Beste Ellen Allien
Door Arne De Winde, op Thu Aug 31 2023 22:00:00 GMT+0000Wat me op zaterdag 19 augustus is overkomen, weet ik niet precies. Een en al verwarring. Een en al luciditeit. Ik probeer te vatten wat je me die nacht aandeed op de 139BPM-cadans van ‘Confusion’. De Australische cultuurwetenschapper McKenzie Wark is daarbij mijn trip advisor.
Pompen en stampen en rampetampen doen we al een uur of zeven. Wij, zwetende lijven.
We zijn op XRDS, het technofestival van Fuse in het Vijverspark in Anderlecht, en staan onder snelwegbruggen. Het gebonk wordt beantwoord door het gebons van drammende vrachtwagens boven onze hoofden.
‘Chasing street raves is a way to rediscover the city, to find the texture of neglected junkspace.’ (Wark, Raving, 26)
Vandaag is deze plek van ons, zo beelden we ons in, en zo bevestigen ook de nieuwsgierige pottenkijkers achter de gespandoekte nadarhekkens.
Exoten.
Ik ben een veertiger en nerveus. Ben ik fout? Hoor ik hier wel thuis? Het is klaarlichte dag.
Ik ben hier met I., eveneens een veertiger. Naar raves ga je met vrienden of mensen die vrienden worden. Met K. was het Daft Punk, met Ka. Plastikman, met B. Rødhåd, met L. en O. Borokov Borokov, met I. Rrose, met J. Pan-Pot … En steeds werd mijn leven een beetje hertekend.
Ik wacht op ‘I Wanna Go Bang’ van Bjarki, een van mijn lijfliederen (al is dit eerder een benaming voor een pathetische smartlap), maar het komt niet.
Ik ben een grijzende veertiger en nerveus, maar voor mij staan een grijze wildeman (met ingekapselde voet) en zijn al even grijze en onbesuisde lief – en ze geven alles. De liefde vliegt in ’t rond.
Het duister daalt neer. De faren flitsen. De pilaren glimmen.
Het snerpende geschuur van Marcel Dettman en CEM verhakselt ons.
‘The rhythm machines exceed us. They’re relentless.’ (Wark, 2)
Het is op.
En dan kom jij op. Je groet en omhelst de Duitse bonkers, danst even mee. Je meent het, je bent echt.
En je bestaat dus echt. In 2005 kocht ik als student je album Thrills, puur intuïtief, getriggerd door de cover, meer niet. Ik herinner me nog hoe ik door de straten van Leuven cruisde, ‘Washing Machine is Speaking’ door krakkemikkige autoboksen knallend. (Nee, ik was geen Johnny met een tuningcar. Ik reed gewoon naar de Delhaize met een versleten Opel Omega, die niet eens cd-speler had, besef ik nu.)
Op een of andere manier was je wat op mijn achterplan geraakt, maar in volle coronacrisis, toen dj’s zichzelf probeerden heruit te vinden, stond je er weer. We waren murw. We waren moedeloos. Maar op 29 augustus 2020 stond je plots op het balkon van je Berlijnse appartement – met uitzicht op de Fernsehturm op Alexanderplatz – en gaf je een gelivestreamde set die duizenden mensen troost gaf. Jij en je sidekick Miro Von Berlin leken alle zorgen van zich af te dansen. We keken toe, zagen dat het goed was. Misschien voelden we zelfs iets van geluk.
Je komt op. Hier staat iets te gebeuren.
Ik ben een veertiger en nerveus. Maar jij bent dus vijfenvijftig, een boomer uit 1968, ook al zie je er 30 uit. Wat zit ik me hier dus aan te stellen? Get a fucking break.
De eerste schijf wordt de ruimte in gekegeld. The game is on. En dat je met onze voeten speelt, wordt direct duidelijk. Gaandeweg verhoog je de bpm van de track – om die dan weer te verlagen – en opnieuw en opnieuw en opnieuw. Overstretching. En niemand weet hoe te bewegen, want de cadans wordt gebroken of de beats gaan te snel. Elk gevoel voor ritme vervalt. Niemand beweegt beter dan de ander.
