De pijnlijke pleziermachines van David Foster Wallace
Door Wannes Gyselinck, op Mon Nov 30 2020 23:00:00 GMT+0000David Foster Wallace heeft een ingewikkelde relatie tot plezier. Hold your enemy close, zeg maar: verslaafd aan tv, drugs en bewondering schreef hij een oeuvre bij elkaar als een poging om een duivel uit te drijven. Die kruisvaart tegen plezier – met de duivel op de hielen – leverde even pijnlijke als plezierige boeken op.
In Anarchy, State, and Utopia (1974) ontwikkelt filosoof Robert Nozick een gedachte-experiment, genaamd ‘the pleasure machine’: wat als we zouden kunnen kiezen tussen een écht leven – een dat soms plezierig is, en vaak pijn doet – of één waarin je brein gekoppeld wordt aan een soort virtual reality-machine die jou de ervaring van onverdund plezier voedt, een leven lang. In of uit de matrix, the blue pill or the red pill, zeg maar.
Nozick ging ervan uit dat iedereen instinctmatig voor het ware leven zou kiezen, wat moest bewijzen dat hedonisme niet meteen de weg is naar ‘het goede leven’. Want wie wil er nu het tranendal dat ‘het ware leven’ heet verruilen voor een gesimuleerde staat van baarmoederlijke tevredenheid of eindeloos plezier? Toch?
De diagnose die Wallace maakt van deze tijd: we zijn verslaafd aan plezier, maar erger dan het lijden aan je verslaving is het lijden zonder verslaving.
In het veelzijdige oeuvre van David Foster Wallace wemelt het van de ‘pleasure machines’. In kafkaëske parabels onderzoekt de Amerikaanse auteur waarom we er zo weerloos voor zijn, en wat ze ons kosten. Infinite Jest (1996, ‘eindeloze pret’) – volgens sommigen verslavend, volgens anderen onleesbaar (het is in eerste instantie het laatste, in tweede instantie het eerste) – draait rond een ‘pleasure machine’ die tot de dood leidt: een experimentele kortfilm die zo onderhoudend is, zo absorbing dat je niet kan stoppen met kijken. Je amuseert je letterlijk dood, een perfect een-tweetje tussen eros en thanatos.
Toblerone
Het eerste slachtoffer van ‘infinite jest’ (de film) is de medische attaché van de Saoedische minister van ‘Home Entertainment’. Die laatste heeft medische assistentie nodig omdat zijn dieet uitsluitend bestaat uit Toblerone-chocolade, en dat in immense hoeveelheden. Na een zware dagtaak van anale spoelingen en darm-management bij de Toblerone-savourerende Saoedi wil de medische attaché uitrusten met een filmpje – iets nieuws, iets zonder label – om vervolgens een etmaal later door zijn vrouw aangetroffen te worden in een plas uitwerpselen, met rode ogen gefixeerd op zijn scherm, nauwelijks nog ademend.
Deze Toblerone-parabel vat wellicht de diagnose samen die Wallace maakt van onze tijd: we zijn verslaafd aan plezier, we lijden onder die verslaving, maar - zo zal uit zijn oeuvre blijken - erger dan het lijden aan je verslaving is het lijden zonder verslaving, het leven zonder verdoving. En nog een les: eens entertainment je in zijn greep heeft, is wegkijken onmogelijk.
Wallace’s oeuvre is een pak donkerder – want twee decennia later geschreven – dan het gedachte-experiment van Nozick. Bij Wallace lijkt het er sterk op dat we collectief gekozen hebben voor de verdoving. We hangen allemaal aan het pretinfuus. Of erger: we zijn nooit echt voor die keuze gesteld. Het is ons overkomen. Zoals iemand ook niet beslist om verslaafd te gaan worden, is er nooit echt de bewuste, actieve keuze geweest voor onze hang naar voorgekauwde verleuking. Plots merk je dat je enkel nog Toblerone eet.
Hedonistische eenzaamheid
Wallace formuleert zijn kritiek op ons hedonisme impliciet (in zijn fictie) en expliciet (in zijn essays). Als hij over Dostojevski schrijft – die hij erg bewondert omdat hij er een gelijkaardig moreel én gepassioneerd (‘morally passionate, passionately moral’) literair programma in herkent -, wordt ook dat essay een arena voor zelfonderzoek of zelfbeschuldiging.
