De mens achter het museum

Door Lina Issa, op Thu Jun 28 2018 22:00:00 GMT+0000

Kunnen ook instellingen zich kwetsbaar opstellen? Voor etnografische musea is dat bijna een noodzaak, gezien de lange geschiedenis van geweld en koloniaal machtsmisbruik die ze meedragen. Hun transitie begint bij meer empathie voor de menselijkheid van ‘de ander’ die ze tentoonstellen, maar vooral ook bij een veel eerlijkere zelfbevraging van hun ‘rationele’ benadering. En dat bij elke mens die er werkt.

Een kleine monitor. Daarop een bewegend zwart-witbeeld in loop. Een witte man met een tropenhelm overhandigt een stralend voorwerp – een spiegel – aan een zwarte man met een speer in zijn hand. Steeds opnieuw. Door dit werk werd ik bevangen tijdens mijn allereerste bezoek aan een etnografisch museum na mijn komst naar Nederland. Te midden van die overdaad aan voorwerpen in al die zalen, als stille getuigen van allerlei bekende en vooral verzwegen geschiedenissen, greep net deze korte film mijn aandacht. Het was in dit stukje spiegel, onderweg van één hand naar een andere, dat ik begreep waar ik me bevond.

Ik zag een schijnbaar vriendelijk gebaar van gift exchange, een toevallig gedocumenteerde ontmoeting waarbij er één toekijkt met meerdere gezichten en de ander met naakte ogen. Een moment van vervreemding en kwetsbaarheid. De ‘andere’, de zwarte man, is in de spiegel aan zichzelf onttrokken tot een beeld buiten zichzelf, geïsoleerd van zijn context en zijn belichaamde wijsheid, kennis en ervaring. Hij vormt nu in deze film een vernauwde afbeelding, als reproductie uitgebuit door etnografische musea en op andere plekken. Zo’n genadeloze blik die hij moet ondergaan, zoveel bekijks dat hij moet blijven doorstaan…

Dat ongemakkelijke besef van de plek waar ik was en wat die belichaamt, de nabijheid van die objecten vol complexiteit, hoe zij uit huizen en heilige plaatsen van mensen verdwenen zijn: dat alles kristalliseerde zich in dit ene stukje spiegel. Het vat perfect wat etnografische musea zijn, welke rol zij spelen in de verbeelding van ‘de ander’. En precies in die daad van representatie ligt de crisis, de kritiek én de mogelijke herverbeelding van de rol van etnografische musea.

Zelf in de spiegel

Een etnografisch museum bewaart, exposeert en contextualiseert objecten uit het domein van de etnografie – de systematische studie van mensen en culturen met ‘wetenschappelijke’ classificaties, ‘objectieve’ labels en een vaste set van presentatievormen. Denk aan het Tropenmuseum en het Volkenkundemuseum in Nederland, het Weltmuseum in Wenen, het Pitt Rivers Museum in Oxford, de Världskulturmuseerna (‘Wereldculturenmusea’) in Zweden, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren in België.

Zijn het stenen molochen met onaantastbare structuren, blijvende relicten van de tijd waarin ze tot stand kwamen? Of vallen ze toch te transformeren in musea voor deze eeuw? Een cruciale strategie om ze te vatten is onze persoonlijke relatie ertoe. De verbeelding van hun verandering begint bij mensen, bij individuen. Het persoonlijke is immers altijd politiek, innig verbonden met de grote sociale en politieke structuren. Daarom vroeg ik twee bijzondere getuigen om ook hun persoonlijke verhouding tot etnografische musea te delen.

Wayne Modest is auteur, curator en hoofd van het Research Center for Material Cultures in Leiden, onderdeel van het Nationaal Museum Van Wereldculturen (NMVW). Simone Zeefuik is auteur, activist en medeoprichter van het initiatief ‘Decolonize the Museum’, dat sinds 2015 met het NMVW samenwerkt. Zo was zij ook betrokken bij de tentoonstelling Heden van het slavernijverleden in het Tropenmuseum in Amsterdam. Zelf ben ik kunstenaar, maak ik performances en videowerk en begeleid ik intieme reflectie- en uitwisselingsprocessen tussen mensen – ook in residentie in het NMVW. Hoe ervaren wij etnografische musea als individu?

