overigens niet alleen door degenen die Netanyahu’s extreemrechtse regime verdedigen, maar net zozeer door diegenen die in België en Nederland synagogen bekladden of Joden op straat intimideren.

En dus zocht ik jouw teksten op, en beluisterde, bekeek en las ik interviews met je, waarin je het Israël-Palestina-conflict (zelfs de benaming hiervan – oorlog, conflict, bezetting – is bron van polarisatie) van context trachtte te voorzien. Terwijl, zoals gezegd, ‘begrijpen’ voor sommigen samenvalt met legitimeren, maakte jij duidelijk dat we niets anders kunnen doen dan proberen de ander te begrijpen, middels kritisch onderzoek, historisch bewustzijn en ons menselijk inlevingsvermogen.

Netanyahu, toen nog in de rol van ambassadeur in de VS, weigerde met jou in dezelfde ruimte te zitten voor een televisiedebat.

Je was eerst en vooral hermeneuticus en humanist, en je stoorde je dan ook aan de luiheid en de gemakzucht waarmee westerse commentatoren spraken over ‘de Arabische mentaliteit’. Dergelijke simplificaties gingen jou persoonlijk aan: je werd in 1935 geboren in Jeruzalem in een christelijk-Palestijns gezin en vernoemd naar de toenmalige Britse kroonprins. Het verhaal wil dat de kraamhulp liedjes voor je zong in het Arabisch én Hebreeuws. In 1947 vertrok je familie naar Egypte, na de stichting van de staat Israël en de daaropvolgende oorlogen die die onder Palestijnen bekendstaan als de Nakba (catastrofe) die een groot deel van de bevolking tot een leven als vluchteling veroordeelden. Jouw ouders waren welgesteld, je studeerde aan de beste scholen, eerst in Cairo, later in de VS, waarvan je vader als veteraan van het leger het staatsburgerschap verkregen had. Je werd hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschap aan de prestigieuze Columbia University in New York, en publiceerde over Conrad, Kipling en Camus – niet toevallig allemaal buitenstaanders, laverend tussen culturen en taalgebieden. Naar eigen zeggen begon je je pas vrij laat, na de Zesdaagse Oorlog in 1967, te verdiepen in wat er over je eigen cultuur geschreven was, omdat de westerse analyses van het Midden-Oosten zo uit de pas liepen met jouw eigen ervaringen over die plek, en over de mensen die er woonden.

Zo leefde je steeds in twee werelden, in beide ‘out of place’, zoals de titel luidt van je autobiografie. Yasser Arafat, leider van de PLO, die je adviseerde maar waarmee je een moeizame verhouding had, bleef jou zien als een representant van de Amerikanen in plaats van als een van de Palestijnen. Andersom weigerde Netanyahu, toen nog in de rol van ambassadeur in de VS, met jou in dezelfde ruimte te zitten voor een televisiedebat. Gevraagd naar een verklaring antwoordde hij: ‘Because he wants to kill me’, louter op grond van je Palestijnse afkomst. Maar dat gaf je ook de mogelijkheid om bruggen te slaan, zoals toen je samen met dirigent Daniel Barenboim een orkest oprichtte waarin jullie studenten uit Israël en de Arabische landen bijeen brachten.

Voor wie Oriëntalisme leest, verliezen Indiana Jones en Game of Thrones voor altijd hun onschuld.

Het Palestijnse vraagstuk was volgens jou het voorlopig laatste hoofdstuk in de geschiedenis van het ‘oriëntalisme’ dat jij in je gelijknamige boek uit 1978 zo gedetailleerd en briljant beschreef. De term verwijst naar de manier waarop het westen zich een verhaal en een beeld had gevormd van de ‘Oriënt’ en de ‘oosterse mens’ dat in alles het tegendeel van zichzelf was, en hoe het westen daarmee tegelijkertijd zichzelf legitimeerde als kolonisator. Het Oosten: mysterieus, sensueel, maar ook irrationeel, achterlijk, barbaars; het Westen daarentegen seculier, beschaafd, rationeel en technologisch geavanceerd. Het is een discours dat in de achttiende eeuw ontstond en dat zijn weerslag kreeg in talloze wetenschappelijke studies, maar ook in de romans en schilderijen van schrijvers en kunstenaars als Gerard de Nerval en Jean-Léon Gérôme tot aan hedendaagse populaire cultuur. Voor wie Oriëntalisme leest, verliezen Indiana Jones en Game of Thrones voor altijd hun onschuld. En hoewel dat beeld weinig met de werkelijkheid te maken heeft en vooral zichzelf reproduceert, is het ongekend hardnekkig; dat werd voor jou bevestigd door de beide Golfoorlogen en de verslaggeving ervan. ‘You’ve got to understand the Arab mind’, werd opgetekend uit de mond van een Amerikaanse legerofficier in Irak, ‘The only thing they understand is force.’ Dergelijke woorden vinden vandaag een echo in de woorden van de Israëlische minister van Defensie Yoav Gallant, over de vergeldingsaanval in Gaza: ‘We are fighting human animals and we act accordingly.’

