Dag kerntrio van de R:V
Door Karel De Sadeleer, op Wed Nov 01 2023 23:00:00 GMT+0000In zijn vorige brief ontmaskerde Karel De Sadeleer deze rubriek als een gimmick, een schijnconversatie waarin enkel een persona wordt aangesproken. Zijn striemende kritiek in ons nummer 100 nam de recensent ('cent') in het vizier, deze 'rabiate dominee van de burgerkaste'. Moet De Sadeleer nu maar een brief aan de recensent richten?
Had ik nou niet in m’n eerste brief beloofd om der Harold in z’n penthouse kerker op de Mons Olympus van de Ned Lit aan te pennen? Ja toch?
Helaas. Harold zal een andere keer aan de bak moeten.
Ik was in de plaats daarvan al een vet epistel voor Hannelore aan het opstellen. Dat krijg ik maar niet goed, wat anderzijds wel treft, want het schoot me gisteren nogmaals te binnen, re: citaat van Mehring in m’n vorige bijdrage, dat er professionele [leezər]s zijn wier voorhoofd spreekwoordelijke herpes lijkt aan te trekken, alsof voorhoofd een genitale zone wordt van al dat professionele [leezən]
— en indien de professionele [leezər] niet goed oplet, dan heeft hij/zij/die voor hij/zij/die het goed & wel beseft, trouwens, niet gewoon herpes en wel herpes complex aan de lobus frontalis zitten schimmelen, vanwaar licht uitzaaiingen naar de bron van het leven wassen; doet eerst schijnbaar deugd, waarschijnlijk, wegens dat het daar warm en gastvrij kriebelt; daarna gaat het helemaal zuidwaarts; appetijtelijk is het enfin niet, maar wanneer herpes complex kordaat & scrupuleus behandeld wordt, dan zit zulks herpes complex het genetische dan wel gecultiveerde leesplezier toch niet in de weg, en lijkt het alsof de professionele [leezər] gewoon helemaal klaar blijft voor de ‘Liefde voor dé Literatuur, een Sœur Sourire onder wier rokken tot aan het ketelharen ondergoed het zo heerlijk schuilen is’, welke ironische (?) benevolentie van Kregtings kant kakvet dissoneert met wat een hoop halfwassen hetzers in de BRD ooit omriepen: ‘Unter den Talaren der Muff van 1000 Jahren’ —
welk te binnen geschotene me veel te visueel op het projectiescherm van m’n achterhoofd kwam sjansen, waardoor ik er middels een therapeutische sessie snel en kordaat vanaf wil.
Om niet helemaal van voren te beginnen mbt wat ik voorheen al heb proberen uit te leggen, dit nog van Barthes:
‘La Doxa, c’est l’opinion courante, le sens répété, comme si de rien n’était. C’est Méduse : elle pétrifie ceux qui la regardent. Cela veut dire qu’elle est évidente. Est-elle vue? Même pas : c’est une masse gélatineuse qui colle au fond de la rétine.’
Toegepast op wezen van doorsnee recensent (verder: ø cent): courante opinie = gelatineuze massa over netvlies gemist, als ideologisch snot dat zich verdwaald heeft laten niezen. In contrast daarmee staan nederigheid & bescheidenheid van gans andere centen, zoals Rovers in een reflectie op z’n eigen centenpraxis bij een Vlaams blad:
‘Rest mij de vraag of ik als criticus deze boeken nu “gered” heb. Het antwoord daarop is negatief. Dat was echter ook niet mijn bedoeling, ik wilde zoals gezegd in de eerste plaats aandacht genereren voor boeken die anders over het hoofd zouden worden gezien. Daardoor schikte ik me in een functie die ook door Verschaffel in 1996 al smalend ‘consumentenadvies’ werd genoemd. Ik zie daar op zich het probleem niet van in, zolang ik niet pretendeer een boek in 800 woorden af te kunnen schrijven.’