“Wat me razend maakt, is dat klassieke etnografische musea het over je voorouders hebben alsof je uit een lange bloedlijn van minderwaardige wezens stamt.”

‘Wat me razend maakt, is dat klassieke etnografische musea het over je voorouders hebben alsof je uit een lange bloedlijn van minderwaardige wezens stamt’, begint Simone. ‘Ze bouwen verder op het idee dat de “beschaving” van zwarte mensen pas begon toen witte mensen ons tot slaaf maakten. En dat dan presenteren als “gewoon een neutrale en objectieve hervertelling van de geschiedenis”? Weerzinwekkend. Wanneer ik onder de indruk raak van een museum zoals La Maison des Esclaves in Dakar of de Slave Lodge in Kaapstad, moet ik altijd meteen denken aan alle werk dat Europese musea nog te doen staat. Zij herbevestigen en normaliseren de eurocentrische blik, maar zo wordt het natuurlijk niet voorgesteld. Hun verhaal over “de ander” wordt verkocht als troost, avontuur of hilariteiten.’

Mijn eigen verhouding met etnografische musea is die van een migrant. Ik stap over hun drempel met een ontworteld lichaam. Ik voel er een sterke verbondenheid, soms zelfs een identificatie met al die ontwrichte objecten en de geschiedenissen van mensen en plekken die ze belichamen. We zijn allemaal migranten. Er wordt van ons verwacht dat we ons inpassen in de classificaties van ons gastland en ons integreren in rollen en ruimtes die vooraf voor ons bepaald zijn. Zo verschijnen we in diezelfde spiegel als die zwarte man in dat ene werk dat ik me zo scherp herinner. We worden niet verondersteld mee vorm te geven aan het verhaal over onze eigen geschiedenis, laat staan aan het verhaal over het verleden, het heden en de mogelijke toekomst van de plek waar we nu leven. Wij zijn objecten, geen subjecten.

Wayne van zijn kant ervaart zijn relatie tot etnografische musea eerder dubbel. ‘Ik maak er zowel deel van uit als dat ik er – komende uit een ex-kolonie – altijd mee het studieobject van vormde. Bedachtzaam navigeer ik dus tussen al hun complexe niveaus. Externe kritiek is cruciaal om stappen te zetten om de rol van etnografische musea te veranderen, maar zelf ga ik er met mijn collega’s graag dagelijks mee aan de slag. Ik geloof in verandering van binnenuit.’

'Heden van het slavernijverleden', Tropenmuseum, Amsterdam

Apolitieke neutraliteit

Instellingen van binnenuit veranderen is een lange mars, maar de eerste stappen zijn intussen gelukkig gezet. De jongste jaren zijn veel etnografische musea in Europa hun identiteit en hun werking actief in vraag gaan stellen. Ze doorlopen nu een breekbaar proces van deconstructie, herverbeelding en reorganisatie. Wat is onze rol en onze betekenis, welke vormen en modellen (re)produceren we om ‘onze’ relatie tot de wereld uit te drukken, hoe verhoudt ‘onze’ materiële cultuur zich tot onze gedeelde erfenis, onze hedendaagsheid en onze toekomst? Er is niet één standaardstrategie. Die verschilt bij elk instituut, afhankelijk van zowel de nationale context en de specifieke collectie als van de staf en de werkmodellen van elk museum.

De jongste jaren zijn veel etnografische musea in Europa hun identiteit en hun werking actief in vraag gaan stellen.

Zo denken bijvoorbeeld het Afrikamuseum in Brussel en het Tropenmuseum in Amsterdam nu wel na over meer zelfkritische en inclusieve permanente tentoonstellingen, maar valt het nog te bezien of en hoe ze daarbij ook willen raken aan de doorwerking van het koloniale verleden in het heden. Het Weense Weltmuseum van zijn kant opende onlangs zijn nieuwe tentoonstelling In the Shadow of Colonialism. Het vroeg daarvoor native communities om toestemming om bepaalde objecten met een spirituele waarde tentoon te stellen en betrok hen bij het (her)schrijven van de duiding en het verhaal bij bepaalde opgenomen objecten.

