Beste museumbezoeker
Door Gaea Schoeters, op Thu Jan 10 2019 23:00:00 GMT+0000Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week richt Gaea Schoeters zich met een gouden nieuwjaarstip tot museumbezoekers: post less, experience more! ‘Voor je het weet wordt kunst zoiets als de toren van Pisa.’
Mag ik u, in deze periode van goede voornemens, om een kleine gunst verzoeken? Zou u even, heel even maar, in uw eigen hart willen kijken en u afvragen waarom u musea bezoekt? Begrijp me niet verkeerd, ik wil u niet ontmoedigen, en iedereen moet de kans krijgen van kunst te genieten. Ook ‘cultuurbarbaren’. Misschien zelfs in het bijzonder ‘cultuurbarbaren’, want anders wordt het met de beschaving nooit wat. Maar toch, er zijn grenzen.
‘Jean le Baptiste, dat mot wel een Franse koning zijn. Met zo’n Franse naam.’ ‘Vervelend dat ze die plakkaatjes alleen in het Frans hangen, dat ken ik nie lezen.’ ‘Ik ook niet, maar het is wel van die Caravaggio, dat staat erbij.’ Waarna de man zich naar voren dringt, een selfie maakt met het schilderij, en zich, zonder er verder nog naar om te kijken, naar de volgende zaal worstelt.
Waarom twee uur in een wachtrij staan voor een kunstwerk waar je vervolgens geen kwart minuut aandacht aan besteedt?
Bovenstaande scène speelt zich af in het Musée Jacquemart-André, waar ik na twee uur aanschuiven, opeengepakt in een klein kamertje met zestig anderen, een Caravaggio probeer te bekijken. Wat drijft zo iemand naar een museum, vraag ik me dan af? Waarom twee uur in een wachtrij staan voor een kunstwerk waar je vervolgens geen kwart minuut aandacht aan besteedt?
Het antwoord bood zich aan uit onverwachte hoek: in een documentaire over de Tiroler Bergwacht, die taaie zongebruinde mannen en vrouwen die op gevaar van eigen leven wandelaars en alpinisten uit de Alpen plukken na een ongeval. En, zo blijkt, steeds vaker ook toeristen die ergens vastzitten of vanaf kukelen omdat ze ‘denken dat de bergen een videospelletje zijn’ en zich totaal onvoorbereid in moeilijk of gevaarlijk terrein begeven. Afgelopen jaar waren een derde van de reddingsacties het gevolg van zelfoverschatting, en de curve blijft stijgen.
De grote dader? Sociale media. Want back to nature is hip en cool en selfies op steile hellingen en klettersteig-routes al helemaal. Dat zulks enige training, kennis en ervaring vraagt, wordt al te vaak over het hoofd gezien. ‘Er is moet dringend weer meer respect komen,’ bepleit een filosoof en berggids in de reportage. ‘Respect voor de bergen. Het is niet omdat alpinisme tegenwoordig betaalbaar én in de mode is dat iedereen zomaar overal omhoog moet lopen.’
Ook bij de motivatie heeft hij zo zijn twijfels; veel mensen willen de route gewoon aftikken op hun bucket list: been there, done that, took the selfie. ‘Het delen van het beeld is belangrijker dan de ervaring. Sommigen zijn meer bezig met de foto dan met de berg.’ Een wedloop van steeds spectaculairdere plaatjes, waarvoor ze zichzelf en onrechtstreeks ook anderen in gevaar brengen.
Natuurlijk loopt deze vergelijking mank. Musea zijn geen bergen, niemand riskeert zijn leven door naar een Caravaggio te gaan kijken — het lijkt me onwaarschijnlijk dat een bevlogen liefhebber een Kalashnikov bovenhaalt en iedereen omlegt die in zijn zichtlijn staat, al is het maar uit angst het schilderij te treffen — en hoe onbehouwen ze ook zijn, cultuurbarbaren brengen al helemaal niemand anders’ leven in gevaar door zich te verdringen voor een kunstwerk waar ze eigenlijk niets mee hebben. En toch. Op één punt snijdt de analogie wel hout. Respect.
