Beste zaalmedewerker

Door Rudi Laermans, op Fri Oct 21 2022 06:00:00 GMT+0000

In zijn tour d'horizon van het podiumkunstenlandschap houdt Rudi Laermans halt bij de zaalmedewerker. In zwart uniform of in T-shirt, met getrainde gestiek of ontwapenende spontaniteit. 'U bent mederegisseur van de strakke sociale choreografie voor de start van een vertoning.'

U kent vele gedaanten. U scheurt of scant met een vriendelijke glimlach de kaartjes bij de ingang. U ruilt aan de vestiaire vliegensvlug doorweekte jassen en soms zware tassen voor een sleutelhanger met een nummertje. U gidst, fluks en doeltreffend, de toeschouwers naar de juiste rij, zo nodig zelfs naar hun individuele zitplaats. U geeft vanuit de zaal per walkietalkie het sein – aan wie eigenlijk? – dat het publiek klaar is voor de voorstelling (die ouderwetse portofoon vind ik bijzonder charmant: alsof u een heuse frontsoldaat bent en troepenbewegingen doorgeeft).

In uw nette pak bent u eigenlijk de meerdere van de jeansdrager die u zonet een prettige voorstelling toewenste.

U neemt uw zaalmedewerkerschap erbij. Geen idee hoeveel dat schuift wanneer u niet ook een vaste job in de organisatie hebt. Kan u trouwens gratis de voorstelling bijwonen wanneer er geen pauze is? Of krijgt u vrijkaartjes naar keuze? Mijn sociologische onwetendheid is een symptoom van uw sociale onzichtbaarheid. Nochtans bent u een noodzakelijke mederegisseur van de strakke sociale choreografie voor de start van een vertoning.

In het artistieke notabelencircuit, zoals opera- of concertgebouwen, draagt u meestal een zwart uniform. Best chic, het geeft u meermaals een tikje uitstraling: decorum is alles. U bent dienstbaar, maar met een vestimentaire voornaamheid die des te sterker treft bij een wat informeler gekleed publiek. Ook al is die een gelauwerde auteur, in uw nette pak bent u eigenlijk de meerdere van de jeansdrager die u zonet een prettige voorstelling toewenste.

Wanneer de performers er weinig tot niks van bakken, zou ik u graag op Verdiaanse wijze unisono ‘Finitoooo, basta!’ horen zingen vanaf het balkon.

In zo’n deftige instelling denk ik tijdens een vervelende vertoning soms aan het Nederlandse gebruik bij de verdediging van een proefschrift. De togadragende pedel komt na een uur de zaal binnen, stampt enkele keren met de universiteitsstaf op de grond, en roept vervolgens ‘hora est!’. Einde promotieplechtigheid, schluss met het pijnigen van de promovendus. Wanneer regisseur, dirigent of performers er weinig tot niks van bakken, zou ik u graag op Verdiaanse wijze unisono ‘Finitoooo, basta!’ horen zingen vanaf het balkon, waarna het scenisch gedrocht nog even siddert voor het ophoudt te bestaan. Het koor der zaalmedewerkers als beschaafde maar beslissende claque: ik geef het even mee als ideetje voor een verdere democratisering van de werkvloer in de podiumkunstensector.

Toegegeven, mijn introbeeld van daarnet is een ideaaltype dat vooral wordt geïnspireerd door de rituele gang van zaken in de Grote Dozen. In armlastigere cultuurtenten bent u gewoonlijk geen geüniformeerde, vaak al wat oudere zaalmedewerker, maar een jong iemand die een T-shirt draagt, met daarop de naam van het huis. Post-burgerlijkheid rijmt op informaliteit, dus die vestimentaire aanpassing kan wel, al zeker wanneer uw mouwtjeshemd op een sociaal en ecologisch duurzame wijze werd gefabriceerd.

Die enthousiaste begroeting, overlopend van spontaneïteit: geen getrainde gestiek kan er tegenop.

U studeert, u sprokkelt wat euro’s, misschien ook enkele vrijkaartjes bij elkaar; u bent niet gepokt en gemazeld in de kunst der gastvrijheid, maar u probeert er het beste van te maken: uw sociale onhandigheid aan pakweg de vestiairebalie kan bepaald aimabel zijn. De lichtjes bedremmelde manier waarop u bijvoorbeeld onder het overhandigen van dat genummerde plaatje ‘alstublieft meneer’ zegt, terwijl het slungelige heerschap voor u nochtans amper de dertig is gepasseerd, geeft een beetje socioloog veel te denken over de jeugd van tegenwoordig.

