De mop

Door Pieter De Buysser, op Tue Dec 05 2017 23:00:00 GMT+0000

Ik kwam vorige week een café binnen en ik zag het voortschrijdend inzicht aan een tafeltje zitten. Hij zag er niet uit.

Ik vraag: ‘Mag ik?’ Hij kijkt me niet eens aan en wijst naar de lege stoel naast hem, alsof iemand me zou tegenhouden. Ik ga zitten, maar hij trekt de stoel onder mij weg. Ik val en zie hoe het voortschrijdend inzicht met een uitgestreken gezicht naar links kantelt en zich met gestrekte rug laat vallen. Samen vallen we.

‘Het gaat niet goed met mij’, zegt hij, terwijl zijn zwart stijf haar omhoog schiet.

‘Waarom doe je dat nu,’ vraag ik, ‘dacht je dat dit grappig is?’

‘Ik val wel mee’, zegt hij.

Ik zeg: ‘Moet ik daar een dubbele bodem in zien?’

‘Waarin?’

‘In dat je wel meevalt?’

‘Och,’ zegt hij, terwijl hij meevalt, ‘het vervelende aan dubbele bodems is dat ze uiteindelijk altijd maar één ding betekenen.’

Ik zeg: ‘Haha, die is goed.’

‘Die is niet goed,’ zegt het voortschrijdend inzicht, ‘de dubbele bodem is het schaamlapje voor het fundamentalisme van het gezond verstand: uiteindelijk weten we het wel. Knipoog knipoog. Wel, ik doe niet meer mee.’

Ik zeg: ‘Kop op man, waarom zo neerslachtig?’

‘Ik kan nog veel dieper,’ zegt hij, ‘we zijn maar net vertrokken.’

Ik zeg: ‘Maar maar toch, jij, de man van de Vooruitgang! De vleesgeworden geestigheid! Wat is er toch gebeurd?’

‘Een dipje’, zegt hij, terwijl onze valversnelling constant is geworden.

‘Toch serieus diep dan’, zeg ik, terwijl ik naar adem snak.

‘Ik heb echt alles gegeven...’ – ik zie hoe zijn ogen nat worden, het kan natuurlijk door de wind zijn – ‘maar ik ben Sinterklaas niet.’

‘Kom hier...’ Ik reik hem de hand. ‘Dat weet ik best, het is net dankzij jou dat wij eindelijk verlost zijn van die grapflurk van een Zwarte Piet.’

Voortschrijdend inzicht kijkt me sceptisch aan.

‘Wel,’ zeg ik, ‘dat folkloristisch stereotype van de blanke superioriteitswaan, het is ermee gedaan!’

Hij is niet onder de indruk van mijn bemoedigende woorden en valt intussen ongenadig voort, net als ik ten andere.

De bodem hebben we vooralsnog niet bereikt.

‘Seksisme’, zegt hij. Ik versta hem niet goed door de suizende wind in mijn oren, even vrees ik dat hij me een onaangenaam voorstel doet, maar gelukkig wordt het me snel duidelijk: ‘Ik heb mijn werk gedaan’, zucht hij.

Ik mompel nog iets van: ‘White male supremacy has come to an end, bro...’, maar samen vallen we voort.

Ik wil graag met hem instemmen, mompel nog iets van: ‘White male supremacy has come to an end, bro...’, maar samen vallen we voort.

‘Mag ik het even over een andere boeg gooien?’, vraag ik.

‘Probeer maar,’ zegt hij, ‘dat tracht ik al jaren.’

‘Denk je dat we ooit gaan neerkomen? Een goede mop hoort toch te landen?’

‘Ik kan niets beloven. Ik ben op zoek naar de nieuwe mop’, zegt voortschrijdend inzicht, terwijl we samen roekeloos voort blijven vallen. ‘Ik wil kijken wat er onder de mat van de moppen ligt, dieper kijken...’

‘Ben je intussen niet al wat te diep?’

Yves Klein, Leap into the void, 1962 (making of)

‘Misschien scheren we nu eindelijk over de grenzeloze oppervlakte. Als je de planeet een weinig kantelt, dan vallen wij niet, maar zoeven wij nu eindelijk over een oppervlakte die breed raadselachtig en open mag blijven, en tegelijk zijn we in het hart van de aarde. Ik hoop hier aldus de nieuwe mop op te duikelen. De mop die niet stopt. De mop zonder bottomline. De mop die niet neerkomt. De mop die niet neerkomt in en op een uiteindelijk weten van we-weten-het-wel. Een mop zonder uiteindelijk. Een mop die de immense treurigheid van dingen-alleen-maar-bedoeld-om-te-lachen heel erg om te lachen op de schop zet. Een mop die dwars doorheen onze grondeloze raadsels raast. Een mop die niet onder het mom van even-alles-lekker-op-losse-schroeven-zetten de gekende bouten alleen maar vaster aanspant. Een mop die allen en iedereen in een bodemloze onzekerheid achterlaat. Een mop zonder verlossing, een mop zonder pointe, een mop zonder doel, een mop zonder gewenst gedrag dat erop moet volgen, die mop... Kijk, kijk... Daar!’

Ik open mijn mond, mijn oren en mijn ogen wijd open.

En ik weet niet wat het is, ik weet niet vanwaar het komt, maar alles trilt en ik begin te lachen zoals ik nog nooit heb gelachen. Het is een vrije lach die samenkomt met een inzicht dat alles ontbindt en weer samenbindt. Het is de verscheurde pijn van de vreugde. Het is de vrije lach die alles en iedereen in gereedheid brengt. Dat is lachen.