Dag Frida Kahlo
Door Anaïs Van Ertvelde, op Fri Mar 22 2024 08:07:00 GMT+0000Frida Kahlo is hot: haar iconische beeltenis siert T-shirts, koffiemokken, ginflessen. De Mexicaanse schilder laat zich echter slechts deels verkopen: haar radicale, gehandicapte lichaam past niet bij haar recent verworven it-girl-status. Maar zelfs antikapitalistische geesten zijn wel eens verlekkerd op Frida-merchandise: ‘Jij pompte weer bloed in de utilitaire, klinische manier waarop de voorwerpen die met handicap geassocieerd worden doorgaans zijn vormgegeven’, schrijft Anaïs Van Ertvelde, terugblikkend op haar Kahlo-koopwoede.
Dag Frida Kahlo
Ik wil je opeten. Je ten volle consumeren. En dat kan ik ook. Je bent een set Mexicaanse specerijen voor beginners, een pikant gemberkoekje, met donkere chocolade omhulde veenbessen. Je naam staat op meer verpakkingen van etenswaren dan ik hier kan opsommen. Een cupcakerecept legt me uit hoe ik je iconische monobrauw en je snorretje uit dropveters en hagelslag kan knutselen.
Ik weet maar al te goed van die lange en onkiese geschiedenis waarin witte kopers zich het lichaam van vrouwen van kleur in hapklare vorm toe-eigenen. Ik ben het soort mens dat regelmatig verzucht dat het kapitalisme ieder verzet opslorpt om het vervolgens op koffiemokken te drukken en aan ons terug te verkopen. Ik rol met mijn ogen wanneer ik mensen zie met Che-Guevara-T-shirts of neonroze Karl-Marx- boodschappentassen. En toch raakte ik in de ban van een kledingcollectie die aan jou was opgedragen, Frida, toen ik online aan het winkelen was. Het verlangen om je mij eigen te maken was te groot. Geen kritisch denken hield me tegen om het ene na het andere kledingstuk met jouw herkenbare hoofd in mijn winkelmandje te werpen. Meer stukken dan ik nodig had, meer dan ik kon betalen ook. Ik leek wel bezeten. Hoe ik mijn lichaam in kleurrijke sjaals wilde wikkelen, mij wentelen in de fantasie van jou te zijn. Hoe meer haartooien met grote bloemen ik kocht, hoe meer vuurrode nagellak, hoe krachtiger en eigenzinniger ik me paradoxaal genoeg voelde. Ik kwijlde op rokken met aapjes en andere motieven uit de inheemse Mexicaanse cultuur waar ik niets van weet, en deed ook geen moeite er iets over op te zoeken. Ik wilde ze gewoon hebben.
Ik leek wel bezeten. Hoe ik mijn lichaam in kleurrijke sjaals wilde wikkelen, mij wentelen in de fantasie van jou te zijn.
Nadien kleurden mijn wangen schaamrood, Frida. Ik belde de klantendienst, annuleerde mijn overvloedige bestelling en wist niet goed wat te denken van mijn gedrag. Al helemaal niet omdat ik niet zo’n groot kenner ben van je kunst en je leven. Vrienden van me creëerden de podcast Op Frida’s vleugels, over de impact van je werk op mensen met een beperking, en smeden nu al plannen om hun veertigste verjaardag in Casa Azul, het huis waar je geboren bent, leefde en stierf, te vieren. Toch hebben zij geen Frida-drag in hun garderobe hangen. En ik wel. Bijna wel. Waar lagen de wortels van mijn kooporgie?
De eerste keer dat ik je zag, Frida, écht zag, was als twintiger bij de overzichtstentoonstelling Frida Kahlo y su mondo in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Dat je werk door de lens van biseksualiteit en politiek activisme gezien kon worden, was voor mij toen een revelatie. Het was informatie die me in de lessen esthetica keurig onthouden was en die jou plots tot mijn verwante maakte. Het onderscheid tussen je werk en je leven is bij jou altijd opmerkelijk flou. Je niet-normatieve lichaam – zo aanwezig in je werk waarin je het onzichtbare zichtbaar maakte – weigert zich in hokjes te laten passen van gender, seksualiteit, etniciteit en handicap.
Al had ik dat laatste in 2010 nog niet door. Ik zag schilderijen waarop je korsetten droeg om die verkruimelende zuil van je ruggengraat recht te houden, foto’s waarop je in bed schilderde, schilderijen waarop je verdomme in een rolstoel zat. Er daagde mij helemaal niets. Ik kon je onmogelijk zien als een gehandicapte – gehandicapten hangen niet als makers in musea, zij krijgen geen overzichtstentoonstellingen, zo had het leven mij geleerd. En de curatoren hielpen mij destijds niet om te zien dat jij ook op deze manier met mij verwant was. Ik kan me niet herinneren dat het woord handicap in de tentoonstelling ooit gebruikt werd. Je was aan je bed gekluisterd, je leed vreselijke pijn, je werd getroffen door polio, maar een handicap? Die had je schijnbaar niet.
Ik kon je onmogelijk zien als een gehandicapte – gehandicapten hangen niet als makers in musea, zij krijgen geen overzichtstentoonstellingen, zo had het leven mij geleerd.
Pas jaren later ging er bij mij een belletje rinkelen, toen ik het wondermooie kortverhaal Helen and Frida van de Amerikaanse schrijfster Anne Finger las. Finger plaatst je op de scène van een ingebeelde filmset samen met de blind-dove Helen Keller. Jullie draaien niet het soort film dat doorgaans over gehandicapten gemaakt wordt. De erotische spanning tussen jullie is haast onhoudbaar. In de VS is Keller een waar icoon. Hier is ze vooral bekend van The Miracle Worker: de met Oscars bekroonde film uit 1962 over haar leven. Of beter gezegd over het leven van de gouvernante die haar leerde lezen en schrijven. ‘But she can’t be Disabled,’ schrijft Finger over hoe men naar jou kijkt, ‘she’s Sexual.’ En Helen kan niet Seksueel zijn, want zij is voor de wereld al Gehandicapt, staat er tussen de regels.