‘Precies die inclusievere omgang met voorwerpen uit onze collectie en met de mensen die er vandaag aan verbonden zijn, zal het toekomstige imago van etnografische collecties bepalen’, zo stelde een van de curatoren van het Weltmuseum onlangs op een conferentie. Ze had het ook over de fouten die ze maakten, zoals de grote wereldkaart die ze ophingen in de centrale hal van het museum, om zich pas na de opening te realiseren dat ook die kaart een product is van koloniale kennis en macht.

Ook vullen steeds meer curatoren hun expo’s aan met verhalen van lang genegeerde stemmen over hun persoonlijke relatie tot geëxposeerde voorwerpen uit hun cultuur of erfgoed. Alleen voelt het resultaat vaak al te gecontroleerd en apolitiek, met een wetenschappelijke distantie die neutraliteit pretendeert. Opnieuw wordt de ander gevraagd om iets persoonlijks te delen en te openbaren, terwijl musea in ruil niets over zichzelf prijsgeven.

Het gaat erom je eigen menselijkheid aan te boren.

Zo kan een curator aangegrepen zijn door pakweg een jonge native American die intiem vertelt over zijn relatie tot zijn vader en daarbij foto’s laat zien van zijn dagelijks leven. En wij als bezoekers kunnen ons daardoor geïnformeerd, geraakt of onderhouden voelen. Maar nooit zal de (witte) curator eraan denken om naast tien van zulke verhalen tegen de witte museummuur ook een foto toe te voegen van een intiem moment uit zijn of haar eigen leven. We blijven in ontmoetingen met de ander alleen kijken naar die ander, nooit naar onszelf. Heel vaak hoor je curatoren of museumpersoneel zeggen: “geef hen hun menselijkheid terug”. Nee, zou ik hen willen zeggen: het gaat erom je eigen menselijkheid aan te boren. Die algehele vermenselijking van infobordjes, tentoonstellingsvormen, toekijkende blikken… is een verhaal over jou.

Om etnografische musea ten gronde te transformeren dienen zich dus meerdere strategieën aan, maar allemaal vragen ze een extra menselijke gevoeligheid of institutionele kwetsbaarheid. Zo heb ik door met Wayne te werken het idee leren appreciëren én praktiseren om ‘het probleem te omarmen’: het probleem blijft, maar je haalt er vruchtbare nieuwe betekenissen uit. Die bewust onzekere benadering kan verschillende vormen aannemen.

1. Herstel en genezing

Wayne bekijkt etnografische musea niet louter als vraagstukken over het verleden, maar als symptomen van een veel bredere – maar vaak minder zichtbare – koloniale doorwerking in het heden. ‘De stereotypen, het racisme, de ongelijkheid, de blijvende categorisering van mensen… Dat zijn geen antiquarische zorgen, maar reële hedendaagse kwesties. Daarom gaat veel van onze energie bij het Nationaal Museum voor Wereldculturen nu naar een beter begrip van hoe allerlei structurele onrechtvaardigheden en uitsluitingsmechanismen onbewust ook onze werking mee bepalen. Dat betekent niet dat we ons niet meer bezighouden met de geschiedenis, de betekenis of de esthetische waarde van onze collecties. Wel dat het hervertellen van die geschiedenissen of het belichten van verschillende zienswijzen op bijvoorbeeld schoonheid – voorbij de westerse blik – nu inherent deel uitmaakt van onze poging om het museum te dekoloniseren. Wat kunnen we op andere manieren doen?’

