Beste redactie

Door Willem de Wolf, op Wed Jan 26 2022 23:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Willem de Wolf schrijft een brief aan onze redactie. En ook wel aan zichzelf. Over deze brieven: 'Misschien is er vandaag meer behoefte aan directere vormen van communicatie, aan alles wat eerder gericht, beknopt, krachtig en enkelvoudig is.'

Ik moet eerlijk zeggen dat ik gedacht had dat dit moment zich eerder zou voordoen; het moment dus waarop ik geen idee zou hebben wie ik een brief zou moeten schrijven. Ik herinner me dat ik me over deze mogelijkheid al zorgen maakte toen ik afgelopen voorjaar de tien deadlines die ik met jullie had afgesproken in mijn agenda schreef. Toen al vroeg ik me af hoe dat zou gaan voelen en vooral ook hoe ik dat dan zou oplossen. Ga ik dan wat oude aantekeningen aan elkaar plakken en daar een willekeurige naam boven zetten? Kom ik dan terecht in dat gebied waarover iemand in een Amerikaanse podcast zei dat artikels en columns natuurlijk niet worden geschreven omdat ze urgent zijn, maar omdat er een factuur voor 300 dollar moet worden verstuurd? Overigens zijn dit soort beginangsten voor – laten we zeggen – eindleegtes me niet vreemd. lk stel mij aan het begin graag het moment voor waarop het in de toekomst niet meer gaat, waarop het ophoudt. Bij elke verwelkoming bedenk ik me al hoe ik afscheid nemen kan.

Wat ik vanochtend pijnlijk vond; was niet zozeer dat ik niet wist wie ik schrijven moest, maar dat ik er inmiddels zelfs tijdens het scheren over aan het nadenken was.

De brieven nemen me sinds ik eraan begon nogal in beslag. Vanochtend tijdens het scheren bedacht ik me dat ik eigenlijk een manier zou moeten vinden om er argelozer mee om te gaan. Ik zou me moeten houden aan de raad die een paar schrijvende vrienden me gaven om er zeker niet meer dan vijf uur, zeker niet meer dan twee avonden aan te besteden, omdat er anders te weinig tijd voor het ‘eigenlijke werk’ overblijft. Want wat ik vanochtend met name pijnlijk vond, was niet zozeer het feit dat ik niet wist wie ik schrijven moest, maar dat ik er inmiddels zelfs tijdens het scheren over aan het nadenken was. Dat zelfs die onbewaakte momenten die in het verleden gevuld waren met gedachtes over voorstellingen nu ook al aan die brieven werden besteed. Ik hoorde over scènes na te denken. Dat is mijn werk.

Er is blijkbaar dan toch ook iets zeer aanlokkelijks aan die brieven. Het zal deels met de reacties te maken hebben die ik erop krijg. De bemoedigende, soms zelfs aangrijpende mailtjes die mensen me schrijven, bezorgen me een gevoel van relevantie. Het is het soort rechtstreekse respons dat ik op mijn ‘eigenlijke werk’, de voorstellingen dus, veel minder krijg. Dat kan met die voorstellingen te maken hebben, maar het is misschien uitdagender me af te vragen of er niet alleen bij mij, maar ook in het algemeen op dit moment meer behoefte is aan directere vormen van communicatie, aan brieven dus, aan posts, aan reacties, maar ook aan ongezouten meningen, aan naam en toenaam, aan openlijke beschuldigingen. Aan alles dus wat eerder gericht, beknopt, krachtig en enkelvoudig is. Of in ieder geval zo overkomt. En waarmee criteria als stijl, als verwijzing, ambiguïteit, duur en gelaagdheid minder prioriteit en resonantie hebben. Iets wat in de politiek misschien al langer aan de hand was en nu langzaam zijn weerslag in de kunsten begint te krijgen. Ik kan me vergissen maar ik heb toch het gevoel dat veel van wat ik zie en lees minder en minder is vormgegeven, meer ‘onverbloemd’ is. Voorstellingen en series lijken eerder rechtstreekse en persoonlijke optekeningen van de eigen leefwereld, één op één, eerder ongepolijste profileringen van de eigen identiteit. En als gezegd; ik voel me er ook toe aangetrokken. Maar ik voel ook iets anders. Ik voel ergens toch ook een spijt.

Elke oudere generatie maakt waarschijnlijk de fout te denken dat de kunst van een jongere generatie kunstenaars simpel is, minder inhoudelijk dan het eigen werk.