Steeds meer mensen fotograferen zichzelf met een kunstwerk, waarbij de tijd die ze doorbrengen met poseren exponentieel langer is dan de tijd die ze spenderen aan het bekijken van het werk.
Wie mensen in musea observeert, heeft de selfie-rage ongetwijfeld ook al opgemerkt: steeds meer mensen fotograferen zichzelf met een kunstwerk, of laten zich ermee fotograferen, waarbij de tijd die ze doorbrengen met poseren exponentieel langer is dan de tijd die ze spenderen aan het bekijken van het werk. In bijna alle gevallen gaat het om een bekend werk, meestal zelfs dat wat op de affiche van de tentoonstelling staat. Een fotografieverbod maakt het alleen maar erger, alsof het een wapenfeit is dat te omzeilen.
Werd er vroeger dan niet gefotografeerd in musea? Natuurlijk wel. Zelfs voor er gsm’s met camerafunctie bestonden, maakten mensen — al dan niet — stiekem opnames van kunstwerken. Ik deed het zelf ook, en ik doe het nu nog. Ik wil bepaalde beelden vastleggen, omdat zo’n snapshot me later herinnert aan de gevoelens die een bepaald werk bij me opriep. Soms post ik die beelden ook, in de hoop zo anderen warm te maken voor de tentoonstelling. Of gewoon om de schoonheid ervan te delen. Maar museumselfies maak ik zelden of nooit.
Hoewel. Ook in mij schuilt een spelend dier. Ik fotografeer graag mensen die naar kunst kijken, en ook ik ben daarbij niet ongevoelig voor het meisje met de blauwe trui dat toevallig zo perfect bij dat Yves Klein-werk past. En wat met dat verborgen zelfportret in een reflectie van een glasraam, of dat uitgeademde Richter-wolkje dat ik een tijdlang als profielfoto gebruikte?
Kunst is niet heilig. We mogen ons ermee vermaken. Ons ertoe verhouden. Ermee in dialoog treden.
Op zich is er niets mis met dergelijk gestoei. Het prikkelt de creativiteit en met wat goede wil zou je er een interactieve kunstvorm in kunnen zien, een manier van de toeschouwer om actief te dialogeren met het gepresenteerde werk. Kunst is niet heilig. We mogen ons ermee vermaken. Ons ertoe verhouden. Ermee in dialoog treden. Maar soms lijkt het verzinnen van leuke plaatjes wel de hoofdzaak, zoals op de tentoonstelling van Tomás Saraceno in het Palais de Tokyo, waar de spinnenwebben en de schaduwpartijen bezoekers zozeer inspireerden tot de gekste poses dat de kunst totaal ondergeschikt werd aan de selfie-manie.
Voor je het weet wordt kunst zoiets als de toren van Pisa, waarvan je nadien alleen de foto bijblijft waarop je hem ondersteunt. Hoe hij eruitziet, weet volgens mij geen hond. Het is een dunne grens, en volgens mij schuilt de crux hierin: dat de kunst centraal blijft staan.
Voor je het weet wordt kunst zoiets als de toren van Pisa, waarvan je nadien alleen de foto bijblijft waarop je hem ondersteunt.
Echt pijnlijk wordt het als we de kunst niet meer zien omdat we er — letterlijk — voor gaan staan, en ze verwordt tot een accessoire dat enkel nog dient voor het opwaarderen van onze publieke persoonlijkheid: een achtergrondje waarmee we op sociale media willen gezien of geassocieerd worden, omdat het ‘hip & cool’ is. Een cultureel klettersteig-snapshot, bij voorkeur in ’t geniep gemaakt. Een beeld waarmee we enkel willen bewijzen dat we behoren tot een bepaalde socioculturele groep, een digitale lidkaart van een clubje-met-een-goede-smaak.
