Beste reiziger

Door Thijs Lijster, op Fri Jul 12 2024 06:08:00 GMT+0000

Aan het begin van de vakantie droomt filosoof Thijs Lijster van een andere, duurzame vorm van reizen. Dan hoeven we niet langer de vervelende massatoerist uit te hangen en kunnen we echt onthaasten. Er zijn maar twee dingen voor nodig: meer vrije tijd, en luchtschepen.

De vakantie staat voor de deur en daarmee is het moment aangebroken waarnaar u al het hele jaar hebt uitgekeken: het moment om het out-of-office-bericht in te stellen, de kantoor- of fabrieksdeuren voor de voorlopig laatste keer achter u dicht te trekken, de koffers te pakken en te vertrekken. Even de boel de boel laten, geen zorgen meer over lastige klanten, leerlingen of opdrachten, even geen gezeur aan uw kop.

Maar is de vakantie wel zo onbezorgd? Om Sartre te parafraseren: de hel, dat zijn de toeristen. En het zijn in uw ogen, en nogmaals met Sartre, ook inderdaad altijd ‘de anderen’ die de vervelende toerist uithangen. Maar vergis u niet: de file, het overvolle museum, de ellenlange wachtrij, het naar bier, zweet en zonnebrand stinkende strand, de lawaaierige rolkoffer: u bent het allemaal zelf.

Niet alleen bij uw soortgenoten maar ook bij de thuisblijvers valt u steeds meer in ongenade. Mocht u deze zomer Spanje aandoen – grote kans, aangezien het na Frankrijk de populairste vakantiebestemming ter wereld is – hoed u dan voor de bewegingen die in Barcelona, Madrid en op de Canarische Eilanden protesteren tegen het massatoerisme, bijvoorbeeld door mensen op terrassen nat te spuiten met waterpistolen, of door de banden van touringcars lek te steken. Als u zich in plaats daarvan in Italië op het strand installeert met een goed boek, zeg Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, bereid u dan voor op paginalange tirades over de manier waarop Europese steden in openluchtmusea of pretparken veranderen en nagenoeg onleefbaar worden. En als u uw vliegschaamte zou overwinnen en naar nog exotischere oorden zou reizen, vergeet dan niet dat u zich schuldig maakt aan neokolonialisme, althans volgens een recent artikel van Maaike Bergsma en Jitske Wildschut in de Nederlandse krant NRC:

‘Ze [de witte, Europese toeristen, TL] verwachten dat een lokale cultuur zich op hun behoeftes aanpast, zonder te beseffen wat dit van een bestemming en haar inwoners vraagt. Dat is meer dan we denken; schaars schoon water wordt bijvoorbeeld gebruikt voor zwembaden en golfbanen en niet door lokale huishoudens. Buitenlandse investeerders kopen de mooiste plekken op, betalen werknemers in hotels een karig loon; het meeste geld vloeit terug naar het buitenland. Op alle fronten moet voldaan worden aan de behoeften van westerse machtscentra zonder dat er rekening wordt gehouden met de destructieve impact ervan; precies zoals dat ook gebeurde tijdens onze geschiedenis van kolonialisme en slavernij.’

De auteurs, ‘holistische coaches op het gebied van duurzaam toerisme’, pleiten voor zelfreflectie en introspectie, een ‘reis naar binnen’. Maar eenmaal daar wacht u evenmin een prettig uitzicht. Want het is nogal wat, wat u in de schoenen krijgt geschoven: gentrificatie, disneyficatie, de vernietiging van cultureel erfgoed alsook van de planeet, exploitatie en neokolonialisme. Auf uns’re Schuld! Mea culpa! En u wilde er alleen maar even tussenuit.

Vergis u niet: de file, het overvolle museum, de ellenlange wachtrij, het naar bier, zweet en zonnebrand stinkende strand, de lawaaierige rolkoffer: u bent het allemaal zelf.

Thuisblijven dan maar? De Chinese filosoof Lao Tse zei het al: de wijze reist niet, omdat hij weet dat de wereld overal hetzelfde is. Overigens schreef hij die woorden, afkomstig uit de Tao Te Tjing, onderweg naar India, op aandringen van een grenswachter die hem smeekte zijn wijsheid op schrift te stellen vooraleer hij op zijn waterbuffel China voorgoed zou verlaten. Zo honkvast was de oude meester zelf kennelijk ook weer niet. En zo gemakkelijk zal u het reizen vermoedelijk ook niet opgeven. Filosoof Lieven De Cauter schreef in zijn essaybundel De archeologie van de kick (1995), ondertussen alweer dertig jaar geleden, dat het toerisme ‘transcendentaal’ is geworden, dat wil zeggen dat het een soort ‘filter’ is waardoor wij de werkelijkheid om ons heen zijn gaan waarnemen. Steden, culturen, landschappen, monumenten, andere beschavingen – we kunnen er enkel contact mee maken als potentiële toeristische belevenis. Maar, vervolgt De Cauter, ‘dat wil ook zeggen dat het toerisme, paradoxaal genoeg, de enige kans is om ons toegang te verschaffen tot het erfgoed, en derhalve uiteindelijk ook de enige kans voor dat erfgoed zelf.’

Dan moet er natuurlijk wel nog iemand zijn om dat erfgoed te erven. Geen vakantie op een dode planeet. En dus zijn discussies over duurzaam toerisme wel degelijk urgent. Het probleem is alleen dat ze vaak met weinig verbeeldingskracht worden gevoerd. Het verwijtende vingertje zal mensen er niet van weerhouden op het vliegtuig te stappen, en ook met een elektrische auto sta je in de file. Aanlokkelijke alternatieven zijn dus geboden.

