Beste Jürgen Mettepenningen

Door Harold Polis, op Thu Oct 21 2021 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Harold Polis schrijft naar theoloog Jürgen Mettepenningen, die een opmerkelijk essay publiceerde over oordelen en de mildheid die daarmee gepaard kan gaan. 'Wie niet oordeelt, brengt de wereld in gevaar.'

Samen met jurist Luc Steyaert heb je een van de opmerkelijkste essays van het jaar geschreven: Gij zult (niet) oordelen. Wat doen oordelen met ons? Wat doen wij met oordelen? (Halewijn, 2021). Om haatspraak, propaganda, verstikkende algoritmes en het vagevuur van de sociale media af te zwakken, pleit je voor bedachtzame mildheid. Het is een strategie om ‘de erkenning van ieders waardigheid’ en ‘de kwaliteit van ons leven en samenleven’ te vergroten. Het maakt volgens jou het oordelen ‘trager, bedachtzamer, wat positiever, ja wat milder en respectvoller, zelfs stijlvoller’.

Toen ik dat las, moest ik onvermijdelijk terugdenken aan het peilloos diepe misprijzen waarmee Edgar du Perron begin jaren dertig van de vorige eeuw zijn tijdgenoot Dirk Coster bestempelde als een ‘pathaesthetethicus’. Du Perron verweet Coster een toxische mengvorm van verkeerd begrepen esthetiek en zoetwaterethiek te verspreiden. De polemiek die Du Perron uitspon in Uren met Dirk Coster (1933) was vernietigend, maar ook uitermate stijlvol. Van Coster bleef geen spaander heel, maar de bijl was zo elegant gehanteerd dat het hakken applaus oogstte. Voor de onversaagde Du Perron geldt wat Clive James enkele jaren voor zijn dood schreef in een verdediging van ‘hatchet jobs’, oftewel kritische afrekeningen: ‘You can’t eliminate the negative. It accentuates the positive.’ Noch Du Perron, noch Clive James groeiden echter op in het vagevuur van sociale media.

Van tuinfeesten en romantische diners, ‘trotse vader’-foto’s en aandoenlijke knuffelhuisdieren, tot relatiebreuken of doodsbedscènes: elk onderdeel van het leven lijkt ‘pathaesthetethisch’.

De aandoenlijk oprechte Du Perron kwam op voor de persoonlijkheid van de schrijver. Die mocht zich niet wegstoppen achter vormelijke excuses of schoonschrijverij – op straffe van epigonisme of ‘pathaesthetethiek’. Vandaag is de situatie gekanteld, kreunt de wereld onder een overschot aan volstrekt unieke persoonlijkheden, en is het belang van context zo gekrompen dat na-aperij wel verdwenen lijkt. Het is zo goed als onmogelijk om te ontsnappen aan de eeuwige herhaling van hetzelfde op sociale media. Van tuinfeesten en romantische diners, ‘trotse vader’-foto’s en aandoenlijke knuffelhuisdieren, tot relatiebreuken of doodsbedscènes: elk onderdeel van het leven lijkt ‘pathaesthetethisch’. Nog geen tien jaar geleden werden sociale media geroemd omwille van de sociale cohesie, de kritische zin en de democratische beleving die ze zouden versterken. Op die gruwelijke leugen is een zakenmodel gebouwd waarvan de opgetelde beurswaarde een wanstaltige omvang aanneemt. Bovendien volgt de esthetica van platformen als Instagram die van de Burda-catalogus: zelfmaakmode op basis van oergezellige Duitse patronen. Zich loswrikken uit die beklemmende conventies is al een halve verzetsdaad.

In Gij zult (niet) oordelen trek je terecht de aandacht op de esthetische vorm die een oordeel aanneemt, maar de finale waarheid zit in onze daden. Die hoeven niet altijd een schoonheidsprijs te krijgen, zolang ze maar adequaat zijn. (Ik ben bijvoorbeeld veel meer toegegroeid naar Du Perron en zijn schrijfbroeder Menno Ter Braak dan ik me ooit had durven in te beelden.) Ethisch verantwoorde schoonheid lijkt me een moeilijk te verwezenlijken ideaal, omdat de discussie over de normen van het menselijk handelen zelf een kwestie van commerciële smaak is geworden. De juridisering van de samenleving leidt er bovendien in geen geval toe dat we ons ook in toenemende mate de welbespraaktheid van Cicero eigen maken. Wat we als individuen amper waarmaken, compenseren we niet op groepsniveau: een niet onaanzienlijk deel van de overheidscommunicatie blijft bijvoorbeeld opmerkelijk slecht.

Verantwoordelijkheid houdt volgens Hannah Arendt ook de plicht in om te oordelen.

Het streven naar efficiëntie of (sociale) rechtvaardigheid kan ook tot lelijke resultaten leiden: de onleefbaarheid van modernistische blokkendozen. Tegelijkertijd kan een afgrijselijke daad een grotere impact hebben dan stijlvolle tegenkanting, zoals de zelfverbranding van martelaar Jan Palach in 1968, een protest tegen het door de sovjets neerslagen van de Praagse lente. Ik vind dat je van zulke daden niet alleen de effecten moet beoordelen, maar ook de intenties die eraan voorafgaan. Die zijn niet altijd eenduidig of heroïsch. Laat staan eigengereid.