Je toont dus even wie de baas is – en dan gaan we, samen.
Want gaan is het. Techno verdraagt geen reserve. Is het te veel, is het te hard, dan trek je je terug. Maar als je blijft, kan je niet anders dan gaan. Dan kan je je niet beheersen. Je lichaam houdt het gewoonweg niet.
Let the beat control your body.
Hoezo denk ik nu aan 2Unlimited, godbetert?
Naast mij staat een jongeman te wiegen, beide voeten op de grond. Zijn armen hangen, zijn hoofd beweegt lichtjes, van links naar rechts en weer terug. En ik zag niemand mooier dansen dan hij. Ingehouden intens.
Ook I. zit in een cocon, de diepduistere cocon van de newwaver. Elektrische stroomstoten stuwen hem voort.
En plots weet ik weer wat de technoscene zo uniek maakt. Je doet er eigenlijk niet toe. Het maakt echt niemand uit hoe je eruitziet, wat je draagt, hoe je danst – als je maar ruimte geeft aan de ander, ook al is ze nog zo klein.
‘The art of copresence’ (Wark, 9)
Hier moet ik niet nadenken hoe ik me in godsnaam moet bewegen op de klanken van (pakweg) Radiohead; hier moet ik me ook niet storen aan die aanstellerige ploert die (pakweg) Radiohead duidelijk helemaal (door)voelt, en daarvoor ook de nodige ruimte wil.
Techno ‘weert de expressie en de schijn, de suggestie van diepte evengoed als de bevallige oppervlakte. Het is antibarok en puriteins, het grossiert in naakte structuren en simpele functies: no flesh, only bare bones.’ (Rudi Laermans in rekto:verso)
Het moet niet maar ik sluit mijn ogen. Het volstaat dat ik de anderen voel. De lucht verplaatst zich bestendig om me heen.
‘A node in a rippling field of fleshy instances
that tipple around the pulsing air.’ (Wark, 2)
Lichtflitsen worden gefilterd. Vage lichtvlagen. Doorwimperde schaduwen.
‘I don’t make eye contact, as most are in their own dissociated state. I’m looking at feet or fog, or the lights above, or unfocusing to just register a flickering pattern. I feel the sound take me from behind.’ (Wark, 43)
Techno vraagt overgave. Loskomen van jezelf, van de normatieve rasters waarin je jezelf hebt gewrongen.
‘(You) lose all awareness of brain and body, and trip hard just on the situation. It’s tempting to romanticize such moments. Mostly it’s just a grind, the body granulated into sound, light; selves loosening into others.’ (Wark, 7)
McKenzie Wark noemt het ‘femmunism’, ‘something like a communism of the flesh’. Volgens haar veronderstelt raven een radicale ontvankelijkheid, die elke masculiene controledrift tenietdoet. Wat het oproept, is ‘the straight cis man’s horror of being penetrable, of being fuckable.’ (82)
‘Straight cis men can’t dance without this self-consciousness. Can’t let the beat take them. Can’t dissociate out of their masculinity. There’s exceptions, but then I don’t think of those raver boys as straight when they’re dancing.’ (Wark, 28)
Als er iemand heeft bijgedragen tot die open femmunistische subcultuur, dan ben jij het wel, Ellen. Je was een van de eerste vrouwelijke topdj’s, die de zeker tot de jaren 1990 door venten gedomineerde scène van de elektronische muziek op stelten zette. Vandaag de dag zijn het vaak vrouwelijke dj’s die nieuwe sonorische landschappen exploreren. Denk maar aan ANNA, ki/ki, SPFDJ, Helena Hauff, Paula Temple, Amelie Lens, Nina Kraviz, Charlotte De Witte, VTSS, Emily Jeanne en Rebekah.
