Dag Gents Universiteitsmuseum, Dierbare Twijfel,

Door Nele Buyst, op Tue Aug 16 2022 22:00:00 GMT+0000

Te midden van een hittegolf zocht Nele Buyst verkoeling in het Gents Universiteitsmuseum. Ze ontdekte er een verfrissende benadering van wetenschap, waarin ruimte is voor twijfel en mislukking. Maar deze brief krioelt ook van de extremofielen, organismen die leven dankzij extreme omstandigheden. Ze bestudeert hen via de wetenschap die ze het best beheerst: de poëzie.

We zijn 3 augustus en het is 32°C in mijn werkkamer, de temperatuur rond mijn lichaam is bijna zo hoog als die binnenin, wat als resultaat heeft dat mijn hoofd aanvoelt alsof het een kussen heeft ingeslikt en probeert om dat binnen de contouren van mijn schedel te doen passen. Ik vraag me af wat er gebeurt als koorts me voortdurend omsingelt.

Gefascineerd door de overlevingsstrategieën van organismen die hier beter tegen kunnen dan ik, lees, oké, nee, scroll ik langs plaatjes van extremofielen: organismen die de meest onmogelijke omstandigheden opzoeken, zelfs nodig hebben om te overleven.

Vorige zomer verbleven we twee weken in het zuiden van Spanje, waar ik tegelijkertijd (heel slecht gecast voor de locatie) Ursula Le Guins The Left Hand of Darkness las, en Wikipediapagina na Wikipediapagina over extremofielen doorbladerde. De leeservaringen vermengden tot vage visioenen van reizen over eindeloze ijsvlaktes en langs uitgedroogde continenten, bevolkt door microscopisch kleine wezentjes die zich geslachtloos voortplanten en zich voeden met alle afval op hun weg.

Misschien kon ik van hen leren hoe om te gaan met extreme temperaturen. Toen het enkele dagen warmer werd dan 35°C, voelde het verblijf aan als een inleefstage. Hier was mijn kans om extremofiele eigenschappen uit te spelen, indien ik ze bezat.

Mijn belabberde experiment had een duidelijke conclusie: overleven lukte nog, scheppende daden zaten er niet meer in.

Ik zocht de koelste plek in de woonruimte (de slaapkamer, op de grond, links van het bed), sloot de gordijnen en bracht de tijd afwisselend lezend en slapend door. Mijn belabberde experiment had een duidelijke conclusie: overleven lukte nog, scheppende daden zaten er niet meer in. Wanneer de temperatuur in de kamer mijn lichaamstemperatuur benadert of overstijgt, worden lichaamsfuncties gereduceerd tot het strikt noodzakelijke. Creativiteit verschrompelt en reanimatie kan enkel van buitenaf komen.

Is dit een heel omslachtige inleiding om aan te geven dat deze brief niet aan het lukken is? Misschien.

Ik moet terug naar waarom ik deze opdracht heb aanvaard.

De reden waarom ik graag poëzie lees en schrijf, is dat ik er dingen naast elkaar lees die op het eerste gezicht niet samenhoren, maar wanneer ik ze meteen na elkaar ervaar, gedurende een kort moment toch een verband zie oplichten. In een flits voel ik de Grotere Samenhang. Andere teksten, films, voorstellingen, tentoonstellingen … kunnen hetzelfde oproepen, maar ik durf te denken dat het effect nergens anders zo vaak op zo een kleine oppervlakte optreedt. Daarom lees ik poëzie ook het best traag. De Grote Samenhang laat zich niet elke dag zien, laat staan verwerken, al ben ik er misschien wel voortdurend naar op zoek.

Het is een ervaring die ik altijd als een geruststelling beschouw, misschien is dat zingeving? De pogingen van anderen ervaar ik – als het goed gedaan is – als ontroerend, mooi of inspirerend en geven me het idee dat het oké is als ik ook probeer.

Wat jou onderscheidt van andere wetenschapsmusea, is dat je een attitude presenteert.

Een plek die een soortgelijk effect op me heeft, ben jij: Gents Universiteitsmuseum. Ik besluit je opnieuw een bezoek te brengen, op zoek naar reanimatie, iets wat me uit deze creatieve impasse kan trekken. Ik rijd door het Citadelpark en parkeer mijn fiets aan de rand van de plantentuin.

Twijfel heet me welkom nog voor ik binnen ben. Ze stelt me meteen gerust.

Eenmaal binnen leid je me aan de hand van fascinerende objecten uit alle disciplines die de wetenschap rijk is door het hoofd van de wetenschapper: objecten staan geordend naar waar ze thuishoren in de fase van het denkproces: van chaos en twijfel, via model naar weten, over het spel van de verbeelding, naar kennis en netwerk.

Wat jou onderscheidt van andere wetenschapsmusea, is dat je een attitude presenteert.

Je geeft voorrang aan een manier van denken boven feiten. Je verbindt disciplines, overstijgt jargon, verknoopt data met verbeelding, plaatst kennis in zijn cultuurhistorische context, onderstreept de menselijkheid van de onderzoeker, terwijl je ook nog eens de objecten uit de collectie duidt.