Relevant plus belangrijk in bovenstaand citaat is Rovers’ intentie dat er door zijn teksten aandacht zou worden gegenereerd voor boeken die anders over het hoofd worden gezien. Idee, maw, is dus niet dat censeren zou overeenkomen met een te snollebollen slettenbakken kijken zetten van boeken die hij (Rovers) niet apprecieert en die hij (id.) van de weeromstuit met een negatieve beoordeling van de markt zou wegprijzen.
Wegprijzen is geen woord, dacht ik, maar ik laat het er liever wel staan wegens de lichte bevreemding die het bij mezelf oproept. En plus: het refereert aan het Engelse to prize away, welke uitdrukking veel minder negatief connoteert, of ridderlijker, op het middeleeuwse af, alsof het boek geschaakt wordt en meegenomen naar een plek waar het niet stiefmoederlijk wordt behandeld, waardoor het hele receptieproces minder beladen wordt.
Misschien is nederigheid ook bij Rovers niet meer dan een politieke of retorische strategie, maar indien we zijn belijdenis kunnen geloven, dan mogen we aannemen dat hij een veel verstandiger cultivator/beheerder van het literaire landschap is dan ø cent, die geen euvel ziet in verschaffen van consumentenadvies.
Beeld schiet mij te binnen: ø cent, staand in een met buxus sempervirens en gecastreerde wisteria opgetuigde hortus conclusus als bediener van zeis/heggenschaar/hakselaar. ø cent komt mij voor als een neoliberale update van Kafka’s spook-/spiegelbeeld van veelvraat criticus ‘who treats his [reviewing practice] as a reckoning or book-balancing exercise — “no more than a business deal such as he had often concluded to the advantage of the Bank”.’ (McCarthy x Kafka)
Rovers’ zelfanalyse zette m’n zeventienjarige brein aan het speculeren: kan centeneuvel (i.c. consumentenadvies zoals door Verschaffel benoemd) nog ten goede veranderen?
Stel, bv, dat ik toch die eerlang aangevraagde plus ironisch eerlang aangekondigde brief zou schrijven aan ø cent. Stel dat ik ø cent uitleg in die brief dat z’n/d’r/h’n centenpraxis werkelijk van een uitzonderlijk laag allooi is, met voorbeelden uit z’n/d’r/h’n oeuvre plus valabele suggesties. Stel dat ik er ø cent daarbij op wijs dat het niet nobel is om centenarbeid bijna exclusief toe te spitsen op het broddelwerk van snertschrijvers die in de eerste plaats geen recensie behoeven, zoals ø cent soms opvallend graag doet.
In welcher Tiefe liegen die wirklichen Motiven, schrijft Dichter. Gebeurt censie van snertboeken bv gewoon van moeten wegens banden tss uitgever & tot mediaconcern behorend blad? Cijfers heb ik nergens opgeslagen noch ergens vanbuiten geleerd, maar banden tussen bladen waarin ø cent publiceert en mediaconcerns zijn onderhand hecht genoeg om zorgelijk genoemd te worden. Hoe hecht? Blad en concern hebben elkaar een infuus geprikt.
(Met politieke im-/complicatie zoals door Haug omschreven: ‘Die ideologische, von den Medien verstärkten und vielfältigen Diskurse, die den daraus resultierenden Geisteszustand verdoppeln und verdichten, wirken wiederum verstärkend auf ihn zurück.’)
Wat er door infuus druppelt, is ideologie pur sang. Geval van curtisiaanse hypernormalization, of propaganda op z’n Vlaams, maar dan met de broek slap rond de enkels en half-automatische strap-on in de aanslag. (Aroma van geronnen ijzer aan de kop ervan.) Proper is het dus allemaal niet. Wat het wel geeft: enige economische/financiële armslag. Volgende stap in ontwikkeling evolutie daarvan, ca. 2035 te zetten: concern betaalt schrijvers rechtstreeks om content te createn. (Alsof concern met sprekend gemak plek van gelijk welke politieke partij kan innemen.) En concern betaalt schrijvers vervolgens om andere, ook door concern betaalde, schrijvers met vijf duimen tegelijk de markt op te liften. Als in een poppenspel voor halfbots met gebrekkig leeskompas. Wat het door overheid rechtstreeks + onrechtstreeks overgesubsidieerde mecenaat patronaat er zo uit haalt, zal me tegen dan hopelijk geduid worden, want ik snap er heden zelf nog altijd niets van.
