Dag Nick Hayes
Door Anaïs Van Ertvelde, op Wed Oct 11 2023 22:00:00 GMT+0000De Britse schrijver en illustrator Nick Hayes ijvert ervoor om meer land en water publiek toegankelijk te maken. Toen Anaïs Van Ertvelde zelf kennismaakte met de grond, ondervond ze hoe levensreddend die was, misschien zelfs meer dan kunst. Waarom, vraagt ze zich af, hebben we zo weinig beleid dat toegang tot de natuur begrijpt als een integraal onderdeel van ons welzijn?
Kunst moest troost brengen.
Zoals kunst dat al zo vaak in mijn leven bij moeilijke momenten had gedaan. Wat had kunst me al wel niet gegeven? Woorden voor al wat ik bevatte maar nog niet vatten kon, momenten van verlichting waarop het sublieme me met onverwachte maar oh-zo-welkome vingers aanraakte, een gevoel van verbondenheid dat ik niet kon ervaren bij de mensen rondom mij maar wel bij mensen van licht en verf en papier.
Maar kunst ontglipte me.
De woorden dansten trillend voor mijn ogen totdat ik mijn boeken wel moest wegleggen. Ik kon niet meer lezen. Mijn stem stokte in mijn gespannen keel. Er leefde geen muziek meer in mij. Drie jaar lang schaamde ik me voor die vermaledijde eindejaarslijstjes waarmee Spotify treiterend wereldkundig maakte dat ik naar ongezond veel podcasts luisterde, terwijl ik uitgeput op de bank lag en elke eigen gedachte trachtte uit te bannen, maar naar geen enkel album. Bestonden er eigenlijk nog albums? Ik wist het niet meer want ook het cultuurnieuws ontglipte me volledig. Zelfs de meest gekende cultuurprijs, de meest gevierde bestseller ging aan me voorbij. Een burn-out lang – en wanneer eindigt een burn-out eigenlijk ooit? (Dat is geen retorische vraag. Ik wacht nog steeds op het antwoord.)
Alles wat me vervuld had, was betekenisloos geworden. Kunst incluis. Dat had ik nu eindelijk aanvaard.
Alle kunst waarmee ik mijn identiteit gevuld had, klotste uit me weg. Niet uit één gaatje maar uit honderden tegelijk. Ik stond erbij en keek naar het lege zwembadje met de lek gestoken bandjes dat ik geworden was en werd angstig. Wie was ik nog, nu ik me met mijn laatste restje energie naar een vernissage sleepte om er bij aankomst meteen vast te stellen dat niet alleen deze tentoonstelling me geen ruk interesseerde maar dat eigenlijk geen enkele tentoonstelling dat nog deed? De lofzang van recensenten, van vrienden klonk hol. Ik kon niet meer zien wat zij zagen, wat ik zelf eerder zag. Ik voelde me van de cultuurwereld vervreemd. Tegen beter weten in probeerde ik die vervreemding te onderdrukken, het nieuws toch bij te benen, maar de druk om mee te zijn, om alles aandacht te geven wat in deze aandachtseconomie om aandacht schreeuwt, bezorgde mij alleen nog meer hoofdpijn, nog meer slapeloze nachten. Ik kon kunst niet meer los zien van kunst als een te consumeren, modieus product.
‘Is dit wel een toestand waarin je maandelijks brieven voor een tijdschrift voor cultuurkritiek moet schrijven?’, hoor ik je denken. Ik heb het mij ook afgevraagd.
‘Misschien net wel’, zegt iets in mij, dat klein en kwetsbaar en weerbarstig is.
En toen vond ik de moed. Om niet te buigen maar te breken. Krak.
Gewoon door twee. Ik pretendeerde niet meer. Ik liet kunst los en viel veel minder diep dan gevreesd. Daar lag ik dan als een gevelde eik op de bosgrond klaar om iets anders te worden dan wat ik was. Al moest ik daarvoor eerst helemaal niets meer zijn. Want alles wat me vervuld had, was betekenisloos geworden. Kunst incluis. Dat had ik nu eindelijk aanvaard. ‘Wat knap dat je dat hebt weten te aanvaarden!’, zeiden de mensen die me daar op de grond zagen liggen. Alsof iemand die valt een andere keuze heeft dan de bodem te raken. Ik kon alleen het meest essentiële verdragen en daar hoorde kunst klaarblijkelijk niet bij. Hoewel ik altijd verdedigd had dat een roman even levensreddend kan zijn als brood en water.