Dit repair work gebeurt op verschillende niveaus, vervolgt Wayne. ‘Welke koloniale sporen vinden we terug in onze praktijk van representatie en distributie? Wat zijn meer inclusieve modellen van tentoonstellen en programmeren? Hoe anders gaan denken over onze collectie? Hoe waardigheid teruggeven aan groepen die door het verleden opzij geduwd zijn? Dekoloniseren betekent allerlei vormen van geweld stoppen en “repareren”.’

2. Hoop en empathie

Wayne pleit voor wat hij een ‘meer naïeve en hoopvolle invulling’ noemt. ‘Het etnografische museum zou ook kunnen vertrekken van de meer filosofische en antropologische vraag wat het betekent om mens te zijn. Uiteindelijk zijn onze collecties immers materialiseringen van menselijke creativiteit, van alle manieren om in de wereld te staan via objecten. In de praktijk zijn musea algauw gaan focussen op het loutere gebruik van die voorwerpen, maar eigenlijk weerspiegelen ze hoe mensen vorm geven aan hun sociale omgevingen en hun kennis van de wereld. In onze collecties blijft het antwoord bovendien niet beperkt tot Europese of westerse kenniscreatie. Ze kunnen zelfs helpen om – zoals historicus Dipesh Chakrabarty het noemt – “Europa te provincialiseren”, omdat ze ook vele andere ‘provincies’ of continenten van kennisvorming erkennen.’

Etnografische musea zijn bronnen om onze wereld anders te denken en te organiseren.

Etnografische musea kunnen dus ons begrip van de wereld verbreden, vindt hij. ‘Ze getuigen van vele andere leefwerelden van de mensheid. Wat zijn andere manieren om met deze planeet te leven, naast de destructieve omgang die je vandaag overal ziet? Wat kunnen we leren van andere denkwijzen over gender of sociaal leven? Hoe zou de geschiedenis van design of fotografie eruitzien mocht Europa niet het vertrekpunt zijn? De antwoorden schuilen in onze collecties. Het zijn bronnen om onze wereld anders te denken en te organiseren. Zo kunnen onze musea zelfs een rol spelen in een nieuwe identiteitsvorming in Europa, door een plek te worden voor een meer inclusieve ‘wij’ van alle verschillende mensen die dit continent nu mee maken. Een plek ook om te experimenteren met empathie, waar bezoekers in contact komen met een breed erfgoed van wat het is om mens te zijn in relatie tot natuur en spiritualiteit.’

Dat is wat Édouard Glissant ook al suggereerde in de film One World in Relation: ‘We moeten naar een wereld en een denken dat minder uit is op ontdekking en verovering. We moeten ons openstellen voor een relationele filosofie die onze verschillen niet bekijkt als iets wat ons verdeelt, maar als iets wat ons individueel en collectief verbindt in de Tout-Monde. Daar wordt de wisselwerking tussen onze intuïties niet begrensd door taal, territorium of macht. Daar is intuïtie een gedeelde ‘wetenschap’ tussen mensen en groepen, die ons het vertrouwen geeft om onze verschillende accenten te spreken als talen van één verbonden wereld.’

'Heden van het slavernijverleden', Tropenmuseum, Amsterdam

3. Activisme en kennisoverdracht

Simone van haar kant ziet etnografische musea als ‘een trainingsveld’ voor toekomstige activisten, of toch minstens voor kritische dekoloniale denkers – zoals Lonnie Bunch, de eerste directeur van het National Museum of African American History and Culture het formuleerde. Zo intervenieerden zij en haar collega’s van Decolonize the Museum in 2015 een heel jaar lang in het Nationaal Museum van Wereldculturen. Ze bekritiseerden er het taalgebruik, de beeldvorming en de toegankelijkheid van de lopende exposities en schreven nieuwe infobordjes bij tentoongestelde voorwerpen.