‘Forever ravers
Forever ravers
Forever ravers
Techno genderfluid
Dancing ’til we die’
(ANNA & Kittin, ‘Forever Ravers’, 2019)
En tegelijk moeten we niet blind zijn voor de machtsverhoudingen die zich nog steeds in deze ‘place for freedom, for love, for artistic expression’ laten gelden. Zo startte je Britse strijdgenoot Rebekah in 2020 de actie MeToo #ForTheMusic, waarmee ze opriep eindelijk een vuist te maken tegen seksistisch, grensoverschrijdend en gewelddadig gedrag in de elektronische muziekindustrie.
‘I am the woman behind the decks, the one you invite to conduct the show. I am the person of colour in the first row, who refuses to leave until the lights come on. I am the artist liaison, the LGBQT sound engineer, the migrant girl behind the bar on her feet for hours making sure it is your night. (…)
Rape, sexual assault, sexual harassment, unwanted attention, misogynistic and sexist obstructions are what we encounter as we try to simply do our jobs. This is the price tag we are paying for.’ (Rebekah)
Ik schaam me plots over het woordgebruik aan het begin van deze brief.
Raven is een bijzonder broze collaboratieve praktijk, met onuitgesproken maar strenge afspraken, regels en rites.
We wentelen ons in de illusie dat gender en uiterlijk, afkomst en achtergrond er hier heel even niet toe doen. We doen hier gewoon wat we doen.
‘(Techno’s) ultieme vluchtpunt is geen luisteraar, maar een anoniem lichaam dat zichzelf verliest in onpersoonlijke bewegingen. Het blijft menselijk omdat het, anders dan een loutere machine, bewust geniet – of juist niet. Techno is minimalistische muzak die de mens als soortlichaam stimuleert of irriteert conform een modernistisch scenario dat niet op differentie maar gelijkschakeling uit is.’ (Laermans)
En toch, Rudi, is de daverende dansvloer ‘a construction site for transitory kinship structures’. (Simon Reynolds over Warks Raving), is er een zekere connectie.
Rechts voor mij uit danst een jonge vrouw en heel even lijken onze quirky arm-, hand- en vingerbewegingen in sync. Ben ik nu de copycat? Of zij? Of voelen we gewoon hetzelfde?
‘We’re on our own, but on our own together, trying to find the ways we can endure the end of this world.’ (Wark, 29)
‘(E)r heerst alleen de Wet van het Voortgaande Digitale Ritme. Zij bepaalt het soortelijk gewicht van techno: de ritmische basistrack moet doorgolven met de suggestie dat hij nooit zal ophouden – alsof je een eindeloos doorgaande autostrade berijdt. Ieder nummer verkrijgt alsnog particulariteit door de micrologische verschuivingen in klankkleur of textuur. Je neemt ze vaak amper waar, meestal observeer je het gecondenseerde effect van meerdere minimale veranderingen.’ (Laermans)
Techno als Vallende Druppel.
Zo lijkt het voor Rudi te zijn.
Het geklop in mijn borstkas en het gebonk tegen mijn hersenpan lijken elkaar wel te versterken.
We ondergaan het strategische samenspel van slopende monotonie en onverhoedse variatie. Elke minimale koerswijziging – een nieuwe laagje, een nieuwe pitch – heeft een maximale werking.
Altijd weer schrikken de slaapwandelaars even op om dan weer door te wandelen.
‘To rave, to rove, to rêve’ (Wark, 5)

Niets van de opgepompte climaxwerking op technofestivals. Terwijl er op Tomorrowland vaak in een rotvaart van luttele minuten van de ene naar de andere collectief georchestreerde climax gehopt wordt, vaak ook ondersteund door protserig of patserig (zo je wil) gejoel van dj’s of omstanders, is de orgiastische structuur van techno eerder tantrisch van aard: traag en gestaag (zelfs al gaat het hard en snel), met intense extensies.
