Dag Harold
Door Karel De Sadeleer, op Fri May 10 2024 12:26:00 GMT+0000Of het nu gaat om een hagiografisch portret van Anselm Kiefer of de typering van Louis-Ferdinand Céline als racistische romanschrijver: de personencultus viert hoogtij. Quatsch, stelt de briefschrijver. ‘En dat zo’n schrijver als figuur voor iets anders model zou staan dan het ecce homo dat iedereen ’s morgens in de spiegel wedervaart – nou, Doppelquatsch.’
Dag Harold
Hartelijk dank voor je attentie. Post krijg ik geregeld wel nog, maar meestal komt die van nebenan.
Daar zitten de jongens van de derde Weense. Heb ik niets aan — aan post noch jongens, want hun post bestaat in princiep alleen uit kladjes met economische & monetaire fantasma’s van een postapocalyptisch avondland, wat ik persoonlijk & dus niet eens uit hoofde van Sozialkritiker maar gore bah en vieze jakkes vind, plus dat de jongens doorgaans persoonlijk meer begaan zijn met dogging in de middenbeuk van d’r libertijnse chapel with a view op de Starnberger See schimmige transacties op Anguila, Cyprus of Guernsey dan met het echte werk – en ikzelf ben dan nog eens op een leeftijd gekomen dat financiële transacties op galstenen en morele au-au vastlopen, wat mij grandioos excludeert van d’r ginnegappen over fiscus & net budget spending. Also.
Lang niets van je gehoord, knul. Jammer, oprecht. Gute Laune vergeht schnell, weet je wel. Wou dat ons contact minder op de ebbende branding zat.
Ganz beschäftigt is van post-boomers dan meestal het excuus, maar die vlieger gaat hierzo stante pede kopje-onder. Voor een briefje aan een gigant als ik is er nooit tijd tekort. Also.
Quatsch. Lezers kunnen het best zonder schrijvers.
De voorbije jaren heb ik je, vanop een afstand, wel sporadisch weten pulken aan je publieke frons flaccus en wat er toen uitkwam, Harold, kon ik middels misericordia en tijdelijke verblinding nog belgen als onrijpe vruchten van wat in je vaderland moet doorgaan voor intellectualisme. Hier, in Europe Central, heeft zulks echter altijd oprispingen gegeven. Doet het nog altijd, als een fatwa. Een gigant als ik, de negentig vlot voorbijgeflept met de hulp van een handvol verpleegsters, kan dat normaal wel velen, maar nou moet me van dat oude hart van me dat ik de meeste van die narcistisch verbolgen stukjes van je helegaar niet meer kan uitbollen. ’t Is is een kwestie geworden van niet willen, eerder dan van niet kunnen, wegens dat ze bar slecht zijn geschreven, welk euvel (slecht schrijven) dezer dagen, samen met alle retorische rechtvaardigingen van alles dat op de Filistijnen wordt gedropt, trouwens makkelijk (of toch makkelijker dan in de jaren 1990) de postbus in geraakt. Plus dat het (slecht schrijven) daarbij wel aan m’n Schließmuskel gaat zitten teren.
En dat werkt de nachtzuster natuurlijk ook nog eens op mijn & haar flora festiva. Moet ze die na d’r shift weer gaan zitten uitmesten — m’n luier, bedoel ik, niet d’r lady sphincter.
Je nogal kwaaie afdronk van vorig jaar ergens in een van die dagvodden van jullie – daarenboven nog eens in de beste humanistische traditie, moet ik zeggen, en daarmee weet iedereen in princiep genoeg – over 1) dat je niet begreep waar die hedendaagse waardering/fascinatie voor L.F. Céline vandaan blijft komen, en 2) dat ‘Céline de invloedrijkste racistische romanschrijver van de twintigste eeuw’ is, heeft m’n kop een paar seconden aan het malen gezet. Via een stukje onkruid van Heidegger kwam ik bij Zarathustra uit – ‘Ein ungewußster Neid ist im scheelen Blick eurer Verachting’ – maar toen moest ik weer denken aan Adorno mi amor en het gat dat-ie heeft achtergelaten, waardoor ik vroeg aan de nachtzuster
– die ik achter d’r kont trouwens Ratched noem, Harold, je weet wel, naar die lelijke trol met d’r zwartewoudneurasthenie uit Einer flog über das Kuckucksnest; zogezegd onderlegd in de suwiesietprofylaxie; bijdehand genoeg, op het radioactieve af, om af en toe ‘graag gedaan’ te zeggen wanneer de familie gedag komt zwaaien, maar wel veel te beroerd om geregeld m’n flora naar behoren en met iets anders dan een roestige mestvork uit te harken –
om m’n wandelschoenen tegen ’s ochtends nog eens in de was te zetten want die opwelling van je moest ik er ganz kantiaans afbanjeren. Kwam ik terug van twintig clicks rond het strand van de Starnberger, had ik het voor mezelf helemaal helder verhemeld.
