Beste Olga Tokarczuk
Door Maureen Ghazal, op Thu Aug 27 2020 22:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. In haar eerste brief richt Maureen Ghazal zich tot Olga Tokarczuk, de Poolse schrijfster die zich afvroeg of dat levensritme tijdens de lockdown niet normaler was. ‘De isolatie gaf opluchting, en net zoals jij suggereerde, schaamde ik me daar soms een beetje voor.’
Je begon je column Niets zal meer hetzelfde zijn, dat in april in het NRC verscheen, met de witte moerbeiboom in je tuin. Je nam de tijd de boom te bestuderen. De boom droeg nog geen bladeren, dus zag je een uitsnede van een rustige straat. Met het kijken naar de boom werd je teruggevoerd naar je kindertijd waar je urenlang uit je raam kon staren en er tijd in overvloed leek te zijn.
Na de moerbeiboom sprak je over een wereld die je al langere tijd als te luid, te snel en te veel ervaarde. Aan de preventieve thuisisolatie ondervond je dan ook geen lijden, je voelde zelfs een soort opluchting. Je had tijd om boeken te lezen en planten te verpotten, je jonge buren zag je in een sloom tempo met hun inmiddels bejaarde hond voorbijkomen. Het leven ging door, maar in een heel ander ritme.
Tussen de weilanden kwam ik bij van een oververmoeide wereld.
Vanuit een stille polder las ik je tekst. Tijdens de lockdown was ik vanuit mijn stadskamer naar mijn ouderlijk huis langs de graslanden vertrokken. Ik had behoefte aan ruimte: ademruimte, loopruimte, ruimte om gedachten aan te hangen. Wat voor twee weken mijn verblijfplaats zou zijn veranderde uiteindelijk in drieënhalve maand. Tussen de weilanden kwam ik bij van een oververmoeide wereld. Al langere tijd ergerde ik me aan luid stadsverkeer, schreeuwerige reclames en het idee alsmaar meer te moeten. De isolatie gaf opluchting, en net zoals jij suggereerde, schaamde ik me daar soms een beetje voor.
Natuurlijk was het niet alleen maar fijn: er was onzekerheid, er werden opdrachten afgezegd en ook ik was het verplicht thuiszitten na een tijdje zat. Het was de rust die ik prettig vond: het leven in een trager tempo en de aandacht die ik daardoor voor mijn omgeving had.
Het was de rust die ik prettig vond: het leven in een trager tempo en de aandacht die ik daardoor voor mijn omgeving had.
Ik begon me net als jou af te vragen of dit niet het juiste ritme was. Voorheen rende ik van hot naar her, maar nu rolde ik rustig mijn voeten af. Ik leek te zijn teruggekeerd naar een normaler levensritme waarin ik opnieuw tijd had om uit het raam te staren en lange wandelingen te maken. Iets wat op zijn beurt prettig was voor mijn schrijven; ik kon alles beter laten indalen. Ik vraag me af hoe jij dat ritme in je schrijven hebt ervaren.
Tussen het thuiswerken door liep ik elke dag dezelfde route. Waar ik voorheen regelmatig onderweg was verbleef ik nu op één plaats. In de polder zag ik het einde van de winter overgaan in de lente. Langs weerszijden van de graslanden groeide in rap tempo raapzaad. Koeien en schapen mochten in groten getale naar buiten. Waar veel stilstond, bloeide de natuur op.
Tijdens het lezen van je woorden moest ik denken aan het boekje Je keek te ver van schrijver en redacteur Marjoleine de Vos, waarin ik op dat moment las en veel gelijkenissen vond. Beiden schreven jullie over de tijd nemen voor je omgeving, om in iets dat ogenschijnlijk klein lijkt zoveel meer te kunnen zien.
In Je keek te ver liep Marjoleine elke dag vanuit huis een ronde door het Noord-Groningse Zeerijp. Met aandacht nam ze het landschap in zich op en juist daarom zag ze gebeurtenissen in kleine veranderingen; wisselende luchten, de kerk die scherp afstak tegen die luchten, zonnevlekken onder een boom. Ze schreef: ‘Het duurt altijd een poos voordat je een landschap echt leert zien. Eén keer wandelen is niet genoeg. Je moet het landschap worden door herhaling’.
In de stad gebeurde het, dacht ik, maar daar kwam ik al snel op terug. Door aandachtig te kijken zag ik hier juist zoveel meer.
Ook ik leerde aandachtiger naar mijn omgeving te kijken. Mijn geboortegrond zag ik lange tijd als een onveranderlijk stuk grond. Wanneer ik mijn ouders in de polder bezocht leek het gebied te hebben stilgestaan. In de stad gebeurde het, dacht ik, maar daar kwam ik al snel op terug. Door aandachtig naar het landschap te kijken zag ik hier juist zoveel meer.
Twee maanden geleden verhuisde ik opnieuw naar een appartement middenin het centrum van Rotterdam. Het leven begon te versnellen. Ik moest wennen. Wanneer ik de deur uitstapte botste ik tegen voorbijgangers. Er gebeurde zoveel dat ik niet wist waarnaar ik moest kijken.
Mijn vriendin Irma die net uit een bosrijke omgeving terug naar de stad was verhuisd, zei: ‘Soms sta ik hier stil, adem ik diep in en pauzeer ik.’ Ik beeldde me haar in, in een overvolle stadsstraat, een stilstaand mens met rondom haar alles dat raast. Ik vroeg me af of ik dat ook zou kunnen: het dempen van snelle auto’s, drommen mensen en rinkelende trams.
Het zullen onder andere de aandacht en rust zijn die mij naar de polder trokken en ook nu nog trekken, het samenvallen met het landschap. Ik moet zeggen dat ik jou en Marjoleine daarin benijd: jullie lijken naadloos op te gaan in jullie omgeving. Ik zal dat hier opnieuw moeten uitvinden. Het zal oefening vergen. Wanneer je iets tijd geeft groeit het, waarna je vanzelf meebeweegt.
Sommige dagen heb ik moeite me te onttrekken aan de haast, andere dagen lukt het beter.
Na een aantal weken in de stad besloot ik langzamer door mijn straat te lopen, halverwege stil te staan en diep in te ademen. Tot mijn verbazing liep er niemand tegen me aan. Steeds vaker begon ik naar dezelfde kleinere dingen te kijken, zoals de boom vlakbij mijn appartement die boven het autoverkeer torent en de rode geraniums op het balkon van de overbuurvrouw die ze elke middag rond drie uur van water voorziet.
Geregeld staar ik uit het raam, ik probeer niet meer hard mee te fietsen met een fietssliert, me niet te laten opjagen door snel optrekkende auto’s. Sommige dagen heb ik moeite me te onttrekken aan de haast, andere dagen lukt het beter. Dan wuift de boom me tegemoet, kijk ik naar de waaiende bladeren en ga ik voor even op in de straat. Ik herinner me dagelijks aan je zin: ‘Het leven gaat door, maar in een compleet ander ritme.’