‘I want to be fucked by sound. Not so much a sound that you hear, more a sound you feel.’ (Wark, 38)
Techno is slopend. Het kraakt onze karkassen.
‘There are men in ketamine femmunism—both trans and cis—who will let the beat fuck them. It’s just not for the ones who stand around at the rave, not moving, on their cell phones, or critiquing the dj’s technique. It’s for the ones who can dissociate out of the enclosed shell of their bodies, into the mix.’ (Wark, 33)
We zijn hier allen om andere redenen, maar even verlost zijn van onszelf willen we allemaal.
‘In the place where there’s usually me, with all her anxieties and racing-racing thoughts and second-second guesses, there’s just happy flesh, pumping and swaying, tethered only by gravity.’ (Wark, 19)
Ook voor jou, Ellen, gaat het erom ‘Irgendwas zu finden, mit dem ich mich rausswitchen kann aus der Gesellschaft und aus dem Scheiß, der ständig passiert und irgendwo zu sein, wo alle glücklich sind.’
‘Techno pounds the living shit out of my brain, freeing it from nagging worries about emails unsent.’ (Wark, 61)
De hoofdhamer tikt maar door en door.
Ik hoef geen drank of drugs.
Het viaduct lijkt mee te veren.
We zijn een uur ver. De uitputting nabij. We trampelen maar wat ter plekke. Meer niet, maar ook niet minder. De deining blijft.
Plots klinkt alles wat gedempter.
Plots bevangt ons een zekere lijzigheid.
De jongeman naast mij wiegt verder.
Voor mij is een koppel innig aan het kussen.
Tersluiks werp ik een blik op mijn compagnon I. Ik wil hem niet uit zijn roes halen.
‘The energy, they feel it and you share it without talking’, zo zeg je zelf.
Je voelt de energie slinken – en dus drop je wat acid op ons.
Een kickstart voor onze tweetaktmotor.
Inwendige verbranding.
Het heeft iets visceraals, raven. De beats dringen je lijf binnen, elke vezel trilt. Er is geen beschutting.
Het is onverantwoord, maar ik draag geen oordopjes.
Ik denk plots terug aan Dave Clarke op de laatste (en mijn eerste) editie van I Love Techno in Gent. Bij hem had ik de eerste keer ervaren hoezeer muziek pijn kan doen. En hoe je het toch niet kan laten die pijn ten volle te voelen.
‘The bass blasts so hard it hurts.’ (Wark, 18)
Kan ons, kan mijn systeem dit wel aan?
Je blijft maar gaan, Ellen, en ik bewonder de volharding, niet alleen die van jou, maar ook die van ons. Sommigen zien ons misschien als afgestompte zombies, maar in feite zijn we hypergefocuste monomanen. We laten ons meeleiden, niet afleiden.
En ik denk: misschien zijn we dan toch nog niet helemaal door de aandachtseconomische mallemolen vermorzeld?
Hier heerst een no-photo policy. Nee, we voelen niet de constante behoefte om onszelf, laat staan anderen vast te leggen.
Opglimmende schermpjes zouden enkel maar het ravecontinuüm verstoren.
Haast geen sporen van XRDS op sociale media dus.
‘The invisibility creates a kind of aura. As if the absence of reproducible images pointed to something with special provenance.’ (Wark, 64)
En daarbij, het is futiel de extase te willen vastleggen, in welk medium dan ook.
Ik weet, mijn neef, die ik al jaren niet meer had gezien, loopt hier rond. Ik weet, een professioneel contact, waarvan ik niet wist dat die een raver was, loopt hier rond. Ik weet, vast en zeker lopen hier ook studenten van me rond. Maar ik weet ook: they couldn’t care less en I couldn’t care less.
‘I see Jack Davis across the dance floor, and discreetly wave.
I avoid students and most know to avoid me.
At a rave, I’m off the clock, and so are they.’ (Wark, 61)
Ik denk, ik moet je een brief schrijven.