Op TikTok wordt de hashtag #girboss bij het oud vuil gezet. Jonge vrouwen willen geen feminisme meer dat gericht is op een zo productief en succesvol mogelijk leven.
Roaming the great wide open: net zoals bij jou, Nick, was dat het enige waarvoor ik nog vuur voelde. Al was dat geen gemakkelijke revelatie in een piepklein appartement in Gent in het midden van een coronalockdown. Bij alles wat zich binnen afspeelde, voelde ik me een gevangene. Ik verdroeg geen dak boven mijn hoofd. De roep van de buitenlucht was zo sterk dat ik, om toch maar onder de sterrenhemel te slapen, in een slaapzak gewikkeld hele nachten op mijn terras lag. Het was geen roep. Het was een drang. Buitendrang. ‘Ben je niet bang dat iemand met kwade bedoelingen je daar vindt?’, vroeg een vriendin me bezorgd. Het kon me eerlijk gezegd niet meer schelen. Zolang de wijde hemel me maar omwelfde. Ik sliep ‘s nachts enkel binnen wanneer Musks satellieten het firmament ontsierden. Zoveel heiligschennis verdroeg ik niet. Overdag deed ik hetzelfde rondje in hetzelfde parkje en gek genoeg ging dat me nooit vervelen. Ik vond er de enige poëzie die ik nog kon verdragen. Vertel dat aan de Anaïs van vier jaar geleden, de culturo, de eeuwige stadsmens, en ze lacht met het idee ik me tegenwoordig kan verliezen in een Vlaamse gaai die kastanjes van de terrassen ruimt of een vos die vanop een verlaten brug de nachtelijke stad onder avondklok overziet. Ik zie dingen die ik vroeger niet zag.
En ik ben niet alleen. Op TikTok wordt de hashtag #girboss bij het oud vuil gezet. Jonge vrouwen willen schijnbaar geen feminisme meer dat gericht is op een zo productief en succesvol mogelijk leven dat er aan de buitenkant aantrekkelijk uitziet maar waarvan ze de immer overwerkte manager zijn. Het nieuwe ideaalbeeld is de #mossgirl. Haar levensdoel? In het woud op de grond tussen de gevallen bladeren liggen en langzaam door mos verteerd worden. ‘Ja!’, denk ik, ‘Dat wil ik ook. Ik wil een raaskallende kluizenaar worden, een afzichtelijke spinvrouw alleen in de wouden, een lelijke heks.’ Ik wil te onaantrekkelijk, te vreemd zijn om nog door iets of iemand voor werk ingezet en uitgebuit te worden. Heel mijn wezen verzet zich tegen het feit dat ik er munt uit moet slaan en zelfs mijn burn-out tot een verkoopbare tekst zal kneden. Een omgevallen eik, waarvan het hout te rot is om er meubels mee te maken, dat lijkt mij het meest zinvolle bestaan. Eindelijk vrij want van alle nuttigheidsdwang ontdaan.
Maar goed, beste Nick, ik schrijf eigenlijk aan jou en al veel te lang over mij en er is weinig minder interessant om te lezen dan de uitgebreid beschreven zenuwinzinking van iemand die je nog nooit ontmoet hebt.
Volgens jouw cijfers is zo’n 92% van al het land en zo’n 97% van al het water voor de doorsnee Brit verboden terrein.
In The Book of Trespass (2020) schrijf je: ‘De hekken die het Engelse land verdelen zijn niet alleen symbool van de manier waarop de bevolking verdeeld is, maar de oorzaak ervan.’ En dat bedoel je zo letterlijk als maar zijn kan. Je boek – kijk, ik lees weer af en toe, veel trager dan vroeger want de letters dansen nog steeds – is een nauwkeurig geobserveerd en geïllustreerd verslag van je vele illegale wandeltochten door de natuurlijke rijkdom van Groot-Brittannië. Want volgens jouw cijfers is zo’n 92% van al het land en zo’n 97% van al het water voor de doorsnee Brit verboden terrein. Je kruipt over muren en wringt je door hagen en maakt ruzie met veiligheidsagenten om over de onmetelijke landgoeden van de Britse upperclass te zwerven. Land dat ooit van en voor de gemeenschap was voor het, zonder de toestemming van die gemeenschap, omheind werd.