Ik leg zelf meer nadruk op de esthetische dimensie van het oordeel dan jij in je boek, maar ik doe het in deze brief met een reden. Het is voor mij een manier om duidelijk te maken wat we volgens mij delen: de overtuiging dat alle mensen respect en waardigheid verdienen. Je verwijst terecht naar de gouden regel van schrijver Elie Wiesel: ‘Zolang één dissident wordt vastgehouden is onze vrijheid een leugen – zolang één kind honger heeft zullen onze levens vervuld zijn van honger en schaamte. (…) Terwijl hun vrijheid afhangt van die van ons, (hangt) de kwaliteit van onze vrijheid af van die van hen.’ Je kan die gouden regel nooit straffeloos negeren. Tegelijkertijd is hij niet zaligmakend of waterdicht als hij is vastgelegd in grondrechten. Je kan perfect de wet volgen en toch harteloos zijn. Het staatsapparaat heeft de nazi’s legaal geholpen om mensen naar de concentratiekampen te sturen. Grootschalige juridische dwalingen zijn helaas van alle tijden, zoals de dramatische toeslagenaffaire in Nederland bewijst.

Er is geen teveel aan oordelen, maar eerder een permanent gebrek, omdat je er nooit klaar mee bent te onderscheiden wat er in jezelf aan de hand is en wat er in de wereld gebeurt.

Ik ben op mijn hoede zodra ik iets te lyrische pleidooien voor onafheid lees, omdat het meestal excuses zijn voor lafheid. Als de eerste wet van de tragische waarheid stelt dat je niet iedereen kan redden, dan is het ons goed recht om burgerlijke ongehoorzaamheid te tonen. In dat opzicht geef je in Gij zult (niet) oordelen heel wat ruimte aan Hannah Arendt en haar opvattingen over vrijheid en verantwoordelijkheid. Voor Arendt houdt verantwoordelijkheid namelijk ook de plicht in om te oordelen. Wie niet oordeelt, brengt de wereld in gevaar. Je noemt dit de kern van jullie boek: ‘Willen we onze plicht tot oordelen op ons nemen, dan dienen we de verantwoordelijkheid te nemen om het moeizame proces te gaan waarin we het voorwerp van ons oordeel benoemen, begrijpen en erkennen.’

Je verwijst daarmee eigenlijk ook naar de esthetische blik waarmee Hannah Arendt naar politiek keek. Voor Arendt is zelfkennis belangrijk en dus ook de manier waarop je een maatschappelijke rol speelt. Denken en handelen krijgen daardoor een artistiek cachet. De kwaliteit van de uitvoering bepaalt de impact ervan. Maar wat is kwaliteit? Zowel Mussolini als Churchill waren retorische machines. Zowel Liberace als Vladimir Horowitz waren fantastische pianisten. Justin Bieber kan ongetwijfeld even goed drummen als Dave Grohl. En de verslagen kanselierskandidaat Armin Laschet was tijdens de voorbije Duitse verkiezingen even geoefend in het vertolken van centrumdemocratische evergreens als de socialistische winnaar Olaf Scholz. Die vaardigheden zijn inwisselbaar, maar de intenties niet en de gevolgen nog minder. Er is dus geen teveel aan oordelen, maar eerder een permanent gebrek, omdat je er nooit klaar mee bent te onderscheiden wat er in jezelf aan de hand is en wat er in de wereld gebeurt.

Als moderne mensen zijn we voortdurend aan het breken met de traditie, tot er van die traditie niet meer dan een schim overblijft.

In dat opzicht krijgen moraliserende uitspraken over het gebrek aan ijkpunten, over angstcultuur en het fameuze verlies van waarden en normen een lichtjes andere betekenis. Als moderne mensen zijn we voortdurend aan het breken met de traditie, tot er van die traditie niet meer dan een schim overblijft (en daar breek je niet mee, die achtervolgt je). Er komt een punt dat je zo weinig echte kennis hebt van een traditie dat je er bezwaarlijk nog mee kan breken. ‘Ermee breken’ is dan niet meer dan een taalhandeling die wellicht een andere wens verbergt, bijvoorbeeld tonen hoe uniek je bent. De wereld waarin Arendt volwassen werd, het Europa van het interbellum, liep al vol met mensen die elkaar vonden in het gevoel overbodig te zijn. Totalitaire ideologieën beloofden hen een consistent wereldbeeld en een maakbare toekomst. Het is niet omdat die ideologieën zijn verdwenen dat de groep mensen die zich overbodig voelt vandaag fundamenteel kleiner is geworden. Hoe we hun waardigheid versterken en hen ervan overtuigen dat ze deel uitmaken van de samenleving bepaalt mee hoe er over ons zal worden geoordeeld als wij er niet meer zullen zijn.

Hartelijk,

Harold