Beste heer Dibbits
Door Robin Goudsmit, op Thu Jun 01 2023 22:00:00 GMT+0000Robin Goudsmit schrijft een brief aan Taco Dibbits, de directeur van het Rijksmuseum. Die scoorde een wereldhit met de tentoonstelling Vermeer. Maar hebben we niet genoeg expo's waar de nationale trots van de muren druipt? En hoe feministisch was Vermeer nu eigenlijk?
Iedere dag fiets ik onder het museum door waarvan u directeur bent. In de ochtend is het er druk met mensen die zich naar hun werk haasten. Ze hebben hun duim al op hun fietsbel om de overstekende toeristen van het pad af te klingelen. In de middag staat er vaak een saxofonist die van de uitstekende akoestiek van de fietsdoorgang gebruikmaakt door met een behoorlijk volume ‘Careless Whisper' ten gehore te brengen.
De afgelopen maanden had ik echter iets nieuws om vanaf de fiets te bekijken, namelijk de ellenlange rij mensen die zich, vaak al ‘s ochtends vroeg, verzamelen voor de ingang. De reden voor hun komst is te zien op een groot spandoek waarop de tentoonstelling van het moment staat aangekondigd. De naam van de expositie bestaat uit één enkel woord: Vermeer.
Waarom wéér een tentoonstelling van wéér een Hollandse meester?
Aan de Vermeer-tentoonstelling viel de afgelopen maanden niet te ontkomen. Ook als je geen Nederlandse kranten las, kon je niet om de uitzinnige recensies heen. ‘One of the most thrilling exhibitions ever conceived’, juichte The Guardian bijvoorbeeld. Zelf verzekerde u de pers dat zoveel schilderijen van Vermeer op één plek zien niet the chance of a lifetime was. Het was now or never.
Nu moet u weten dat ik dol ben op blockbusters, in ieder genre, van Jackass the movie tot het muzikale oeuvre van Max Martin. U moet ook weten dat ik veel houd van het Rijksmuseum. Toen ik studeerde, ging ik er vaak heen om een uurtje te spijbelen, om even tot mezelf te komen op de afdeling Middeleeuwen. Maar met deze tentoonstelling wist ik het niet zo goed. Er was toch nog wel méér of iets anders in Nederland dan die 28 schilderijen die je honderden keren in reproductie hebt gezien?
Een vriend bezocht het Metropolitan Museum of Art in New York en vond het bij uitstek een Amerikaans museum. Een Top-2000 van de kunsten. Alles even geweldig en schitterend.
En waarom wéér een tentoonstelling van wéér een Hollandse meester, zo’n tentoonstelling waar de nationale trots van de muren druipt en die ons vooral als land moet definiëren en promoten? Een vriend van me bezocht een tijd geleden het Metropolitan Museum of Art in New York en vertelde me naderhand hoe het bij uitstek een Amerikaans museum was. ‘Ze hebben er het beste van het beste, of in ieder geval wat als het beste van het beste wordt beschouwd’, zei hij. Een Top-2000 van de kunsten. Het is een museum voor mensen die gewend zijn de dienst uit te maken. Alles even geweldig en schitterend. Had zo’n Vermeer-tentoonstelling daar niet akelig veel mee gemeen, nu het observatievermogen van de schilder in de internationale pers massaal werd geroemd als ‘typically Dutch’ zonder dat verder te beargumenteren? Zou ik daar in het museum niet slechts een specifieke functie van Vermeer zien, namelijk het uitdragen van een nationale identiteit? En als dat laatste het geval was, was het dan een kaartje waard?
De curatoren hadden grote fluwelen gordijnen laten ophangen om het geluid te dempen. Bij Vermeer hoort stilte.
Maar ik ging natuurlijk toch, overhaald door de stroom aan berichten over hoe het museum zelfs verwachtte de tentoonstelling uit te verkopen. Het was zaterdagavond, en de overvolle zalen vormden een scherp contrast met de vrijwel lege, donkere muren; de 28 schilderijen waren uitgestald in negen verschillende zalen. Later las ik dat de curatoren grote fluwelen gordijnen hadden laten ophangen om het geluid te dempen. Bij Vermeer hoort stilte.
Niet dat die er was. Bij ieder schilderij gonsde het van de bewonderende kreten: mooi, mooi, mooi. Het ís ook mooi, dacht ik, een beetje overvallen haast, staande voor het portret van een meisje dat een brief schrijft en verstrooid van haar papier opkijkt. Bekijk 28 van dat soort schilderijen en je gaat vanzelf zeggen wat elke bezoeker zegt als hij de laatste zaal uitloopt: het is een wonder.