U bent duidelijk niet echt vertrouwd met de geplogenheden in het verkeer tussen onbekenden; u bevindt zich daarom in een ongemakkelijke gaping tussen geforceerde nabootsing en lichamelijkheid; u stuntelt u dan ook nooddruftig een weg richting sociale uitgang bij elkaar. Ik vind die inspanningen tot beleefdheid innemend en een stuk aangenamer dan de verlegenheid die zich verhult als in zichzelf gekeerde norsheid. Daarbij spelen, jawel, voorspelbare genderverschillen – maar dat is hier mijn punt niet. Belangrijker is dat u al verzuipend moet leren zwemmen omdat niemand van de uiteindelijke verantwoordelijken – ik denk in de eerste plaats aan de communicatiespecialisten – het nodig vond om u enkele knepen van het zaalmedewerkerschap bij te brengen.

Gastvrijheid: wanneer alles goed gaat is dat uw handelsmerk.

Jazeker, ik overdrijf weerom. U kan als jonge mens (m/v/x) inderdaad best sterk uit de hoek komen. Die enthousiaste begroeting, overlopend van spontaneïteit: geen getrainde gestiek kan er tegenop. Die concentratie, incluis gefronst voorhoofd, bij het opnieuw inlezen van een kaartje nadat de scanner rood oplichtte: zoveel geloofwaardiger dan de achteloze ‘niks aan de hand’-blik van de geroutineerde zaalwachter. Die nauwelijks verholen fierheid omdat u deel uitmaakt van de instelling en het artistieke gebeuren: aandoenlijk haast, en zeker even genoeglijk als de door ervaring gesmeerde professionaliteit van een oudgediende. U doet het door de bank genomen niet slechter, wel anders: minder bedrevenheid, meer naturel.

Dat prettige verschil voelde wel ietsje minder comfortabel aan in coronatijden. Het uniform verleende u, de oudere zaalmedewerker-met-ervaring, de autoriteit van een politieagent. U dirigeerde en verordonneerde met vriendelijke vastigheid: ‘U dient ook uw neus met uw mondmasker te bedekken’, ‘U moet voldoende afstand houden’. Niks uitbrander, enkel een beleefd maar gedecideerd geformuleerd rappel. U, de jeugdige zaalmedewerker, bezat daarentegen nauwelijks of geen gezag. Uw amateurisme was bijwijlen stuitend: u durfde bijvoorbeeld bezoekers die tegen elkaar aanschurkten niet terecht te wijzen. Nou ja, ik moet niet u maar opnieuw uw oversten blameren. Zij hadden hun gezag moeten laten gelden of het doorgaans kort van stof zijnde securitypersoneel dienen te mobiliseren.

U, de geroutineerde of juist bedeesde zaalmedewerker, wordt weggesaneerd.

Gastvrijheid: wanneer alles goed gaat is dat uw handelsmerk. In het ideale geval bent u daarom lid van ‘de ploeg’: u vertegenwoordigt op een directe manier la maison, ook al bent u bijvoorbeeld artistiek verantwoordelijke. Niks titulatuur, alles voor de kunst: kom daar vandaag nog maar eens om in een instelling die een half miljoen euro of meer subsidies ontvangt. Ook dat is professionalisering: instellingshoofden die het directe contact met hun publiek verliezen, waarna ze nog maar eens een online-enquête organiseren of een duur adviesbureau inhuren – zucht, zucht, zucht.

Geen vestiaire, neem jas en zak maar mee de zaal in. Geen genummerde plaatsen, zoek het maar uit: first come, first served. Het bespaart kosten: u, de geroutineerde of juist bedeesde zaalmedewerker, wordt weggesaneerd. De volgende stap is dat je, zoals in de luchthaven, als bezoeker zelf je toegangsticket scant. Maar wacht ‘ns even: dat is al jaren usance in de Ancienne Belgique: moderniteit als terreur van de efficiëntielogica, moderniteit als gestripte menselijkheid, moderniteit als tristesse.