Vetst in de balk van m’n linkeroog springend was dat je 1) te veel belang hecht aan biografisch schrijverspersoon en 2) biografisch schrijverspersoon gelijkschakelt met auteurspersona.
Nou nie weinen, Harold je bent niet de enige die zich achterstevoren te wassen zet op het bidet van een opgevette personencultus die het modderen spiegelbeeld optovert van wat Zarathustra het ‘schaffende, wollende, wertende Ich’ noemt, ‘welches das Maß und der Wert der Dingen ist’. Spreekwoordelijk doet iedereen het.
En dan wordt het moeilijk om je eraan te onttrekken, niet? Insgelijks met wat de jongens van de derde Weense doormaken: vorige maand is er eentje begonnen met een PervKanal, binnen de kortste keren wilden ze d’r met z’n allen op en toen was er geen weg terug naar deze kant van Gut/Böse. Wat jij?
‘Maar, ja maar, Jürgen, schrijver is toch publiek persoon, schrijver moet zich toch verantwoorden tegenover burgermaatschappij, schrijver heeft toch iets te zeggen dat anderen niet te zeggen hebben, blabla, schrijver moet schoonheid schrijven, wereld moet van schrijver de schone schreef krijgen, en wat dan met al die lezers die de hele tijd lettersoep vreten met d’r plastic lepeltjes van de anti-crisisshop op de Bevrijdingslaan, Jürgen, moeten zij het dan zonder literaire rolmodellen stellen etc?’
Quatsch. Lezers kunnen het best zonder schrijvers. Heeft iemand anders onlangs nog gezien – ik vergeet makkelijk wie. En dat zo’n schrijver als figuur voor iets anders model zou staan dan het ecce homo dat iedereen ’s morgens in de spiegel wedervaart – nou, Doppelquatsch. Da’s wat Bernhard ook al schetste, in z’n door Bakx zeer getrouw vertaalde De Kalkfabriek:
‘[…] zoals ook de persoon van de schrijver niets betekende, zoals überhaupt nooit ofte nimmer de persoon of het persoonlijke van een schrijver iets betekende, zijn werk was alles, de schrijver zelf niets, alleen geloofden de mensen met hun lage geesten steeds weer persoon en werk van een schrijver door elkaar te mogen halen, de mensen hadden uit een louter met de gebeurtenissen in de eerste helft van deze eeuw samenhangende schaamteloosheid de euvele moed te denken dat zij altijd het geschrevene en de persoon van de schrijver door elkaar moesten halen en daarmee altijd en overal een gruwelijke verminking van het werk van de schrijver met de persoon van de schrijver te moeten aanrichten, de persoon van de schrijver moest met het door de schrijver geschrevene voortdurend in verband gebracht worden, geloofden ze, et cetera, meer en meer maakten de mensen er werk van product en producent door elkaar te halen, waardoor er voortdurend en overal een monsterachtige misvorming van onze totale cultuur aan het ontstaan was, enzovoort, […].’
Misschien denk je nu ‘Bernhard, nog zo’n klootzak, wie leest dat nog, heeft die ouwe Jürgen herpes aan z’n fons complex of zit-ie al aan de dementie en heeft-ie dus gewoon wegens z’n leeftijd prefrontale brokkelschors’. Kan je wel denken, maar daar is niets van aan. In perfecte gezondheid, dankjewel. ’t Is bijvoorbeeld nog steeds heerlijk schuurballen met de hoofdverpleegster.
Afwezig in Kiefer-biopic: zelfkritiek. Laat staan dat erin zit: een gezonde pot zelfspot van moderne snit.
En ik herinner me trouwens, dat die letterstouwer van een Kregting ook zoiets was opgevallen, toen hij schreef, bijvoorbeeld, in zijn Jeremia-boekje dat ‘[d]e auteur hierbij een fenomeen [is] geworden, een mythische figuur.’ Kregting haalt er dan nog eens Vogelaar over Mulisch bij: ‘[De inhoud van zijn literatuur] is alleen ballast die de ballonvaarder uitwerpt op het moment dat hij zich in hogere sferen waagt: de wereld van de supermens.’ Vond ik briljant gezegd, Harold, en heb ik dus extra-sterk onder m’n denkhoed laten kisten, in de buurt van Mansoors aforisme dat ‘het kunstwerk wordt gemaakt vanuit een culturele en gefetisjiseerde auteursfunctie of “merk”’, wat hij (Mansoor), voor alle duidelijkheid, betreurt. As you do — ahah!
Welke boutade (kunstwerk < marktintentie) me eraan doet denken dat bovenstaand niet alleen voor schrijvers & d’r achterban geldt. Ook fanboys en -girls van choreografen, regisseurs, mimespelers, beeldhouwers & schilders gaan op hetzelfde elan aan de zelfmythologisering. Cf. Anselm. Heb je misschien wel gezien. In welk geval je ongetwijfeld ook hebt gezien dat het een travestie van een egodocument is. Of, aforistischer, een kaakslag voor het kunstwerk als Ding an sich.