Want ik ben in de kunsten opgevoed met juist het idee dat die naakte autobiografie verborgen moet worden in het werk, dat al te grote directheid moet worden omgebogen, dat onderwerpen ambigu moeten worden gemaakt, gedifferentieerd en meerduidig. En dat dit niet alleen voor het publiek moet worden gedaan, maar ook voor de maker, ook voor mezelf. De mededeling moet worden verstopt zodat ik er vervolgens in het werkproces (opnieuw) naar op zoek kan gaan, in de hoop tijdens die zoektocht andere inzichten te ontmoeten. Want het werk weet altijd meer dan de maker. Zo is het mij verteld en zo heb ik het ook vaak ondervonden. Met die vooringenomenheid kijk ik naar kunst, naar schilderijen en toneelstukken en films; er is meer te zien en het betekent ook meer dan er wordt getoond. In juist die activiteit zit mijn kunstgenot. Ik denk zelfs dat die hele inspanning, die sensatie kunst ís; het gemeenschappelijke denk- en interpretatiewerk van toeschouwer en maker. En als gezegd, ergens doet het me pijn dat die vaardigheden, dat die referenties minder weerklank lijken te vinden.

En tegelijkertijd moet ik me afvragen hoe zelfingenomen dat dan weer is. Want de strijd voor het behoud van de eigen criteria, van de eigen schoonheidsidealen, van de gelaagdheid bijvoorbeeld is uiteindelijk tijdverspilling. Een achterhoedegevecht dat je tot een bange kunstenaar maakt. Ik hoorde onlangs een student de woorden ‘gelaagd theater’ op dezelfde manier uitspreken als waarop onze generatie veertig jaar geleden de woorden ‘psychologisch ingeleefd theater’ uitspuugde. En dat zou me niet moeten verbazen. Elke oudere generatie maakt waarschijnlijk de fout te denken dat de kunst van een jongere generatie kunstenaars simpel is, minder inhoudelijk dan het eigen werk. Zoals elke nieuwe jonge generatie haar eigen werk natuurlijk niet als eenvoudig ervaart, maar als de meest urgente representatie van de ervaren tijd. En daarmee dus als complex. Bovendien laat elk eenvoudig werk zich complex interpreteren, zoals elk complex werk te versimpelen is. Interpretatie is geen vanzelfsprekendheid. Interpretatie is een activiteit die je wel of niet krijgt vergund.

Als oudere toneelspelers een repertoirestuk spelen, is dat een vertrouwde keuze. Als net afgestudeerden repertoire brengen, is dat een nieuwe kijk op repertoire.

Ik heb sinds de jaren negentig de artistieke invloed van jonge kunstenaars zien toenemen. Dat kan een uitvloeisel zijn van ontwikkelingen die zich in de economie en de marketing voordeden, waar men zich meer en meer op jongeren ging richten. Maar welke sociologische reden er ook voor is, met een beetje overdrijving zou je kunnen zeggen dat vernieuwende kunst op dit moment door jonge mensen wordt gemaakt. Sterker nog; de aandacht lijkt zich telkens zelfs iets te vervroegen en beweegt zich inmiddels van net-afgestudeerden in de richting van de masterstudenten. Het accent ligt op de jonge maker. Behalve in de verdelingen van de subsidies dan. Als een gezelschap van oudere toneelspelers een repertoirestuk speelt, is dat een vertrouwde keuze, als een groep net afgestudeerden repertoire brengen, zelfs al is de enscenering nogal conservatief, is dat een nieuwe kijk op repertoire. En waarschijnlijk klopt dat. Waarschijnlijk is het gewoon ontologie; jong is vaak nieuw. Toch is dat niet altijd zo geweest. Toen ik begon, was jong werk in de ogen van festival- en schouwburgdirecteuren hooguit veelbelovend, maar sowieso onvolgroeid. Het hoogtepunt voor beginnende kunstenaars lag toen nog in een toekomstig werk. Nu heb ik de indruk dat het bon ton is om over net afgestudeerden te zeggen dat de masterproef – die bijna niemand heeft gezien – het allerbeste werk was. Jonge makers worden minder interessant naarmate ze ouder worden.

Ik kan zeggen dat ik me daar zorgen over maak, voor die jonge makers, maar ook voor mezelf, dat mijn artistieke criteria het waarschijnlijk zullen afleggen. Maar misschien moet ik daar gewoon eens mee ophouden. Ik begon deze brief al met te schrijven dat ik iemand ben die zich aan het begin zorgen maakt over hoe dingen kunnen eindigen. En nu ik zelf aan het eindigen ben, lijk ik me weer zorgen te maken over hoe dingen voor anderen beginnen. De belangrijkste zorg aan het begin, beste redactie, was dat er misschien geen brief zou komen. Die blijkt dan toch alweer ongegrond. Eigenlijk had ik ook helemaal geen adressant nodig. Uiteindelijk schrijf je toch altijd aan jezelf.

Beste groet,
Willem de Wolf