Daarom zou ik willen pleiten voor de terugkeer van het luchtschip. Lange tijd dacht ik dat luchtschepen een hoogstpersoonlijke fascinatie van mij waren, in mijn vroege jeugd ontkiemd dankzij tekenfilms van Teddy Ruxpin en de Troetelbeertjes, waarin de helden door de wolken zweefden in schepen die door ballonnen in de lucht werden gehouden, en later aangewakkerd door de steampunk-esthetiek van Hayao Miyazaki’s animatiefilm Castle in The Sky (1986). In fotoboeken las ik over de hoogtijdagen van de zeppelins, die tijdens het interbellum de wereld rondreisden van het Midden-Oosten tot de Noordpool en van Brazilië tot de Verenigde Staten. Wie zou niet de romantiek, de rust en het comfort van de gondel verkiezen boven het krap op elkaar gepakt zitten in een lawaaiige aluminium cilinder? Er bestonden zelfs plannen om een aanlegstation te bouwen op de top van het Empire State Building, zodat reizigers die daarnet nog de oceaan waren overgestoken binnen luttele minuten in hartje Manhattan konden staan. Maar ja, toen was er dat akkefietje met de Hindenburg – O, the humanity! – dat het luchtschip degradeerde tot vliegend reclamebord. Een van mijn favoriete complottheorieën is dat de ramp met de Hindenburg geen ongeluk was, maar een samenzwering van commerciële vliegtuigmaatschappijen. Maar misschien was de combinatie van licht ontvlambaar gas, een katoenen romp en statische elektriciteit gewoon niet zo’n goed idee.

Reizen per luchtschip heeft niet enkel als voordeel dat het klimaatneutraal is, het verandert ook de aard van het reizen.

Des te verheugder was ik toen ik het luchtschip opnieuw tegenkwam in Kim Stanley Robinsons scifi-roman The Ministry for the Future (2020), in het Nederlands verschenen als Het ministerie voor de toekomst (2023, ik kan het ook de jeugd van tegenwoordig van harte aanbevelen). In Robinsons door wetenschappelijke bronnen gesteunde scenario voor de niet al te verre toekomst hebben droneaanvallen door ecoterroristen ervoor gezorgd dat niemand zich nog in een vliegtuig waagt. Daardoor, en door de slinkende voorraden fossiele brandstoffen, ontstaat er een alternatieve beweging van reizigers die zich per luchtschip verplaatsen. De hoofdpersoon onderneemt een wekenlange reis, zo’n 1.500 meter boven het aardoppervlak en met uitzicht over majestueuze steppes en eindeloze oceanen. In de vertaling van Menno Grootveld:

‘Terwijl ze vlogen zagen ze een heleboel andere luchtschepen. Gigantische robotvrachtschepen, cirkelvormige luchtdorpen onder ringen van ballonnen, echte wolkenclippers met zeilen of voortgetrokken door vliegers, heteluchtballonnen in hun gebruikelijke regenboogpatroon. Er was nog geen regulering van vormen en maten; Art zei dat ze nog steeds in de Cambrische explosie van het luchtschipontwerp zaten.’

Die manier van verplaatsen heeft niet enkel als voordeel dat ze klimaatneutraal is (de luchtschepen worden elektrisch aangedreven en gevoed met zonne-energie), ze verandert ook de aard van het reizen. Futurologen stellen weliswaar dat luchtschepen te langzaam zijn om de competitie met vliegtuigen aan te gaan, maar mij lijkt dat juist in hun voordeel te spreken. Zolang we er de tijd voor krijgen.

Terwijl Odysseus tien jaar deed over zijn thuiskomst (niet geheel vrijwillig, maar soit) willen wij nog dezelfde dag aan de andere kant van de wereld staan. Die verwachting is ten dele geschapen door de technologische vooruitgang. Zo verhaalt Marcel Proust dat zijn hoofdpersoon samen met zijn vriendin Albertine geregeld een uitstapje per koets maakt naar een dorpje in de buurt. Wanneer ze op een dag een auto ter beschikking krijgen, besluiten ze twee dorpjes te bezoeken – met als gevolg dat ze zich alsnog de gehele dag aan het haasten zijn. Maar onze haast heeft evengoed te maken met wat je de ‘politieke economie’ van het reizen zou kunnen noemen. Die maakt dat we ons wel móéten haasten, want over twee of drie weken moeten we alweer terug op kantoor zitten. Wat de Beach Boys zongen is een imperatief geworden: ‘We’ll get there fast and then we’ll take it slow.’

Het probleem van het moderne reizen is dat het geconcentreerd wordt in bepaalde periodes – die paar weken per jaar dat we vakantie hebben – en daardoor zo gehaast aanvoelt.

Het toerisme mag dan een typisch moderne ‘ziekte’ zijn, maar het reizen zit ons ingebakken, of het nu is uit onvrede en rusteloosheid, hang naar avontuur, handel of de hoop op een beter leven. De oudste verhalen – het Gilgamesj-epos, de Odyssee, Exodus enz. – vertellen allen over reizen, die vrijwel altijd ook innerlijke reizen zijn. Het probleem van het moderne reizen is dat het geconcentreerd wordt in bepaalde periodes – die paar weken per jaar dat we vakantie hebben – en het daardoor zo gehaast is. Stel nu eens dat we, door een radicale economische herverdeling, nog maar een fractie van onze tijd hoefden te werken, of dat we ons werk, als gevolg van het afschaffen van nationale grenzen, overal konden doen. Dan zouden we maanden, zo niet jaren kunnen nemen om de wereld rond te reizen. Met de trein, het lucht- of zeilschip, of zelfs te voet. Dat zou pas duurzaam toerisme zijn.

Reiziger, ik wens u een behouden vaart. Waarheen, dat maakt niet uit. Wie weet wel naar een luchtkasteel.

Thijs Lijster