Is the real point of my life simply to undergo as little pain and as much pleasure as possible? My behavior sure seems to indicate that this is what I believe, at least a lot of the time. But isn’t this kind of a selfish way to live? Forget selfish—isn’t it awful lonely? (in Consider the Lobster, 2005)
Hier komt de kern van Wallace’s kritiek op hedonisme in het vizier. Wallace is geen moraliserende killjoy, hij stelt vast dat het streven naar maximaal plezier en minimale pijn (hedonisme dus) ons – hem in elk geval – paradoxaal genoeg meer pijn dan plezier berokkent. Hedonisme maakt eenzaam, oppert Wallace in de vragende wijs.
Is it possible really to love other people? If I’m lonely and in pain, everyone outside me is potential relief – I need them. But can you really love what you need so badly? Isn’t a big part of love caring more about what the other person needs? How am I supposed to subordinate my own overwhelming need to somebody else’s needs that I can’t even feel directly? And yet if I can’t do this, I’m damned to loneliness, which I definitely don’t want... (...) Is there any way out of this bind?
In het hedonistische schema is een vriend voor jou van waarde, omdat hij jou plezier schenkt, of in het geval van Wallace: de pijn van het zijn verzacht. Maar die ‘pijn van het zijn’ komt volgens Wallace juist voort uit de eenzaamheid die het resultaat is van die ‘double bind’, omdat het uiteindelijk enkel en alleen om jezelf draait. Je instrumentaliseert de ander voor jezelf, en die instrumentalisering staat een waarachtige verbinding met de ander in de weg. Maar doe je dat niet, dan ben je nog eenzamer. Solipsisme – het in jezelf opgesloten zitten – is voor Wallace synoniem voor de hel. Sartre had dus ongelijk. De hel dat zijn niet de anderen, de hel is jij in je eentje in je hoofd die de anderen enkel nog als schimmenspel tegen de grotwand van je eigen schedel kan zien.

Doodleuk
Welk verlangen ligt er aan dat verlangen naar plezier ten grondslag? Dat komt Wallace op het spoor in A supposedly fun thing I’ll never do again (‘Superleuk maar voortaan zonder mij’). In deze essayistische parabel – want ook non-fictie kan een parabel zijn – scheept Wallace in als embedded journalist op een varende ‘pleasure machine’, een cruiseschip. (Parenthese: Wallace veranderde de naam van het schip van ‘zenith’ naar ‘nadir’ – het astronomische tegendeel van ‘zenith’ – Wallace was een lexicofiel – overigens bedenk ik me nu pas dat ‘nadir’ een onvolmaakt anagram is van Nardil, het antidepressivum dat Wallace enkele decennia op de been hield. Nog zo’n pleasure, of anti-pain machine.) Wallace merkt op dat in de brochure van het schip opvallend vaak het woord ‘pamperen’ gebruikt wordt, en dat is niet toevallig, schrijft hij. ‘How long has it been since you did Absolutely Nothing?’ vraagt de brochure. Wallace weet precies hoe lang dat geleden is.
That time I was floating too, and the fluid was salty and warm but not too, and if I was conscious at all I’m sure I felt dreadless, and was having a really good time, and would have sent postcards to everyone wishing they were here.
Een cruise belooft een baarmoederlijke ervaring van tevredenheid, het wegnemen van verlangen, het stillen van ons Onstilbare inner-child. Je moet geen Lacan gelezen hebben om te weten dat die belofte neerkomt op het wegnemen van wat ons mens maakt. We zijn bij uitstek verlangende wezens. En je hoeft geen Freud gelezen te hebben om te weten dat het terugverlangen naar de baarmoeder in essentie een doodsverlangen is. Wallace vermeldt hoe er onder passagiers wordt gefluisterd dat een jongeman zich tijdens een vorige cruise ’s nachts overboord had gegooid. Wallace herkent de wanhoop, vooral ’s nachts, als alle activiteiten zijn weggevallen en er tijd en ruimte is om die wanhoop, die er altijd is, opnieuw te voelen. Om te voelen dat onder ons verlangen naar het wegnemen van ons verlangen eigenlijk het verlangen woedt naar het zwart van de oceaan die tegen de steven klotst.
