Beste medewerker van het Antwerpse Klantenteam Stadsontwikkeling
Door Willem de Wolf, op Thu Apr 21 2022 22:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Willem de Wolf richt de zijne aan het Klantenteam Stadsontwikkeling van de Stad Antwerpen. Over het mistroostige straatbeeld aan het Kievitplein en de brief die hij hen daarover schreef. 'Soms ben ik bang dat ons allemaal, overheid en particulier, nog slechts één gesprek rest; de onderhandeling met de aannemer.'
Wij hebben enige tijd geleden met elkaar gecorrespondeerd over de bestrating in Antwerpen. Ik schreef u dat het mij was opgevallen dat de gemeente bij werken aan het riool of bij het aanleggen van nieuwe bekabelingen de straatstenen niet eerst oplicht om ze na de werken terug te plaatsen, maar dat men de trottoirs openzaagt. In straten en pleinen die zijn geplaveid met natuursteen, zoals het Kievitplein, worden enorme sleuven gefreesd die vervolgens na de werken met gewone grijze stoeptegels worden opgevuld. Ik schreef u dat ik het er nogal onverschillig en mistroostig uit vond zien en dat ik niet begreep waarom dat zo gebeurde. Onlangs schreef u mij terug.
Gewoonlijk laat ik me alles wat lelijk en cynisch is aan het straatbeeld welgevallen.
Voordat ik een resumé geef van uw antwoord, denk ik dat het verhelderend is als ik zeg dat ik bijna nooit brieven naar de instanties schrijf. U weet dat. U heeft geen dossier van mij op uw afdeling liggen met brieven over alle mogelijke misstanden in de stad. De sleuven en de tegels waren me opgevallen. De slordigheid waarmee het natuursteen was opengesneden en de nonchalance waarmee de bouwput vervolgens was achtergelaten, gaven de indruk dat we langzaam maar zeker zijn overgeleverd aan de willekeur van nutsbedrijven en aannemers. Aannemers vooral, die omdat ze bang zijn opdrachten mis te lopen veel – het liefst alles – aannemen en vervolgens wel zien welk werk ze uitvoeren, welk werk ze achterlaten of doorgeven aan een onderaannemer, die het dan vervolgens ook weer doorgeeft aan een volgende onderaannemer. Een voorbeeld van een bouwput die uitstraalt dat de overheid het overzicht kwijt is of het overzicht niet wil omdat ze bang is het kwijt te raken en daarom besloten heeft alle verantwoordelijkheid uit te besteden in de vorm van grote bestekken; alle bestratingen in één bestek, alle parken in één bestek, alle bomen. En die bestekken vervolgens verleent aan de aannemer met de goedkoopste offerte die dan wel ziet wanneer en hoe goedkoop het werk uitgevoerd gaat worden.
Gewoonlijk zeg ik er dus niets van. Gewoonlijk laat ik me alles wat lelijk en cynisch is aan het straatbeeld welgevallen. Omdat ik altijd denk dat ik wel wat anders te doen heb. Toneelstukken maken bijvoorbeeld. Maar deze keer lukte het mij om mijn verbijstering over de stoeptegelband in het granito tot en met thuis, tot en met het openklappen van mijn computer vast te houden, mijn vraag uit te schrijven en naar u op te sturen. Sterker nog, fietsend naar huis vond ik het plotseling buitengewoon slap van mezelf dat ik mij in het verleden onder het mom van de kunst altijd weer de berusting en acceptatie in had geredeneerd.
Ik stelde me voor dat mijn brief voor wat blijdschap zorgde, dat u opgetogen was omdat er nog mensen zich de schoonheid van de woonomgeving aantrekken.
Ik had geen idee wat er met mijn vraag op uw afdeling zou gebeuren. Eerlijk gezegd was ik best hoopvol gestemd. Ik had zelfs – wellicht wat ijdele – fantasieën dat ik u met mijn opmerkingen de gelegenheid gaf eindelijk eens iets uit te kunnen leggen. Ik stelde me voor dat mijn brief zelfs voor wat blijdschap op uw afdeling zorgde, dat u opgetogen was omdat er nog mensen bestaan die zich de schoonheid van de woonomgeving aantrekken. Ik heb maar heel kort gedacht dat mijn brief door u als gezever zou worden beschouwd, of dat u niet zou antwoorden, omdat u zich schaamde omdat ik – misschien nog ijdeler – een verborgen wonde in de stad had ontdekt, eentje die u volstrekt was ontgaan. Aan het jargon in uw antwoord en ook aan hoe u mijn vraag erin samenvatte, was echter meteen duidelijk dat u het probleem heel goed kende: ‘Als stad vragen wij aan de nutsbedrijven om de sleuven in te slijpen en na de werken dicht te leggen met standaard betonmaterialen. Waarom doen we dit?’