‘In de eerste plaats willen we het onderliggende geweld van etnografische musea blootleggen via kritiek op hun eurocentrisme, white supremacy, veronderstelde neutraliteit en excuses à la “te weinig tijd”. We baseren die kritiek op onze eigen bezoekerservaring en op die van anderen van wie het erfgoed wel bestudeerd en geanalyseerd wordt, maar die zelf zelden de doelgroep van het museum vormen. Zo wil Decolonize the Museum instellingen extra kennis bijbrengen en hen uitdagen om niet het neoliberale idee van ‘diversiteit’ als hun ultieme verandering te zien. Tegelijk zetten we druk om een dialoog aan te gaan over hoe musea de autonomie en de verhalen van gekoloniseerde mensen, levens en territoria kunnen helpen herstellen.’

De residentie van Decolonize the Museum in het Nationaal Museum van Wereldculturen leidde uiteindelijk tot een lijstje aanbevelingen: ruimte creëren om actief, empathisch en vanuit persoonlijke beleving te leren en te ontleren, uit de academische sfeer te treden en meer de sfeer van sociale rechtvaardigheid op te zoeken. Decolonize the Museum formuleerde ook enkele hamvragen voor dekolonisering. Wie definieert het etnografische museum van de toekomst? Wie doet het (emotionele) werk? Welke beperkingen legt een racistische klassieke museumcultuur op aan interventies van buitenaf?

4. Zorg en kwetsbaarheid

‘Actief, empathisch en vanuit persoonlijke beleving leren en ontleren’: dat is wat ikzelf mee stimuleerde tijdens mijn residentie in het Nationaal Museum van Wereldculturen. Vijf weken lang werkte ik met tien medewerkers, waaronder Wayne. Zowel via intieme persoonlijke gesprekken als via groepsgesprekken en -opdrachten onderzochten we samen hoe elk van ons zijn eigen thuisgevoel en culturele identiteit ervaart, en welke rol die ervaringen spelen in het werk dat we doen, in onze onderlinge relaties en in onze verhouding tot complexe issues als racisme, discriminatie, stereotypering… ‘Het voelde als een belangrijk moment voor het museum’, getuigt Wayne nu. ‘We probeerden kritisch door te denken over de subjectiviteit van musea die streven naar objectiviteit. Vaak beschouwen we instellingen immers als abstracte en ‘neutrale’ entiteiten, terwijl ze toch vormgegeven worden door individuen met specifieke geschiedenissen, gevoeligheden en politieke posities?’

In een eerste fase vertelde ik elk teamlid in een-op-eenontmoetingen mijn eigen verhaal, aan de hand van een persoonlijk object uit mijn jeugd dat ik associeer met verandering. Dat voelde erg kwetsbaar, vooral om authentiek te blijven in mijn poging om iets van persoonlijke waarde in te zetten in een discussie over erfgoed, identiteit en eigenaarschap. Ik liep het risico die persoonlijke waarde kwijt te raken in plaats van ze te versterken door ze te delen. Soms kan zelfgekozen kwetsbaarheid ook als een boemerang in je gezicht terugkeren.

Elke expo over “een ander” een moment van absolute kwetsbaarheid is, waarin iemands verhaal gedeeld wordt.

Ook Wayne ervoer die menselijke fragiliteit. ‘Metaforisch zou je kunnen zeggen dat ook elke expo over “een ander” een moment van absolute kwetsbaarheid is, waarin iemands verhaal gedeeld wordt. Net zo broos voelde het delen van onze eigen verhalen in groep. Meermaals werd het moeilijk, maar dat maakte het extra leerrijk. Het is net dat kwetsbare verantwoordelijkheidsgevoel om goed te luisteren naar andermans verhalen en ze dan zelf door te vertellen dat erg productief kan zijn voor wat musea doen. Als we nadenken over hoe we anderen ethisch kunnen representeren, zouden we ons meer moeten laten gidsen door onze eigen kwetsbaarheid.’ Centraal staat dan de vraag of we in staat zijn om zorg te dragen voor de waardevolle objecten van anderen. Wat betekent dat? Welke verantwoordelijkheid brengt dat met zich mee? En wat moeten we eerst bij onszelf aanpakken om dit met empathie te klaren? Wat is onze persoonlijke betrokkenheid?