Angstzweetangst
Wat het oeuvre van Wallace zo’n weerklank geeft, of gaf, is wellicht hoe zijn persoonlijkheid – of zijn pathologie – spoorde met de geest van zijn tijd. Of juister: hoe Wallace zijn persoonlijk lijden wist te ‘vermaatschappelijken’. Ik heb het dan over de postmoderne conditie, de posthistorische, laat-kapitalistische tijdsgeest van de jaren negentig en de jaren nul. Symptomen van die conditie: hyperbewustzijn, ironische vrijblijvendheid, depressie, een obsessie met – en wantrouwen tegenover – de mise-en-scène van het Zelf – ‘zie ik de mensen mij zien zoals ik wil dat ze mij zien, of zie ik toch enkel mensen die als ze mij zien iemand zien die naar hen kijkt in de hoop dat hij zo gezien wordt als hij wil dat men hem ziet?’ – leef zo, en dan ben je gezien.
Wallace 2.0 wil geen boeken schrijven die hengelen naar bewondering, maar die een oprechte poging doen om iets aan de lezer te geven.
Wallace’s grootste angst bij tv-interviews was dat hij zichtbaar zou beginnen zweten, een angst die, zo zegt hij, ervoor zorgde dat hij prompt hevig begon te zweten, wat leidde tot een paniek die dat zweten enkel verergerde. (Hoe noem je de angst voor angstzweet? Angstzweetangst? Hoe noem je het angstzweet dat het gevolg is van de angst om te zweten? Angstzweetangstzweet? En opnieuw ad infinitum. (Ik denk niet dat het toevallig is dat Wallace geobsedeerd was door ‘oneindigheid’ – zie zijn boek Everything and more: a compact history of infinity, 2003. (Normaal edit ik die lange parentheses-in-parentheses eruit, maar hier kan het, moet het misschien zelfs)).

Plezier in het vizier
‘Wallace was, in the broadest sense, a moralist’, schrijft Zadie Smith in haar prachtige essay ‘The Difficult Gift of David Foster Wallace’ (2009). Die moraal krijg je onverdund in zijn speech aan afstuderende studenten – als This is water postuum uitgegeven in boekvorm, een zin per pagina, als was het een reeks tegelwijsheden of zelfhulpmantra’s (al moet ik eerlijk zijn: als ik me weer sta op te winden in een grootwarenhuis omdat de kassa’s niet goed georganiseerd zijn waardoor de rijen langer worden dan nodig, vooral dan mijn rij, altijd opnieuw mijn rij, fluistert mijn vriendin vaak ‘This is water’, en dan helpt dat).
Of je leest z’n interviews – zwetend, zoekend naar woorden, vol ‘oh boys’. In zijn (intussen ook uitgegeven) interview met Larry McCaffery (1993) legt hij de vinger op de wonde: in het Westen herkennen we pijn niet meer als een symptoom, maar als het probleem. Pijn dient bestreden te worden, ongeacht waar ze vandaan komt, wat neerkomt op het ‘uitzetten van het brandalarm terwijl de brand nog bezig is’. Het lawaai van het brandalarm overstem je met ‘leukigheid’, met plezier.
And so pleasure becomes a value, a teleological end in itself. (...) Look at utilitarianism – that most English of contributions to ethics – and you see a whole teleology predicated on the idea that the best human life is one that maximizes the pleasure-to-pain ratio.
Die maximalisering van de verhouding plezier/pijn is precies wat tv doet (een tendens die met internet, social media etc. alleen maar is verscherpt). Televisie kapitaliseert op dat verlangen naar plezier (of verdoving). In een tijd van alomtegenwoordig, hyperverleidelijk en -verslavend entertainment heeft ‘serious fiction’, zeg maar kunst, een moeilijke evenwichtsoefening te doen tussen pijn en plezier, tussen verleiden en lijden. ‘A lot of the avant-garde has forgotten that part of its job is to seduce the reader to be willing to do the hard work’, schrijft Wallace. Dat ‘harde werk’ spiegelt uiteindelijk het harde werk dat leven is in volle bewustzijn. Dat dat moeilijker is dan op het eerste gezicht lijkt, moet maar blijken uit de moeite en het geld dat we spenderen aan manieren om dat bewustzijn lam te leggen.