Je doet me denken aan dat parkje waar ik elke dag wandel en hoe die strook groen en water maar enkele jaren geleden aan de bevolking werd ‘vrijgegeven’, als compensatie voor een lus nieuwe wegen die de buurt steeds strakker in een wurggreep legt. Al broeit er nu al weer onrust in het buurtcomité dat daarvoor ijverde: ondanks eerdere beloftes zijn er geruchten dat de stad toch in het drasland zal snijden om plaats te ruimen voor winstgevender terrein. Je doet me denken aan hoe verbaasd mijn Nederlands lief keek toen hij ontdekte dat je in de stad waar ik woon maar op één plek in de natuur kan zwemmen. Hij denkt dat ik een grapje maak wanneer ik hem vertel over politie-eenheden, helikopters en dranghekken die het oververhitte gepeupel, dat zomaar zwemmen wil en te arm is om een eigen zwemvijver te bouwen, in bedwang moeten houden. In Nederland mag je namelijk op eigen verantwoordelijkheid zo goed als overal zwemmen.
Nationalisme dient de heersende klasse prima, schrijf jij, omdat het mensen het gevoel geeft eigenaar te zijn van land waarop ze niet eens mogen wandelen.
‘Rebellie!’, schrijf ik daarom in onze chat onder een foto van mij en een vriend die op een verzengend hete zomerdag aan een visvijver pootjebaden. We klommen niet over een hek maar negeerden wel de met rode uitroeptekens overladen borden. Alsof een snelle duik maken, aardbeien eten in het lommer van de berkenboompjes en in een helblauwe flits over het water een ijsvogel spotten de misdaad is, en niet het omheinen van plekken waar je dat ervaren kan. Als student reisde ik ooit een aantal weken door Mongolië. Het merendeel van het land leek er nog gemeenschappelijk goed. Hoe anders nomadische gemeenschappen, wars van de logica dat de aarde privébezit is, zich tot het land verhouden. It blew my fucking mind. Ik had in mijn jonge leven nog nooit zoiets radicaal anders gezien. Het is verdomme ons geboorterecht, denk ik nu, nog net niet stampvoetend, om een relatie te hebben met het land waarop, waarmee we leven. Niet de natie. Niet de staat. Het land. Nationalisme dient de heersende klasse prima, schrijf jij, Nick, omdat het mensen het gevoel geeft eigenaar te zijn van land waarop ze niet eens mogen wandelen, van meren waarin ze niet eens mogen zwemmen.
Het open water, de open hemel waren gedurende mijn burn-out van de weinige dingen die mij soelaas boden, die mijn sidderende lijf toch in slaap wisten te sussen, de paniekaanvallen enigszins te stillen. Alleen de natuur bracht nog troost. Tussen bomen en over velden dwalen is even belangrijk voor onze gezondheid als acht uur slaap en een boodschappenmandje vol groenten en fruit, schrijft journaliste Lucy Jones in Losing Eden. Why our minds need the wild (2020). Niet omdat ze ‘de natuur’ romantische, heilzame kwaliteiten toedicht, maar omdat onze lichamen-en-geesten nu eenmaal vorm krijgen door het landschap waarmee we interageren. Tot en met de bacteriën uit de bosgrond die wel of niet onder onze nagelranden kleven toe. We hebben alleen te weinig beleid dat toegang tot de natuur, tot het land – nu zo ongelijk verdeeld – tot een integraal onderdeel van ons welzijn maakt. Tot een onvervreemdbaar recht en geen misdaad. Niet voor niets roept Outdoor Swimming Belgium de Belgische regering op om de wetgeving te veranderen en mensen veel meer toegang tot water te verschaffen. ‘We zijn op dit vlak een Europese rariteit’, bevestigen ook zij. Nu dienen rivieren niet om in te zwemmen maar om boten met goederen door te loodsen. Ze lijken louter te bestaan om geëxploiteerd en vervuild te worden. Net als wij. Maar die meren en rivieren zijn van zichzelf, zijn aan ons. Je kan er hekken rond zetten, je kan ze met boze borden bezaaien, je kan er flikken met honden op afsturen maar het water was altijd aan ons en zal altijd aan ons zijn. Net zoals wij dat zelf zijn.
Nick, ik schrijf je deze brief die anderen dan jij gaan lezen, net omdat je niet alleen maar schrijft, maar oproept tot protest, tot allemaal samen over de muren kruipen die zonder onze toestemming werden opgetrokken rond land dat van ons allen is.
Lieve echte lezers, organiseer op de volgende verzengende zomerdag dus gerust gezamenlijk een actie van burgerlijke ongehoorzaamheid rond het omwalde water in uw buurt.
Nick Hayes zet jullie daartoe aan. Ik niet, hé. Ik zou niet durven.
Met waterige groet,
Anaïs