Ik denk, je moet nu niet aan brieven denken.
Ik denk, denk nu gewoon niet te veel, ook al heb je nog nooit zo scherp gedacht. Je denkt enkel scherp omdat je niet denkt aan denken, maar enkel doet aan dansen.
‘Techno is nietszeggende, volkomen betekenisloze muziek die louter functioneel wil zijn: niet bedoeld om naar te luisteren, maar om gedachteloos op te bewegen, en precies daarom volgens velen helemaal geen muziek.’ (Laermans)
Dansen we hier wel? Of is dit een twee uur durende cardio-workout in aerobics? En we waren al zeven uur bezig …
Met duizenden blijven we maar stampen, elk op ons eigen morzeltje grond. Ik zie plots voor mij hoe de regenwormen van het Vijverspark zich een weg naar boven banen.
(Wanneer) begeeft mijn lichaam het?
Tijd voor een nieuwe shockwave.
Je zwengelt de machine weer aan. Het giert.
‘Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
zie!!!’
(Guido Gezelle, ‘Gierzwaluwen’, 1897)
‘We shall burn with animal fury, until it stops.’ (Wark, 3)
‘Piepende en
kriepende
zwak en gezwind;
haaiende en
draaiende,
rap als de
wind’
(Gezelle)
Ik heb tranen in de ogen – en ik weet niet waarom. Het is niet dat ik op de eerste rij bij Billie Eilish of Lewis Capaldi sta.
Ik ben ontroerd door een machine. Een excessieve machine weliswaar die bediend wordt door een meesterlijke operator.
Of misschien komt het wel door jouw houding? Je bent noch de – waar-zijn-die-handjes? – showvrouw, noch de koele onthechte machinist, die alles onder controle heeft.
Je laat toeval toe. Je bent kinderlijk enthousiast als iets werkt. En dat ongebreidelde spelplezier draag je over op je publiek.
Spelen doe je ook met genres, want als geen ander vermeng je muzikale tradities, volgens het devies: klinkt het niet, dan botst het. New wave, punk, ambient, acid, trance, drum-'n-bass – je smijt het ons allemaal om de oren.
Jouw techno is een schizofrene mix van euforische lichtheid en verpletterende duisternis.
De meeste ravers dragen zwart.
Zwart met zoutkringen.
We zijn doordrongen van het besef dat we aan het dansen zijn op de rand van een vervaarlijk dampende vulkaan. Het lijkt een dansen tegen beter weten in.
‘That which does not kill us is still going to kill us, but we can make it make us dance to it for a while (…).’ (Wark, 26)
Ik pak er nog een interviewcitaat van jou bij, dat helemaal in dezelfde lijn ligt: ‘Für mich ist es sehr körperlich und sehr gemeinschaftlich, wie ein Stamm. Die Müdigkeit in Verbindung mit der Musik ist wie ein Tanz auf dem Vulkan, das hat etwas Brüllendes. Durch diesen monotonen Beat wirst du, das hat man schon tausendmal gehört, von so einem Sog gepackt. Das funktioniert und ist anscheinend auch etwas ganz Altes: Dass die Menschen geklatscht haben oder auf den Boden gestampft. Das Herz hat auch einen Rhythmus, das gehört ja alles zusammen. Das Wetter auch.’
Hier geldt een andere tijdrekening, die van het ravecontinuüm (zoals McKenzie Wark het noemt).
‘To be absent from scarifying history from eleven at night ’til eight in the morning, to hold dear this other time, and each other. For 75,600 beats, between which are infinitesimal pores of sideways time.’ (Wark, 85)
En toch is raven niet louter escapistisch. Het articuleert een gemeenschapsmodel van radicale evenwaardigheid – met de beats als compromisloze gelijkmakers. Het is een model dat individualiteit en collectiviteit weet te paren: zelfexpressie én solidariteit, afstand én nabijheid. Het is geen oceanische of hysterische meute, in de greep van sociale mimicry.