Clichés die je leven redden
Wallace heeft aan den lijve ondervonden wat het is om verslaafd te zijn. Zijn substances: tv (hij keek makkelijk zes uur per dag), drank, drugs, bewondering. De veertien staties van de kruisgang die een verslaafde doorloopt, brachten hem naar de twelve steps van AA. Daar vond hij naar eigen zeggen de uitgang uit het funhouse (zijn ervaringen in een opvanghuis voor verslaafden vonden hun neerslag in de scènes die zich afspelen in het Ennet House Drug and Alcohol Recovery House (sic) in Infinite Jest).
Het vormt een waterscheiding in zijn oeuvre. In zijn vroegere Pynchoneske boeken speelde hij nog met verve het postmoderne spel mee. Hij schreef zijn ironische spiegelpaleisboeken – ‘een boek over een vrouw die met het knagende gevoel leeft dat ze enkel als personage in een boek bestaat’ – om slim en grappig gevonden te worden, geeft hij later toe. Hij was ook slim en grappig. Maar ook wanhopig, depressief, vol zelfhaat, suïcidaal, verslaafd, twijfelend aan de mogelijkheid om zinvolle fictie te schrijven. En dan is er de ommekeer: enkele weken rehab, enkele weken waarin de ironische intellectueel worstelt met de pseudo-religieuze clichés van het twelve-steps-programma van de AA, clichés die zijn leven zouden redden. Of in elk geval verlengen.
Wallace wil met zijn fictie niet enkel de wonde beschrijven, maar ze ook genezen. Het gaat bij Infinite Jest niet over het leren kennen van een waarheid, maar het doorleven ervan.
In één versie van zijn levensverhaal is het daar en dan dat hij de keuze werkelijk maakt: van postmoderne ironicus wordt hij het boegbeeld van de Nieuwe Oprechtheid. In essays als ‘E unibus pluram: Fiction and US TV’ (1990) wijst hij het gebruik van ironie in literatuur af, omdat die al lang niet meer de subversieve uitwerking heeft die ze ooit had, maar volkomen is gerecupereerd door commerciële tv en reclame. De enige echte vorm van subversie in een door ironie gesatureerd klimaat is onbeschroomde ernst, diepmenselijk sentiment, oprechtheid. Enkel dan kan er voor een auteur opnieuw iets op het spel staan, enkel dan loop je een echt risico. Wallace wil boeken schrijven die zich niet naar binnen krullen, maar zich naar buiten richten, geen boeken die hengelen naar bewondering, maar die een oprechte poging doen om iets aan de lezer te geven, de vierde wand te doorbreken, verbinding te zoeken. Boeken als brieven.
Dat is ook de reden, zegt hij in een interview met Laura Miller (1996), dat hij zelf zo graag boeken leest: ‘I feel unalone – intellectually, emotionally, spiritually. I feel human and unalone and that I am in a deep, significant conversation with another consciousness in fiction and poetry in a way that I don’t with other art.’
Hij begon aan wat zijn onvoltooide symfonie zou worden, The Pale King, dat ‘impossibly long thing’ waarin hij zou proberen om door het glazen plafond van het solipsistisch hyperbewustzijn te breken. Toen hij in 2008 uiteindelijk zelfmoord pleegde, vond men een boel dozen met losse papieren en volgekrabbelde kaartjes, onvoltooid, het glazen plafond intact. Zadie Smith: ‘You can also think about water too much. You can forget how to swim.’ En dan verdrink je.
Waarom mensen van Wallace houden
Althans zo moet het voor Wallace hebben gevoeld. In werkelijkheid lijkt hij wel degelijk de andere kant van de vierde wand te hebben bereikt. Zijn goede vriend Jonathan Franzen schrijft in Farther Away – het mooie rouw-essay in The New Yorker - hoe lezers zich wel degelijk de hand gereikt voelden door de met solipsisme worstelende schrijver:
The curious thing about David’s fiction, though, is how recognized and comforted, how loved, his most devoted readers feel when reading it. (...)