Complicity, medeplichtigheid, ziet u dat als u door de zalen van uw museum loopt?
Naderhand vroeg ik me af of er niet toch een schaduwrandje aan dat wonder zat. De Amerikaanse schrijver en fotograaf Teju Cole had, in tegenstelling tot veel bezoekers, wel zin om op zoek te gaan naar ‘trouble’ in de schilderijen. Hoe verstild de brieflezende vrouwen, de musicerende dames en het melkschenkende meisje ook zijn, de wereld dringt zich aan hen en aan ons als kijkers op. Soms door middel van een voorwerp dat Vermeer toevoegde; de hoed van Amerikaans beverbont, product van een ecologische catastrofe en gewelddadige overheersing van de Fransen in Canada, of een schrijfdoos geproduceerd onder de Portugese koloniale heerschappij in Goa. Een andere keer gaat het hem om het materiaal zelf: het blauw van het jasje van ‘Brieflezende vrouw’ is geschilderd met lapis lazuli uit de mijnen van Afghanistan. ‘Any work of art is evidence of the material circumstances in which it was produced’, schrijft Cole in zijn bespreking in The New York Times. Maar: ‘The very best works of art are more than evidence. Inside a single frame complicity and transcendence coexist.’ Ik vraag me af of u deze opvatting deelt. Complicity, medeplichtigheid, ziet u dat als u door de zalen van uw museum loopt?
Eerlijk gezegd keek ik niet zozeer naar de voorwerpen op de schilderijen, want ik was afgeleid door de personages. Het zijn meestal vrouwen. Ze zijn vaak alleen en bevinden zich vrijwel altijd binnenshuis. Hun leven wordt gevormd door anderen – mannen – die zich meestal buiten ons zicht bevinden. Als ze wel hun opwachting binnen de schilderijen maken, hebben ze iets dreigends. In het schilderij ‘De soldaat en het lachende meisje’ is het perspectief zo gekozen dat de soldaat boven het meisje uittorent. Je voelt hem de ruimte opeisen, zijn arm in zijn zij geparkeerd, zijn hoed bijna drie keer zo breed als haar gezicht. In een ander tafereel, ‘Het glas wijn’, kijken we naar een man en een vrouw. Zij zit aan tafel met een glas wijn in haar hand, hij kijkt met iets van ongeduld naar hoe ze drinkt. ‘Dit is toch gewoon een #MeToo in de maak’, zei een bezoekster naast me tegen haar vriendin.
Ik vraag me af met welke hedendaagse kunstenaars Vermeer zich verwant zou hebben gevoeld. Misschien Elena Ferrante?
In De Groene Amsterdammer vroeg Roos van der Lint zich onlangs af of Vermeer een feminist was, al nuanceerde ze die vraag ook door kunsthistoricus Jonathan Janson te citeren, die stelde dat ‘iedere tijd zijn eigen Vermeer heeft’. Misschien is zo’n feministische lezing inderdaad een product van deze tijd, maar is dat niet zo met iedere lezing? Wat denkt u?
Vermeer lijkt in ieder geval een kenner te zijn van vrouwen, een bewonderaar misschien. Iemand die zich als man in hen wilde verplaatsen, hun binnenwereld wilde laten zien, in een tijd dat dat ongebruikelijk was. Kijkend naar de briefschrijvende jonge vrouw vroeg ik me af met welke hedendaagse kunstenaars hij zich verwant zou hebben gevoeld. Misschien iemand als Elena Ferrante, ook iemand die zulke vrouwelijke personages kan schetsen tegen de achtergrond van de politieke, economische en sociale machten die hen proberen klein te houden. En ik vroeg me af: leidt iemand leren kennen tot emancipatie? Kun je aandachtig naar iemand kijken, haar portretteren, daar maanden over doen, en géén vragen hebben over haar leven, de beslotenheid van haar bestaan? Misschien is de vraag of Vermeer een feminist was niet de juiste. We zullen er ook nooit achter komen welke gedachten de schilder had over de mensen die hij schilderde (en vice versa). Maar voor mij riep de tentoonstelling in ieder geval vragen op over óf kijken, aandachtig kijken, ertoe zou kunnen leiden dat je je het lot van een ander aantrekt. Die vraagstelling met ‘ja’ beantwoorden leek mij een hoopvolle gedachte.
Met vriendelijke groet,
Robin Goudsmit