Ten eerste, schrijft u, doet u dat om de tijdsduur van de werken te beperken. Inslijpen van sleuven in natuursteen gaat sneller dan het lichten van stenen. Ten tweede stelt u dat veel natuursteen bij het lichten breekt en je dus maar beter meteen begint met slijpen. Ten derde heeft de gemeente een beperkte hoeveelheid natuursteen, die bovendien duur is. Pas na afloop van alle werken bepaalt de aannemer – daar is ie – het moment waarop de straat of het plein helemaal opnieuw wordt bestraat.
Het Kievitplein is tijdenlang het toonbeeld van miscalculaties en verwaarlozing geweest.
Ik vond uw antwoord in eerste instantie best geruststellend. Het was uitgebreid en verhelderend. Het was sowieso bemoedigend meegenomen te worden in een wereld waarin door brieven en voorlichtingsafdelingen aan problemen afwegingen, redenen en woorden worden gegeven. Woorden die op zichzelf al iets van de lelijkheid van de bouwput weghaalden. En toch ontkwam ik niet aan de indruk dat het om taal ging die op de aannemers zelf en de nutsbedrijven geen invloed heeft. Dat ze in ieder geval hun belangrijkste machtsmiddel, namelijk het monopolie op het tempo, onaangetast laat. Onze woorden hebben geen impact op hoe zij zaken onnavolgbaar onderling regelen, waardoor we hoe dan ook in aanhoudende bouwputten blijven zitten, waarvan niemand weet (ook de aannemers niet) wie er als laatste aan heeft gewerkt en als laatste bij is weggelopen.
Sinds een paar weken lijkt het Kievitplein structureel te worden aangepakt, maar het plein is tijdenlang het toonbeeld van miscalculaties en verwaarlozing geweest; de rijen lege winkels in de passage van het station richting het plein bijvoorbeeld, de roltrappen en liften die niet dagen maar soms wekenlang gewoon stilstaan, het vuil dat zich op die roltrappen ophoopt, passagiers die dan toch proberen met bagage de gigantische treden van de stilstaande roltrappen af te bonken (een mens kan zich nauwelijks méér door de instanties in de steek gelaten voelen), de geblindeerde dranghekken die in afwachting van een volgende terreuraanval op perron 22 en 23 blijven staan en die de prachtige open wachtruimtes buiten gebruik houden.
We kunnen formuleren wat we willen, onze manier van praten zal in de wereld van de aannemer geen geldigheid hebben.
Het heeft een van de mooiste architectonische bouwwerken van het land in korte tijd een haveloze indruk gegeven. Ik weet niet of u wel eens op perron 1 van de stationshal in de richting van de uitgang van het Kievitplein wandelt, maar op een of andere manier zijn daar uit de glazen wand langs de Pelikaanstraat óf delen kapotgewaaid óf uit voorzorg al weggenomen, maar die wand wordt sinds maanden onderbroken door open gaten waar half verweerde platen multiplex en rode plastic hekjes je moeten behoeden naar beneden te vallen. Tel daar op het Kievitplein zelf nog de verbouwing van het failliete stripmuseum in het nog faillietere Plopsa-pretpark bij op, waar tegenwoordig een clownsfiguur bij gebrek aan kinderen naar de voorbijfietsende passanten wuift, die hun hoofden trouwens net van schrik van het scherm met onheilspellende pandemieberichten op het DPG-gebouw hadden weggedraaid en je bent in Gotham City terechtgekomen.
Soms ben ik bang dat ons allemaal, overheid en particulier, nog slechts één gesprek rest; de onderhandeling met de aannemer. Een gesprek dat ik in ieder geval zeker zal verliezen. De onderaannemer van de onderaannemer gaat horen dat ik in de kunsten werkzaam ben, dat ik niets kan waarvan hij onder de indruk is. Hij zal voelen dat ik met mijn taal weerloos ben en hem tóch nodig heb. En hij voelt dat ook bij de woorden waarmee u als Klantenteam zijn gemakzucht naar het publiek toe probeert te motiveren. Hij zal merken dat we niet werkelijk weten hoe we hem moeten aanspreken en aanpakken. En het om die reden misschien ook niet goed durven. We kunnen formuleren wat we willen, onze manier van praten zal in zijn wereld geen geldigheid hebben. Ik kan hem zelfs zeggen dat mijn vader loodgieter was. De onderaannemer zal naar mij kijken en denken: ‘Oh, dus jij hebt je willen verheffen met je kunst en met je praatjes. Onthoud één ding, vriend, de wereld draait inmiddels om ons. Wij bepalen wat de prioriteiten zijn. En dat ben jij in ieder geval niet.’
Beste groet,
Willem de Wolf