At the level of content, he gave us the worst of himself: he laid out, with an intensity of self-scrutiny worthy of comparison to Kafka and Kierkegaard and Dostoyevsky, the extremes of his own narcissism, misogyny, compulsiveness, self-deception, dehumanizing moralism and theologizing, doubt in the possibility of love, and entrapment in footnotes-within-footnotes self-consciousness. At the level of form and intention, however, this very cataloguing of despair about his own authentic goodness is received by the reader as a gift of authentic goodness: we feel the love in the fact of his art, and we love him for it.
Het is pijnlijk dat het voor Wallace onmogelijk was om dat te aanvaarden, dat ofschoon hij zijn missie onvolbracht, of zelfs onvolbrengbaar achtte, hij wel degelijk bij velen is geslaagd in zijn opzet. En dat is het overbrengen van liefde. Dat klinkt melig, maar dat risico moeten we nemen. Liefde is voor hem ook het onderscheid tussen goede kunst en ‘so-so art’: ‘It’s got something to do with love. With having the discipline to talk out of the part of yourself that can love instead of the part that just wants to be loved. (...) The reader walks away from the real art heavier than she came into it. Fuller.’
Waarom mensen niet van Wallace houden
Toch vinden veel lezers Wallace’s fictie onoverkomelijk, om niet te zeggen: onplezierig. Als de moraal-van-het-verhaal zoals Wallace ze meedeelt in speeches en interviews eigenlijk een terugkeer is naar oude wijsheden en clichés, waarom moet hij dan zo’n ingewikkelde boeken schrijven? Is het plezier de pijn waard?
Om te illustreren hoe ingewikkeld Wallace zijn moraal verpakt, en waarom dat ook nodig is, is het interessant om een passage uit This is water – de speech – te vergelijken met een passage uit Infinite Jest. Zoals al gezegd: Wallace ontwaart in de cultus van het plezier een hedonistische valstrik die een mens uiteindelijk in zichzelf kerkert. Daarom is het essentieel dat je je cultus zorgvuldig kiest.
Everybody worships. The only choice we get is what to worship. And the compelling reason for maybe choosing some sort of god or spiritual-type thing to worship – be it JC or Allah, be it Yahweh or the Wiccan Mother Goddess, or the Four Noble Truths, or some inviolable set of ethical principles – is that pretty much anything else you worship will eat you alive.
‘Ja ja ja, David,’ ben je geneigd te zeggen. ‘Weten we, kennen we.’ Maar er is weten en weten. Er is kennis en er is geleefde wijsheid. Hier komt de fictie in het spel.
Eén korte passage uit Infinite Jest. Vergeef me als ik de context van het volgende slechts summier toelicht, maar het betreft een dialoog tussen een Canadese vrijheidsstrijder in een rolstoel, Marathe genaamd, en Steeply, een als vrouw verklede Amerikaanse geheim agent, ergens op een bergkam. Als de syntaxis wat vreemd klinkt, dan is dat omdat Marathe een Franstalige Canadees is, met het Engels als tweede taal (het is aanbevelenswaardig zijn replieken te lezen met een Frans accent).
‘Are we not all of us fanatics? I say only what you of the USA only pretend you do not know. Attachments are of great seriousness. Choose your attachments carefully. Choose your temple of fanaticism with great care. (...) Love of a woman, the sexual, it bends back in on the self, makes you narrow, maybe crazy. Choose with care. Love of your nation, your country and people, it enlarges the heart. Something bigger than the self’ (Steeply laid a hand between his misdirected breasts: ‘Ohh.. Canada...’) ‘Make amusement all you wish. But choose with care. You are what you love. No? You are, completely and only, what you would die for without, as you say, the thinking twice.’
Hoe grotesk de setting ook mag zijn, dit is wel degelijk de morele kern van Infinite Jest: een botsing van paradigma’s over de plaats van het individu tegenover dat wat het individuele overstijgt. Verdedigt Marathe een (obsoleet, maar mogelijks noodzakelijk) religieus-romantisch paradigma, dan vertolkt Steeply een meer ironisch-postmoderne mindset (inclusief het Joni Mitchell-citaat, ‘Oh Canada’).