(Bovenstaande geldt niet alleen voor literatuur. In het MAS loopt sinds kort tot wanneer-weet-ik-niet een schilderijententoonstelling die, oa, door Thomas Leysen werd gecureerd, welke TL (volgens De Tijd) voorzitter is van een materiaaltechnologiegroep, een chemiereus en een uitgeversconcern. Plus dat TL ook de Topstukkenraad leidt. Kwartet bezigheden verleent TL geloofwaardigheid, lijken MAS, Tijd en TL zelf te geloven. Figuur van TL ‘dacht dat ik in twee weekends wel de werken voor de tentoonstelling kon uitkiezen en dat daarmee het grootste deel van het werk erop zat’. Alsof TL werkelijk gelooft dat cureren = werken. TL geeft wel toe zich te hebben mispakt. Het derde weekend had-ie niet ingecalculeerd. Geluk bij een ongeluk: ‘Ik ben tien jaar voorzitter van de Topstukkenraad. Ik weet wat op de Topstukkenlijst staat. Over veel werken moest ik niet lang nadenken. Schoonheid was een belangrijk criterium, net als ontroering. Ik wil de bezoeker ook tonen hoe kunst ons connecteert met het verleden.’ Anglicisms aside: alsof hij zijdelings lering heeft gekregen van Huts & De Roover. En in De Tijd laat men dat soort onnozelheid ook gewoon passeren.)
Stel dat ik ø cent doe inzien dat het vilein is om, een week na de voorpublicatie ervan in het vod waarvoor hij zelf schrijft, een zeer negatieve recensie uit te draaien over de opvolger van een binnenlandse gigaseller.
QED.
Stel dat ik ø cent een spiegel kan voorhouden en laat inzien dat hij/zij/hen zich in het verleden nogal vaak van z’n/d’r/h’n meest onhebbelijke kant heeft laten zien, dat ik mijn afkeer voor z’n/d’r/h’n hardvochtige arrogantie daarbij aan de kant schuif en dat ik hem/haar/hen eenmalig benader als een intelligent, voor rede vatbaar medemens. Stel dat ik erin slaag hem/haar/hen, in een sfeer van neutrale geborgenheid een voldragen visie op het recenseren uit de doeken te doen, waarbij, naar z’n/d’r/h’n luimen, expliciet gemaakt of impliciet gehouden wordt dat een roman een talig artefact is en als dusdanig moet worden beschouwd door ø cent.
Ergo: niet tekst als morele leidraad bij het uitglijden over eender welke burgerlijke bananenschil of als geïllustreerd kookboek vol generische Sklavenrezepte.
Stel bovendien dat ik daarbij een beroep doe op de inzichten van andere, illustere schrijvers, zoals De Wispelaere (via Rovers in Yang):
‘[…] dat in [De Wispelaeres] kritieken de vorm, structuur en het “taalgehalte” van de teksten centraal stonden, om vervolgens te concluderen: “Juist door deze elementen wordt de wezenlijke en specifieke thematiek van de romans onthuld, zodat vormkritiek en thematologische kritiek, in hun onlosmaakbare onderlinge relatie opgevat, slechts twee onderscheiden aspecten van dezelfde analyse zijn.”’
Stel dat ik er daarbij ook in slaag om duidelijk te maken dat inzichten van zestig jaar geleden niet noodzakelijk achterhaald zijn en dat ik op die manier zowel Rovers als De Wispelaere uit de wind zet. Stel dat ik ø cent er ook nog eens mag op wijzen dat hij/zij/hen zich met z’n/d’r/h’n centenpraxis tot dezelfde chimera/golem van een [leezər] richt als waartoe elke briefschrijver in jullie cultuurkorset blad zich had gericht.