En natuurlijk is deze gemeenschap een imagined community, mogelijk gemaakt door een artificiële, technisch georchestreerde situatie. Maar voor heel even is dit alternatieve universum er wel degelijk.
‘While a rave is temporary, raving is outside of time.’ (Wark, 65)
Hoe je het ook draait of keert – er is natuurlijk wel een leider, en dat ben jij, Ellen. Want ja, jij bent het die die gemeenschap samenbrengt en ook ment. En dat doe je als een soortement hogepriesteres, die haar omstanders bezweert.
‘When I repeat the melody you can get in a kind of trance – it’s very spiritual music, I think’, zo zeg je zelf ergens in een interview.
Je trekt nog eens alle registers open. Het gonst en het bonst, het ruist en het suist, het schaaft en het schuurt.
Je voelt aan alles dat we het einde naderen.
En plots laat je een bekende melodie weerklinken: de synthesizertonen van ‘God is a DJ’ van Faithless.
Jouw verknipte versie is een tribuut aan Maxi Jazz, de frontman van de Britse dancegroep, die in december 2022 overleed. Nog zo’n enigmatische hogepriester.
Maar tegelijk is dat slotakkoord programmatisch. Vanavond was jij het die als plaatsvervanger van God op aarde ageerde.
‘This is my church / This is where I heal my hurts’, echoot het na.
Of zoals jij het zegt: ‘I want to bring the listener to a specific level to open the mind. Or sometimes I use words to open something when they’re listening to my music, something spiritual – it’s important for me that the people can dream on the music, that they can put it in their lives, put it in their own journey and use my music for their own fantasies.’
Je set voelt als een purgerend ritueel, een catharsis. Hoewel (of misschien net doordat) jouw muziek zo abstract en machinaal is, heeft ze de kracht om de diepste onbewuste emoties of herinneringen aan te boren.
Of net te pulken in de gapende leegte …
Je weet echter maar al te goed dat je een bedrieglijke, misleidende god, een deus deceptor bent. Je bent de almachtige manipulator van de knoppen.
‘The machinic puppet is the master, making us dance, leaving us strung out.’ (Wark, 32)
Zoals je naam – en dat van je label UFO inc. – al aangeeft, zie je jezelf eerder als gezant van het buitenaardse en je muziek als transmittor van kosmische krachten.
Ik noteerde ergens: ‘Da habe ich gelernt, mich mit dem Kosmos zu verbinden, und dann war es einfacher, die Weite auszuhalten.’
‘My theory being that it’s a music, or more like a sonic technology, made for aliens. Being made for aliens, it’s a sound in which no human body is more welcome than any other. Being no less at home in it than any other body, I feel like this body belongs, in techno, when I dance.’ (Wark, 13)
Klokslag 12 uur stopt de muziek. Je zwaait nog wat. Maar een bis bestaat niet in de techno. Het continuüm is verstoord. De trip is over en uit.
‘It goes and then stops.’ (Wark, 48)
Alsof je badend in het zweet uit een koortsdroom ontwaakt.
Enkel nog geroezemoes en gesuis.
I. en ik kunnen geen pap meer zeggen. Maar we moeten ook niets zeggen om te weten dat we samen beleefd en geleefd hebben. We hebben onszelf verloren, we hebben onszelf gevonden.
De stappenteller van I., die als verwoed wandelaar ’s ochtends al 18 kilometer had afgelegd, is helemaal tilt geslagen.
Mijn benen tintelen, mijn armen jeuken, mijn ogen branden, mijn oren tuiten.
Ik rij huiswaarts, richting huisje-tuintje-kindjes. Jij, Ellen, kwam van een festival in Spanje, moet morgen optreden in Berlijn en overmorgen in Novalja.
Jouw devies heb ik nu boven mijn bureau hangen: ‘Ich bin müde, aber ich jammere nicht. Das ist der Trick.’
Alle goeds,
en tot in ravespace,
Arne