'Heden van het slavernijverleden', Tropenmuseum, Amsterdam

Feeling ontwikkelen

Uiteindelijk zijn het allemaal vragen naar de wenselijkheid van emoties binnen instellingen. Binnen de sfeer van dekolonisering is dat een complexe kwestie. Toen Lex Bohlmeijer van De Correspondent zich door Simone Zeefuik door de expo Heden van het slavernijverleden liet gidsen, vroeg hij haar halfweg: ‘Is woede je kracht?’ Ze repliceerde dat haar kracht haar kennis is, haar wil om te blijven onderzoeken én haar trots. ‘Trots bevrijdt je van de neiging tot conformeren, relativeren, doorslikken, iemand halfweg tegemoet komen… Trots schept moed en steekt vuren aan, zelfs als je niet 100% zeker weet wat ze precies doet ontbranden.’

Wanneer niet-witte Nederlanders zich roeren over systematisch geweld, interpreteren witte Nederlanders hun energie vaak als woede.

Wanneer niet-witte Nederlanders zich roeren over onrechtvaardigheid en systematisch geweld, interpreteren witte Nederlanders hun energie vaak als woede. Het is een strategie om de ander te reduceren tot een irrationele stem, die je dus niet serieus hoeft te nemen, net zomin als zijn of haar oproep voor gelijkheid – een sleutelmechanisme van het kolonialisme. Zo zijn ook schuld en verwerping herkenbare strategieën waarmee witte Nederlanders afstand inbouwen tot andere subjecten. Het zijn zulke emoties waaraan Simone weigert tijd te spenderen, tenzij om ze snel te ontmaskeren. ‘Ik heb noch het geduld, noch de interesse om er langere gesprekken over te voeren. Goed dat anderen daar wel de tijd voor nemen, maar mij leiden zulke lange “dialogen” over de validiteit van onze overtuigingen alleen maar af van wat ik echt moet doen.’

Ook Wayne vindt de scherpe oppositie tussen het rationeel-logische en het emotionele een al te makkelijke manier om oproepen voor rechtvaardigheid of kritiek op machtsmisbruik weg te wuiven. ‘Het is niet omdat ik daar ongeduldig, gekwetst of ontgoocheld over ben, dat ik niet meer in staat zou zijn om er ook rationeel over te reflecteren. Maar waarom wordt hier niet meer rekening gehouden met wat onrechtvaardigheid en structureel geweld met mensen en gemeenschappen doen? Woede maakt daar deel van uit. Eigenlijk zou je verwachten dat we daar allemaal heel emotioneel en ontvlambaar over zijn. Wie er niet in slaagt om zich open te stellen voor andermans emoties, zal ook nooit zijn eigen betrokkenheid onder ogen kunnen zien, laat staan zijn verantwoordelijkheid om geweld te helpen keren. Op vele manieren is die afwijzing een strategie om de eigen privileges in stand te houden.’

Emoties in het etnografische museum mogen meer aandacht krijgen.

Emoties zijn voor Wayne niet alleen een belangrijk aspect van hoe we als mens onderhandelen met de wereld en banden smeden als kleine of grote gemeenschap. Ook in het etnografische museum mogen ze meer aandacht krijgen. ‘Mensen hebben nu eenmaal een emotionele binding met objecten en expo’s – of die zich nu uit in aversie of in aantrekking, in trots of in schaamte. Die emoties moeten we serieus nemen, of we nu archieven bestuderen of met onze collectie werken. Zelfs de wit-mannelijke afkeer voor het emotionele is een emotie die we moeten proberen te begrijpen, om beter te vatten hoe dat de kijk op de wereld mee bepaalt. Tegelijk moeten we blijven benadrukken dat emoties niet in tegenspraak zijn met oordeelsvorming, feiten, training of wetenschappelijke waarheden. Dat zijn geen binaire paren.’

Zulke open emoties als instelling serieus nemen kan niet zonder ook zelf kwetsbaar te durven zijn, door ‘in het probleem’ te gaan staan. ‘Alleen door daar radicaal voor te kiezen, zullen we ooit de verandering meemaken die we niet alleen als museum willen, maar ook als samenleving.’