Oriëntalisme werd een van de canonieke teksten van de zogenaamde postcolonial studies, ook al was dat volgens jou een misplaatste term omdat ze suggereerde dat het kolonialisme al achter ons lag. Het maakte ook dat je, tegen wil en dank, als een expert werd gevraagd telkens wanneer er een terroristische aanslag had plaatsgevonden, zelfs al was er geen enkel verband met islamitisch extremisme, zoals bij de Oklahoma City Bombing in 1995. Op de cover van een Amerikaans tijdschrift werd je de professor of terror genoemd. Dat bekt weliswaar lekker, maar het is natuurlijk van een tragische ironie dat jij werd geassocieerd met juist dat beeld waartegen jouw studies zich verzetten, namelijk dat alle Arabieren gewelddadige terroristen en religieuze fanatici zouden zijn.

Jij liet zien dat emotionele betrokkenheid niet hoeft te betekenen dat je de nuance verliest.

Wat me vooral opviel bij het terugkijken naar en herbeluisteren van interviews was jouw rust en de schijnbare onvermoeibaarheid waarmee je de bezetting becommentarieerde. Die lijken in contrast te staan met de heftigheid waarmee het publieke debat erover vaak en ook nu weer gevoerd wordt. Ik realiseer me dat ik me nu schuldig dreig te maken aan tone-policing, en het laatste wat ik wil doen is anderen hun emoties ontzeggen. Uiteraard moet er plek zijn voor woede, verdriet, angst, frustratie. Er moet gelegenheid zijn om te rouwen. (Maar net daarvoor leek na de aanslag van Hamas geen tijd genomen te worden – er moest vergelding plaatsvinden – terwijl het dikwijls de families van slachtoffers waren die opriepen tot bezinning. Een enkele van de nabestaanden, zoals Moaz Inon wiens beide ouders door Hamas vermoord werden, werd zelfs vredesactivist.)

Nee, je kunt van mensen geen redelijke dialoog verwachten als de kogels hen om de oren vliegen of als ze hun familieleden moeten begraven, maar op een zeker moment moeten emoties gepaard gaan met reflectie, juist omdat aanhoudend wapengekletter ons niet dichter bij een oplossing brengt. Jij liet bovendien zien dat emotionele betrokkenheid niet hoeft te betekenen dat je de nuance verliest, en dat andersom het erkennen van de complexiteit van de situatie niet betekent dat je geen stelling kan innemen; kortom dat engagement en hermeneutiek elkaar niet wederzijds uitsluiten. Wer denkt, ist nicht wütend, zei de voor jou belangrijke Joods-Duitse filosoof Theodor W. Adorno ooit. Dat is gemakkelijk praten voor mij, als witte westerse man, maar dat was het niet voor jou, en dat maakt jouw houding in het publieke debat des te bewonderenswaardig.

Die houding hing nauw samen met je achtergrond in de vergelijkende literatuurwetenschap. Het draait daarin om de vergelijking tussen de canons en klassiekers uit verschillende taalgebieden en culturen, niet om vast te stellen of bijvoorbeeld de Engelse literatuur superieur is aan de Russische of vice versa, maar om een spiegel aan jezelf op te houden, en te zien dat het ook anders had kunnen zijn. Het vakgebied spitste zich voor jou net toe op de vraag: hoe bestaan deze vormen van cultuur naast elkaar? ‘Rather than the manufactured clash of civilisations’, zo schreef je in een nieuw voorwoord bij Orientalism, ‘we need to concentrate on the slow working together of cultures that overlap, borrow from each other, and live together.’

Je bleef geloven in de mogelijkheid van een co-existentie in één staat, met gelijke rechten voor Israëli's en Palestijnen.

Hoe samen te leven? – dat was volgens jou niet alleen de crux van het Palestijnse vraagstuk, maar van de moderne wereld als geheel. Jouw kritiek op de staat Israël was er dan ook niet op gericht de Joden hun plek in Palestina te ontzeggen, en je zou vermoedelijk moeite hebben gehad met het gemak waarmee Israël als de zoveelste koloniale mogendheid wordt weggezet, omdat het geen recht doet aan de historische verbondenheid van de Joden met het land, en de unieke plaats van dat land in de drie monotheïstische godsdiensten. Je had oog voor het historisch lijden van het Joodse volk, maar bekritiseerde het westen omdat het de Palestijnen tot de ‘slachtoffers van de slachtoffers’ maakte en tegelijkertijd Arabische dictators in het zadel hielp.

De Palestijnse kwestie draaide voor jou rond de vraag hoe al die verschillende volken en godsdiensten naast en met elkaar zouden kunnen leven, zonder elkaar naar het leven te staan. Je was sceptisch over de tweestatenoplossing en over de Oslo-akkoorden, niet alleen omdat Arafat in jouw ogen te veel concessies had gedaan, maar ook omdat je bleef geloven in de mogelijkheid van zo’n co-existentie in één staat, met gelijke rechten voor Israëli's en Palestijnen. En hoewel die mogelijkheid vandaag verder weg lijkt dan ooit, beschouwde jij hoop als een morele plicht: ‘Where cruelty and injustice are concerned, hopelessness is submission, which I believe is immoral.’

Na de diagnose van terminale leukemie nam je je kinderen mee voor een reis door het Midden-Oosten. Jullie bezochten het huis waarin je geboren was in Jeruzalem, en je dochter spoorde je aan om aan te kloppen en binnen te kijken, maar dat weigerde je. Het was ongetwijfeld te pijnlijk voor je. Onbewust deed het me ook denken aan Mozes die de opdracht krijgt zijn volk naar het beloofde land te leiden, maar dat zelf slechts van een afstand mag aanschouwen, dus in zekere zin een buitenstaander blijft. Zou dat dan toch de vloek van de hermeneuticus zijn?

Thijs Lijster