Beste Maarten Inghels,
Door Bert Van Raemdonck, op Fri Aug 11 2017 06:00:00 GMT+0000Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week steekt Bert Van Raemdonck Antwerps stadsdichter Maarten Inghels een hart onder de riem. Om zijn tattoos. Maar vooral om zijn poëzie zelf. ‘Fuck de haters, Maarten.’
Sommige mensen hebben een beetje hun imago tegen.
Zo iemand ben jij. Werd je bij je debuut in 2008 een beetje te euforisch de hemel in geprezen door poëziekeizer Gerrit Komrij, waardoor men je als tegenreactie is beginnen argwanen? Kunnen Vlaamse lezers niet goed om met iemand die al meteen erg grote literaire ambities uitdraagt? Of volstaat het feit dat je zo nauw met de stad Antwerpen geassocieerd wordt om door bekrompen geesten buiten de metropool bijna vanzelfsprekend als een arrogante snotneus te worden beschouwd? Ikzelf pleit drie keer schuldig, vrees ik.
Na je dichtbundels Tumult en Waakzaam wilde je in 2012 je nog verse maar al behoorlijk grote literaire reputatie (commercieel) verzilveren door ook als romanschrijver te debuteren. Dat lokte hier en daar reacties uit die aan een rituele slachting deden denken. De handel in emotionele goederen vertoonde voldoende gebreken om door de literaire pers te worden afgemaakt, en dat is ook gebeurd.
Mij liet je roman een beetje onverschillig. Dat klinkt negatiever dan ik het bedoel, maar ik vind geen andere manier om mijn gevoel over het boek te verwoorden. Bovendien mogen alleen vrienden elkaar beliegen, vind ik, en wij kennen elkaar niet, dus ik kan maar net zo goed goudeerlijk zijn.
Men blijft maar geloven dat je alleen maar belang hecht aan je haar en aan je bril, aan je iPhone en aan wat-weet-ik-nog-allemaal.
Sedert de relletjes rond je roman – je uitgever stak op een podium een recensie in brand! – lijk je een ambivalente relatie met de (literaire) wereld te hebben. Aan de ene kant ben je sinds 2016 stadsdichter van Antwerpen. Dat is zowat de meest in het oog springende openbare rol die je als schrijver in Vlaanderen kan spelen. Aan de andere kant heb ik de indruk dat je toch ook wat voorzichtiger bent geworden. Proza heb je nauwelijks nog gepubliceerd, en als dichter ben je niet betrokken bij de nochtans heel erg Antwerpse, almaar groter wordende bende die het ene kasteel na het andere tot een ‘poëziebordeel’ omtovert, om daar als dichterlijke dandy’s en literaire lichtekooien de flamboyante kantjes van het fin de siècle te doen herleven.
In plaats daarvan sloof jij je al jarenlang in alle stilte uit als bezieler van ‘Eenzame uitvaart’, een sociaal-literair project dat dichters samenbrengt om onbekende en blijkbaar ook onbeminde stadsgenoten naar hun laatste rustplaats te begeleiden, omdat niemand anders het wil doen. Voor dit prachtige project (dat je in Nederland hebt leren kennen) krijg je niet de erkenning die je verdient, vind ik. Volgens mij komt dat dus door dat imagoprobleem, dat je maar niet van jou weet af te schudden. Men blijft maar geloven dat je alleen maar belang hecht aan je haar en aan je bril, aan je iPhone en aan wat-weet-ik-nog-allemaal. Ook ik kon lange tijd maar moeilijk door dat soort oppervlakkigheden heen zien.
Maar kijk, er schijnt licht aan de Kennedytunnel. Het maakt voor jou of voor de rest van de wereld geen ene moer verschil, maar ik heb mijn kar compleet gekeerd. Ik vind je poëzie erg goed, soms zelfs uitmuntend, en ik vind dat je als stadsdichter wonderen verricht.

Laat me even op dat laatste verdergaan. Als stadsdichter van A schrijf je vaak beklijvende dingen. Ik citeer er eentje: ‘Als wij allemaal simultaan in dezelfde richting / krachtig niezen, / schuift de stad misschien een eindje op.’ Je durft ook dingen te maken en te schrijven die op het eerste gezicht maar weinig met poëzie te maken hebben, maar die daarom niet minder poëtisch zijn (zoals ‘Lorem ipsum’ en ‘Ik volg de rivier, ik ben de rivier’).
Ik vind je poëzie erg goed, soms zelfs uitmuntend, en ik vind dat je als stadsdichter wonderen verricht.
Daarnaast trek je je sociaal bewogen kant als schrijver almaar verder door. Door ‘De schaduw van het denken’ (letterlijk) te lanceren op de Werelddag van de Geestelijke Gezondheid, vestigde je de aandacht op een monddode problematiek waarmee massaal méér mensen te maken hebben dan er ooit fibronil-slachtoffers zullen zijn. En voor ‘Een huis van lucht’ liet je een eenmalige editie van de Daklozenkrant verspreiden, waardoor al wie daarmee door Antwerpen moet leuren, zich plots een beetje kunsthandelaar mocht voelen.
En deze week was er dan plots dat ding met die tattoos.
Het gedicht ‘Honger’ heeft me stevig bij de keel gegrepen, en blijft me maar kietelen en ambeteren. In al zijn beknoptheid bevat het toch beelden die beklijven (‘dansen in het licht van nooduitgangen’) of intrigeren (‘de honger van een halve tweeling’). En naast een perfecte beschrijving van wie we in ons hoofd soms allemaal wel eens zijn (‘wandelaar, inbreker, vreemdeling’) heeft het gedicht ten slotte ook een even raadselachtig als vanzelfsprekend einde (‘jouw lichaam spatie mijn lichaam’). Niet slecht, voor een tekst van 55 woorden.

Maar daarover ging het uiteraard niet toen de VRT én VTM én Knack én De Morgen én Het Laatste Nieuws en nog wat andere komkommerkwekers ineens aan je deur stonden. Ze kwamen uitleg vragen over je zoektocht naar negen mensen die een regel uit ‘Honger’ op hun huid willen laten tatoeëren. En over je belofte om de tiende regel op je eigen lichaam te zullen vastleggen. Zo wil je samen met negen stadsgenoten een levend kunstwerk worden, een voortdurend evoluerende decagoon die tien mensen voor de rest van hun leven met elkaar, met de stad en met de poëzie zal verbinden.
Er schuilt een ouderwetse volksschrijver in jou.
Zoiets spreekt blijkbaar erg tot de verbeelding. Ook tot die van mij. Om redenen die ik zonet al heb gegeven. En ook omdat de tekst blijkbaar een resultaat is van de ‘Volksbevraging’ die je eerder als stadsdichter had gedaan. Het idee van een gezamenlijk gedragen vorm van literatuur wordt daardoor nog sterker, nog concreter. En dat is toch het mooiste wat een stadsdichter kan teweegbrengen.
Als (trotse) Gentenaar kom ik wellicht niet in aanmerking om voor altijd een hongerig te lijf te kunnen krijgen. Er zit voor jou dus niets anders op dan te verhuizen. Of je zou Dichter des Vaderlands moeten worden, zodat je dit trucje nog eens op een grote schaal kan overdoen.
Wat het ook mag worden, het is je allemaal gegund. Je bent geen arrogante snotneus, Maarten. Door je vermomming als Antwerpse millennial zijn we er ons nog niet van bewust, maar er schuilt een ouderwetse volksschrijver in jou. Benieuwd wat dat nog allemaal gaat opleveren.
Fuck de haters, Maarten.
Jij spatie mij.
Bert