Het is geen toeval dat de meest mediagenieke tentoonstellingen met de bekendste kunstenaars het grootste aantal selfie-jagers aantrekken. Hermetischer werk doet dat zelden, omdat het niet in dezelfde mate gehypet wordt. Ik ben ervan overtuigd dat sommige mensen sommige concerten en tentoonstellingen alleen maar bezoeken om zichzelf daar te kunnen fotograferen: statusopbouw, gelinkt aan de sterren uit de cultuurbijlagen.
Natuurlijk is het fijn dat kunst steeds bredere groepen mensen bereikt, net zoals het helemaal oké is dat bergvakanties niet langer het privilege zijn van een elite. En waar in het tweede geval een cursus alpine-technieken sterk aan te bevelen is, is het onzin mensen te verplichten eerst een cursus kunstgeschiedenis te volgen alvorens ze binnen te laten in een museum.
Hoe verleidelijk het idee ook is om de wachtrijen in te korten met een verplichte kennistest: an sich is er niets mis met een onbevangen blik.
Hoe verleidelijk het idee ook is om de wachtrijen in te korten met een verplichte kennistest: an sich is er niets mis met een onbevangen blik. Musea moeten wat mij betreft zeker niet voorbehouden blijven aan kenners, maar misschien wel aan liefhebbers. Dus kunnen we de democratisering wel gepaard laten gaan met een minimum aan respect?
Je belt tenslotte ook niet tijdens een concert van Bach. Hoewel, dat komt vast nog: toen ik naar Girl ging kijken zaten de tieners voor me doorlopend te appen tijdens de film en nam een van hen gewoon de telefoon op voor een praatje. Ook het moment dat we op een begrafenis een selfie van onze eigen tranen nemen om ons verdriet online te etaleren komt met rasse schreden dichterbij.
Mijn suggestie: zullen we afspreken dat we vanaf nu toch minstens de helft van de tijd die we in een museum doorbrengen aan de kunstwerken besteden?
‘Wie zichzelf boven de berg plaatst, heeft in de bergen niets te zoeken,’ stelde een Bergwacht nuchter vast. ‘Mensen zijn hier enkel passanten, de berg heeft altijd het laatste woord.’ Vandaar mijn suggestie: zullen we afspreken dat we vanaf nu toch minstens de helft van de tijd die we in een museum doorbrengen aan de kunstwerken besteden? Uit het respect voor de kunstenaar, die daar tenslotte toch zijn ziel in heeft gestoken, maar nog veel meer uit eigenbelang — want zijn musea eigenlijk geen plaats van contemplatie? Kijken we niet naar kunst, net zoals we de bergen intrekken, precies omdat we het gezelschap opzoeken van iets dat groter en tijdlozer is dan wijzelf? Iets dat ons kleine leven en de daarbij horende problemen relativeert en in perspectief plaatst, ons toont hoe futiel we zijn, en ons daarom troost kan bieden? Net omdat het niet over ons gaat?
Het is in elk geval mijn antwoord. Dat we naar kunst kijken om heel even, één minuut, niet het middelpunt te zijn. En opnieuw de maat der dingen te zien. Het mysterie dat groter is dan wijzelf. Is het dan niet totaal contradictorisch om voor zo’n schilderij te gaan staan om onze eigen kop te fotograferen? Zodat we kunnen zeggen: been there, seen that, made the selfie, missed the meaning.
Ik zou zelfs durven voorstellen om phonefree naar kunst te kijken: niet door een lens, maar gewoon analoog, met je eigen ogen. Onder het motto: post less, experience more.
Dat bedacht ik, terwijl ik tevergeefs probeerde een glimp op te vangen van Johannes de Doper. Het was niet de contemplatie die ik voor ogen had, maar het was beter dan niets. Rest mij alleen nog u een fijn 2019 te wensen, met veel kunst & museumbezoeken. Geniet ervan.