De kunst van het niet-lukken. Over 'Mag ik alstublief mijn schorpioenendans voor u doen?' van Kiana Porte

Door Jade Gevaerts, op Thu Aug 08 2024 08:14:00 GMT+0000

In Mag ik alstublief mijn schorpioenendans voor u doen? transformeert Kiana Porte zich met een intimiderende rust tot een moeder die zwelgt in zelfmedelijden. Porte zet een vrouw neer die weet wat ze doet: ze toont die kant van zichzelf waarvan ze wil dat wij die kennen. Ze verliest het publiek nooit uit het oog, alsof ze lijkt te zeggen: ‘Waag het niet geen medelijden met mij te hebben, of mij in vraag te stellen.’

We zitten in het donker. Er klinkt stil gehijg. Of het van genot is of uit pijn voortkomt is nog niet te onderscheiden. Maar het voelt eerder comfortabel dan dat het ongemak teweegbrengt. In een kale ruimte zit Porte met blote benen en in een groot, ouderwets maar elegant T-shirt aan een tafel. In deze monoloog speelt ze Tanja, een moeder die afziet. Ze is zo geloofwaardig als vrouw van middelbare leeftijd dat je haast zou vergeten dat ze nog maar een jonge actrice is. Ze kiest voor een specifiek taalregister: in verstaanbaar maar niet te duiden dialect spreekt ze ons direct aan. Ze kijkt onverschrokken het publiek in. Ze lijkt te genieten van onze aanwezigheid. Zonder schroom doet ze de ene na de andere plompe bekentenis. Zo vertelt ze over haar vriend Olivier en hoe die haar ten huwelijk heeft gevraagd. Voor we het weten zijn we verwikkeld in het verleden én het heden van haar leven. Het universum waar we een glimp van krijgen spreekt tot de verbeelding. Ondanks de kale enscenering had ik het gevoel bij Tanja in de living te zitten.

Het lijden zit in hoe haar benen staan, haar handen bewegen, hoe ze traag zichzelf aanraakt.

Al snel blijkt dat het leven van Tanja zwaar is. Ze is hulpbehoevend, dankbaar voor de hulp die ze krijgt, maar hongerig naar meer. Ze vertelt over allerlei pogingen die ze ondernam, maar elke anekdote eindigt in mineur. Zo vertelt ze ook. Ze begint telkens hoopvol en deelt vervolgens zoveel details mee dat ze de afloop van het verhaal lijkt te willen uitstellen. ‘Ik maak aanstalte’, begint ze op een bepaald moment. En die onaffe zin vat haar tragiek treffend samen. Het gaat niet over wat ze van plan was en wat er dus niet lukte. Het gaat over het niet-lukken an sich. Ze doet tekort aan iedereen – niet het minst aan zichzelf – maar ze is zich er bewust van. En ze heeft het toch maar weer geprobeerd. Door dit herhaaldelijk te zeggen lijkt ze het falen te proberen goedmaken.

Het personage Tanja belichaamt zelfmedelijden in al zijn schakeringen. Het lijden zit in hoe haar benen staan, haar handen bewegen, hoe ze traag zichzelf aanraakt. De voorzichtige lach rond haar lippen, het knikje van haar hoofd: elke millimeter is getransformeerd. Wanneer Tanja zich verplaatst, neemt ze daar haar tijd voor. Zo mogen we bijvoorbeeld kijken naar haar poging om weer op de stoel terecht te komen. Dat deze scène begeleid wordt door het nummer La Llorona van Chavela Vargas, maakt dat het niet-lukken tot kunst wordt verheven.

In een volgende fase belandt ze op de stoel op de tafel. De kamer kleurt paars en plots zit er iemand jong en soepel en Brits voor ons. Porte imiteert vermoedelijk prinses Diana en laat ook hierin het niet-lukken schaamteloos doorschemeren. Onder Diana’s typerende beleefdheid is de vermoeidheid die gepaard gaat met moederschap voelbaar.

De gedetailleerde vertolking en vertelling verraden dat het personage tot stand is gekomen na jarenlange observatie.

Het gekreun keert terug en nu blijkt dat het van de pijn is. Het is het begin van een met pijn doordrenkte vertelling over Tanja’s bevalling die wordt opgebouwd tot de knip van de navelstreng. Dit lijkt meteen de verklaring te zijn van de onoverbrugbare afstand tussen Tanja en haar dochter: ze ziet ervan af, maar is niet in staat zelf een tegemoetkoming te doen. Hoe vaker ze zegt dat ze haar kinderen graag ziet, hoe meer je voelt dat Porte het over zichzelf heeft. Het feit dat de voorstelling over een moeder-dochterrelatie gaat, maar dat de dochter zo goed als afwezig is en we geen beeld van haar krijgen doorheen de hele vertelling, spreekt boekdelen.

Naar het einde toe benoemt Porte met een slimme zin de olifant in de kamer. Tanja wordt gebeld door haar dochter met de vraag of zij haar zou mogen spelen. Tanja is dus gebaseerd op haar eigen moeder. Dat reduceert de voorstelling echter allesbehalve tot een autobiografisch relaas. Ze vertelt het verhaal immers niet vanuit haar persoonlijk perspectief, maar kijkt door de ogen van haar moeder als een onafhankelijk personage. De gedetailleerde vertolking en vertelling verraden dat het personage tot stand is gekomen na jarenlange observatie.

Porte lijkt in haar rust en concentratie alles aan te kunnen; ze speelt comfortabel in op onze aanwezigheid. Haar onverschrokken blik is innemend. We storen haar niet, integendeel. De liefde van Porte voor het personage is een prachtig antwoord op de hulpkreten van de vrouw die ze neerzet. Deze parel is een troostend portret dat barst van de liefde.

Deze tekst werd geschreven in het kader van de Summerschool Kunstkritiek van rekto:verso en Etcetera. De andere teksten vind je hier.