‘Als ik nog één keer iets over Frida Kahlo en haar handicap lees, ga ik over mijn nek’, zei een jonge queer en handicapactivist me toen ik enkele jaren geleden als gastredacteur voor rekto:verso aan een themanummer over kunst en handicap werkte. Ik schrok. Ze was een jaar of tien jonger dan ik en vond je blijkbaar afgezaagd, Frida: ‘Er zijn zoveel interessantere gehandicapte kunstenaars die een plek verdienen’, voegde ze er nog aan toe. Voor mij was jou – en niet je bij leven veel bekendere echtgenoot Diego – een centrale plaats toekennen in de kunstgeschiedenis ooit een revolutionaire daad, maar de jongere activist waarmee ik samenwerkte, bleek in een heel andere tijd opgegroeid. Een tijd waarin je zo alomtegenwoordig was dat je in een schaamtelijk cliché veranderde. Je werd een icoon, in de populaire én de orthodoxe betekenis van het woord.
Ik moest denken aan de onderzoeker in disability studies die ik leerde kennen in Canada. Op een zondag troonde ze me mee naar een lokale tentoonstelling waar haar door jou geïnspireerde schilderijen hingen. Ik werd een beetje onpasselijk van hoe ze zichzelf in je bekende beelden verwerkt had. Ze schilderde haar eigen lijdende lichaam in jouw ziekbed, verknoopte op een herwerking van De Twee Frida’s haar aorta met die van jou alsof ze je witte wederhelft was. Waarom wilde ze zich zo graag met je identificeren? Waarom kon ze dat zo gemakkelijk? Omdat een icoon tegelijkertijd sacraal én object is? Verheven door het lijden en tegelijkertijd iets dat bezeten kan worden, als afbeelding, als amulet, om het eigen lijden mee te bezweren, mee te verdragen.
Jij pompte weer bloed in de utilitaire, klinische manier waarop de voorwerpen die met handicap geassocieerd worden doorgaans zijn vormgegeven.
Sinds jouw beenprothese in 2012 herontdekt werd, reist die de wereld rond. Als de relikwie van een heilige gaan mensen zich eraan vergapen. Samen met je jurken, je beschilderde korsetten, je felrode laars met satijnen draak aan het einde van je prothese, en andere intieme voorwerpen die je elke dag gebruikte. En terwijl ik je enigszins neerbuigend lijk te schrijven over de vermarkting van die objecten, word ook ik gegrepen door hun uitdagende schoonheid. Door hoe jij weer bloed pompte in de utilitaire, klinische manier waarop de voorwerpen die met handicap geassocieerd worden doorgaans zijn vormgegeven. Al lees ik in je eigen woorden een ambiguere verhouding tot het zichtbaar worden van je pijn, van je lichaam. In een brief aan Diego uit 1953, een jaar voor je dood, schreef je: ‘They want to hurt my pride by cutting a leg off […] (damned thing, it got what it wanted in the end). I told you I’ve counted myself as incomplete for a long time, but why the fuck does everybody else need to know about it too?’
Aanvankelijk kwamen de intellectuele en artistieke rechten op het gebruik van je naam en je beeltenis in handen van je nicht en later van haar dochter, tot ze vijftig jaar na je overlijden vervielen. Om je merknaam te beschermen, zag je familie zich genoodzaakt de Frida Kahlo Corporation op te richten. Om dat bedrijf in goede banen te leiden, ging je familie in zee met de Venezolaanse zakenman Carlos Dorado. Daar treur je in het rijk der doden vast nog om. Enkele jaren later was het hommeles tussen je familie en de Frida Kahlo Corporation. Aanleiding was de Frida Kahlo-barbie, waarvan je familie vond dat Mattel je kenmerkende monobrauw en snorretje te veel had weggepoetst.
Je radicale lichaam kan blijkbaar niet gecommodificeerd worden zonder te verliezen wat je in de eerste plaats iconisch en dus commodificeerbaar maakte.
In een reeks rechtszaken wist de Frida Kahlo Corporation de macht over je rechten meer en meer naar zich toe te trekken. Dat was het startschot voor een eindeloze stroom aan licensing deals: van Frida-sneakers over Frida-zelfhulpboeken tot de virtual Frida Kahlo experiences die je tegenwoordig in talloze hoofdsteden vindt. Producten waarbij ieder teken van je gendernonconformiteit en handicap zorgvuldig uitgewist werden. Met gehandicapte lijven breng je geen waren aan de man. Je radicale lichaam kan blijkbaar niet gecommodificeerd worden zonder te verliezen wat je in de eerste plaats iconisch en dus commodificeerbaar maakte. Daarom moet je in twee worden gesplitst: er is de radicale, recalcitrante Frida, en er is de pittige girlboss, wier zeer licht aangezette gezichtshaar makkelijker te verkroppen en te verkopen is.
Je vindt het, denk ik, een triestige toestand, Frida, maar misschien ken ik je helemaal niet goed genoeg om daarvan uit te gaan. Ik ben dan ook geen Frida-connaisseur. Ik hoop alleen dat ik wat dichter bij je kom, wanneer ik die ene blouse die ik niet uit mijn bestelling liet schrappen, eindelijk tegen mijn huid kan drukken.
Je (on)trouwe kameraad,
Anaïs