Stel dat ik ø cent vraag om eens goed na te denken over z’n/d’r/h’n habitus als cent en dan specifiek over de ideologische grondtoon ervan, die ik alleen maar kan omschrijven als een literatuuropvatting aangeblazen door humanistisch-autoritair geneuzel. Stel dat ik ø cent help begrijpen dat zo’n (crypto-)totalitaire opvatting alleen maar kan leiden tot een negentiende-eeuws aandoende cultuurverstarring of toch tot een zeker cultureel status quo.
Stel dat ik benadruk dat wat mij het meeste stoort aan het gros van z’n/d’r/h’n recensies die ideologische onderstroom is: de stille aanvaarding langs ’s recensenten kant van een marktprincipe waaraan niet te tornen valt, blijkbaar.
Wat het probleem is? Stille aanvaarding houdt het burgerideaal in stand dat zich tot op zekere hoogte in vraag lijkt te laten stellen, maar dat in de invraagstelling alleen maar bevestigd en verstevigd wordt. Stille aanvaarding bewerkstelligt dus absoluut niet de omkering/Umwertung.
(Rationale komt wederom van bij Haug, die zich eind jaren zestig post-romantisch marxistisch druk had lopen maken over het herrschende ideologisch marktfetisjisme — plus daarover een boekje had geschreven, Kritik der Warenästhetik — en die een paar jaar geleden naar een update was gevraagd, waarin hij teruggrijpt naar de vertrouwde receptuur van z’n marxistische marktkritiek: ‘Was Brecht von den Verbrechen sagt, dass ihr Ausmaß ab einer gewissen Größe sie “unsichtbar” macht, weil wir resigniert den Blick abwenden oder mit den stärkeren Bataillonen gehen, gälte demnach auch von der Warenästhetik.’ En als het voor de Warenästhetik geldt, dan ook voor de centenpraxis.)
Stel al het bovenstaande. Zou ik daarmee iets opschieten? Zou jullie [leezər] daarmee iets opschieten? Zou ø cent daarmee iets opschieten?
Zou ø cent bereid zijn om na te denken vooraleer hij/zij/hen in een zoveelste aanmatigende kramp schiet? Zou de [leezər] bereid zijn om een ‘eigen’ of een door anderen op de [leezər] geprojecteerde combo van ‘doxa + dogma’ aan te vechten? Zou ø cent zich even terugtrekken, op retraite, om zich door kritische reflectie ervan te vergewissen dat hij/zij/hen zich de voorbije jaren inderdaad als een rabiate dominee van de burgerkaste heeft gedragen en dat hij/zij/hen gewoon beter z’n/d’r/h’n best moet doen?
Dat geloof ik niet. Daarom schrijf ik (tot nader order) geen brief aan ø cent.
Plus natuurlijk omdat een in jullie blad gepubliceerde brief aan ø cent [ons] zou terugvoeren naar het probleem dat ik in m’n eerste brief heb uitgelegd, namelijk dat ø cent, net als alle andere geadresseerden, een persona wordt, dat ik me als briefschrijver dus schuldig zou maken aan net die indolente tactiek waarmee bv Harold zonder enige aanwijsbare schroom zichzelf ridiculiseert.
En dat wil ik niet: ik wil ø cent niet reduceren tot een persona, ook al lijkt het er sterk op dat hij/zij/hen zulks misschien zelf wel wil.
Het kan mijn inbeelding zijn, maar ik geloof dat dat hij/zij/hen zichzelf, naar maatstaven en gewoonten van eeuwen her, heeft ingepast — zoals een met hardvlees gevuld rubbertje dat doet in een schede — in de mal die hem/haar/hen op de recensentenschool is voorgehouden en die hij/zij/hen, als rubber, dus met schijnbaar gemak heeft overgenomen.
(Daartegenover, met Roggeman: ‘Geen licht zingt loodstilte tot parelfuga’. Dat dan weer wel.)
Wat natuurlijk ook betekent dat ik heden niet kan geloven in een verandering van huidig centenklimaat.
De volgende brief is — ofschoon, dixit Haug, dies allerdings ein Sacrificium Intellectus [verlangt] — wel voor der Harold.
Tenzij ik dat epistel voor Hannelore alsnog rond krijg.
Groetjes,
Karel