Filmpje van duo Kiefer/Wenders moesten de jongens van de derde Weense twee keer achtereen zien. Na de eerste keer wilden ze niet geloven dat Kiefer wel degelijk een hansworst is. De tweede keer waren ze d’rvan overtuigd dat Kiefer & Wenders aan de kosmische petards hadden gezeten. Alsof dat een excuus mag zijn voor de kankerkapotte combo hybris + ganz zu viel slappe was. En de internationale pers ziet het niet, Harold. In The Guardian zegt Bradshaw ‘[t]here is fascination – and trepidation – in watching the master at work.’ Wilkinson noemt het een exceptional documentary. Van De Volkskrant krijg je je reinste jouissance op de koop. En Rebhandl, van de FAZ, flept er dit uit: ‘Und mit sehr viel mythischer Energie.’
Afwezig in Kiefer-biopic: zelfkritiek. Laat staan dat erin zit: een gezonde pot zelfspot van moderne snit. De kunstenaar is blijkbaar een genie & de kunstenaar moet, ganz heiss in die Hölle verdammt als het plebs iets anders voorgekauwd krijgt, een genie blijven. Op industriële schaal. Alsof hij het allemaal alleen trekt.
Af en toe komt er nog een dissonant door: ‘Yet it takes roughly half the film’s runtime to realize that Kiefer actually gets a good bit of help. We finally see assistants doing the hard stuff […].’ Maar da’s qua einzelgängerisch kritisch denken een aparte hapax. Also.
Komt mij over als ontkenning van de werkelijkheid plus als valsspelen boven de tafel. Ik hoor Zarathustra grinniken: Falsch ist alles an ihm.
Kiefer is z’n eigen heilige, een zelfingenomen Possenreißer, niet te beroerd om zichzelf, z’n zoon als zichzelf en z’n kleinzoon als zichzelf op te voeren in een docu over een oeuvre dat het geen twee minuten uithoudt in de zon. Alsof het een 16 mm is voor de familie met kerst – elk een rol, elk op stal.
Geist hat der Schauspieler, kirt Zarathustra, doch wenig Gewissen des Geistes. Immer glaubt er an das, womit er vom stärksten glauben macht, – glauben an sich macht. Brosselt er dit nog bij: Und Blut gilt ihm als aller Gründe bester.
De kijker krijgt, voor de prijs van een retourtje narcisme op de chronisch ongereguleerde kunstmarkt, een solipsistisch triumviraat van Kiefers. De kijker laat het zich, blijkens de doorgaans positieve voddenpers, graag aansmeren. Als pindakaas op een blote jongensreet. Recept van eeuwen her, beweert Zarathustra: Doch um die Schauspieler dreht sich das Volk und der Ruhm: so ist ‘der Welt Lauf’.
Stel je voor, Harold, dat Kiefergeslacht, jenseits van Gut und Böse, in de spiegel naar z’n eigen knikker staart. Van onder de loden vloer moet zo’n barok stuk jeremiëren te horen zijn van – ik zeg maar iets – Telemann, of een voor de centen opgelapt da capo van Bach, of beter nog, iets van Schütz, bv, Wenn ich nur Dich habe.
Plus wat me bij die hagiografisering ook nog opvalt: 1) dat niemand zich stoort aan de megalomane trekken van een Wessie met te veel poen op de CAQ40; 2) dat Kiefer al vier decennia scoort met hetzelfde streberige alchemisme – vieze jakkes & gore bah; en 3) dat Sankt Anselm van de Trümmerfrau een biedermeierkariatide maakt, compleet met gipsen kantjes en de schmutzige objectivering die het Westen de laatste jaren toch was ontgroeid. Manche pindakaas kankerjakkes van je horkerige revisionisme.
Graag hoorde ik je wilde grijze dos nu ruisen de wind langs je glanzende knikker nu suizen van opruiing en instemmende Kopfschmerzen, Harold, maar blijkt dat je d’r – f*ck me seitwärts if I got it wrong – zelf nog eens gretig aan meedoet, cf. je laatste stuk in die katholieke weekendvod waaruit in Dachau nog papier-maché geluidsisolatie werd geknutseld: blijkt dat je je hebt laten vangen door je eigen opwinding over de figuur Céline en hem maanden na dato nog eens te kakken wilde zetten middels een slecht geschreven recensie van een korst die aan de plee van de literatuurgeschiedenis is blijven plakken. Een slechte inborst zou er burgerlijk opportunisme in zien.
En opportunisme, da’s toch ook very many pindakaas jakkesbah, nicht?
Na, tschüssi & bis bald,
Jürgen