Wanneer ik de wetenschappers in de fasen van hun feilbare denken aan het woord heb gehoord, krijgt dit schrijven weer de proportie die het mag hebben: een poging, een tussen vele.

Waar andere wetenschapsmusea me verbluffen met kennis en gegevens, waar ik vaak overrompeld wordt door de meest opvallende resultaten, door de veelheid aan soorten met bijhorende Latijnse namen en frustratie me overvalt wanneer ik die zelfs niet tot het einde van de zaal kan onthouden, toon jij hoe de onderzoekende mens een weg zoekt in de chaos, hoe die probeert te kennen, en hoe dat gepaard gaat met twijfel, imperfectie, pogingen die vaker niet dan wel tot het gehoopte resultaat leiden, of tot kennis die relevant was in zijn tijd, maar decennia later hopeloos achterhaald.

Anders dan de collectie te presenteren volgens veronderstelde logische principes als chronologie, discipline of domein, breng je objecten uit verschillende disciplines samen in thema’s die elk een fase in het onderzoek vertegenwoordigen. Je benadrukt hoe kennis in beweging is.

Het is een geruststellende gedachte dat onder elke publicatie die ik lees of bekijk, verschillende versies, doodlopende sporen, foute hypotheses kunnen liggen.

In haar (naar eigen zeggen) bescheiden manifest Het Museum van de Twijfel legt curator Marjan Doom uit hoe ze tot deze opstelling is gekomen, en waarom ze ervoor kiest:

'In een wereld waarin antwoorden op complexe vraagstukken snel en rechttoe rechtaan moeten worden geformuleerd zonder mogelijkheid op revisie of aftoetsen, ligt het kritisch denken onder vuur. Een belangrijke missie van wetenschapsmusea moet liggen in het ontsluiten van de wetenschappelijke attitude. Het museum moet samen met zijn gemeenschap uitdragen waarom nuance, zelfbespiegeling en twijfel geen zwakte maar een absolute sterkte in het proces van kenniscreatie zijn.'

Ze geeft de lezer inzicht in haar denkoefening, en vat die (voorlopig) samen in zeven handvaten voor de wetenschapscurator. Als rode draad in haar denkoefening, ligt de zoektocht naar hoe wetenschappers en kunstenaars nog beter met elkaar in dialoog kunnen gaan.

  1. Durf kwetsbaar te zijn.
  2. Geef niet alleen antwoorden, evoceer vragen.
  3. Focus op het proces, niet alleen op het resultaat.
  4. Denk ook ex situ.
  5. Durf interdisciplinair tentoon te stellen.
  6. Zoek de dialoog op met de kunsten.
  7. Vergeet de schoonheid en de poëzie niet.

Wanneer ik de wetenschappers in de verschillende fasen van hun feilbare denken aan het woord heb gehoord, voel ik me met hen verbonden in mijn poging de wereld te begrijpen, en krijgt dit schrijven weer de proportie die het mag hebben: een poging, een tussen vele.

Extremofielen zijn er in alle domeinen van het leven: onder bacterieën en archaea, onder schimmels en andere meercellige organismen.

Er zijn extremofielen die leven tegen de wanden van een kernreactor, er zijn er die leven in extreem zout water of in het zwavelzuur van vulkanen.

De eencellige archaea, Strain 121, is recordhouder onder de thermofielen: zijn naam verwijst naar de temperatuur van de vulkanische schoorsteen waar hij werd aangetroffen, 121°C. Bij die temperatuur leeft hij en kan hij zich voortplanten, zijn metabolisme vraagt ijzeroxide, een goede positieve katalysator in de chemische industrie en bij pyrotechnische doeleinden zoals in vaste-brandstofraketten.

Publiekslieveling onder de extremofielen is het fotogenieke beerdiertje. Bij extreme droogte kan het helemaal verschrompelen en een schijndode status aannemen: een soort winterslaap die decennialang kan duren om dan, wanneer het wordt gereanimeerd met water en vocht, opnieuw tot leven te komen.

Er zijn extremofielen die leven tegen de wanden van een kernreactor, er zijn er die leven in extreem zout water of in het zwavelzuur van vulkanen. Nog weer andere kunnen extreme droogte aan of leven in het diepste punt van de oceaan, waar de druk 1100 keer zo hoog is als op land, waar de temperaturen net boven het vriespunt liggen en waar geen spat licht doorkomt.

Ik neem me voor dat ik mijn twijfel als creatieve motor zal koesteren.

Ik wandel naar buiten langs de plantentuin en ontmoet een plantje uit het Sempervivum-geslacht dat meer dan ik over extremofiele talenten beschikt: doordat het in zijn dikke bladeren water kan opslaan, overleeft het in rotsachtig gebied en warme klimaatzones. Desondanks ziet het plantje er erg dor uit, en ik vraag me af hoe lang droogte mag aanhouden voor ook deze taaie soort verschrompelt.

Ik neem me voor dat ik, zolang de omstandigheden het toelaten, mijn goed functionerende twijfel als creatieve motor zal koesteren, en ben tegelijk vreemd hoopvol dat, wanneer die het begeeft, anderen klaarstaan om het over te nemen.