Wat in This is water een eenduidige moraal is – ‘Zo moet je je leven leiden’ – wordt in deze scène iets anders, iets onrustwekkenders, letterlijk ‘ingewikkeld’ in lagen van spel, allusie en ingebed in een dialoog. Merk op dat de speels-groteske vorm van de scène eigenlijk meer aansluit bij de postmoderne ideologie die Steeply vertolkt. Zo wordt de scène een soort postmoderne duiveluitdrijving, Marathe een paard van Troje dat door de master of the funhouse – Wallace – in het hart van datzelfde funhouse is geplaatst, in de hoop het van binnenuit in de as te leggen.
‘The chance to play’
In Infinite Jest gaat het in wezen voortdurend over hoe we ons Zelf kunnen behoeden voor de zelfvernietiging. Er is de strategie van de verdoving – drugs – en die van de onderwerping – denk aan Marathe’s bereidheid om te sterven voor zijn idealen. Wallace wil met zijn fictie, aldus Zadie Smith, niet enkel de wonde beschrijven, maar ze ook genezen. Je geneest een verslaafde niet door hem mede te delen dat hij verslaafd is. Een therapeutisch proces bestaat niet uit mededelingen hoe dan wel te leven. Het is een beklimming, een die vaak pijnlijk is.
Het gaat bij Infinite Jest niet over het leren kennen van een waarheid, maar het doorleven ervan. Uiteindelijk is het daar waar hij moet geraken, bij die waarheid die waar is omdat ze je leven redt, het morele cliché als existentiële bescherming, maar daarvoor is werk nodig, je moet bereid zijn om pijn te lijden, de veertien staties te doorlopen, de 1000 bladzijden en 338 voetnoten te doorworstelen. Daarom is het moeilijk, omdat het plezier – het echte plezier – aan de andere kant van de pijndrempel ligt. En ja, dat klinkt een beetje sadomasochistisch: dat er plezier ligt voorbij de pijn. Daar krijg je een kans om écht te spelen.
De lezer moet bereid zijn om pijn te lijden, de 1000 bladzijden en 338 voetnoten te doorworstelen. Het echte plezier ligt aan de andere kant van de pijndrempel.
In zijn laatste onafgewerkte boek The Pale King gaat het over die andere kant. Over het tegendeel van fun. Over verveling (het boek speelt zich af in een belastingkantoor). Waarom is verveling zo pijnlijk, vraagt Wallace zich af. Is verveling zo’n beetje wat er gebeurt als de nacht op een cruiseschip? Is het de stilte – de afwezigheid van prikkels – die ervoor zorgt dat je opnieuw de psychische pijn voelt die er altijd is, maar die we trachten te overstemmen? ‘A deeper type of pain that is always there, if only in an ambient low-level way, and which most of us spend nearly all our time and energy trying to distract ourselves from feeling, or at least from feeling directly or with our full attention.’ Het doet denken aan de boutade van Mark Fisher:
‘We endlessly move among the boring, but our nervous systems are so overstimulated that we never have the luxury of feeling bored. No one is bored, everything is boring.’
Nochtans zit in de verveling een wormhole uit die laat-kapitalistische nachtmerrie. In de figuur van belastingscontroleur Drinion, een aandachtskampioen (die als hij zich lang concentreert lichtjes leviteert), toont Wallace wat er gebeurt als je de strijd aangaat met je bewustzijn, als je eerst door de ‘pleziergrens’ van de afleiding knalt en vervolgens door de pijngrens van de verveling.
Drinion is happy... It turns out that bliss a second-by-second joy + gratitude at the gift of being alive, conscious lies on the other side of crushing, crushing boredom. Pay close attention to the most tedious thing you can find (tax returns, televised golf) and, in waves, a boredom like you've never known will wash over you and just about kill you. Ride these out, and it's like stepping from black and white into color. Like water after days in the desert. Constant bliss in every atom.
Het is ontroerend om te lezen hoe de zelfmoordenaar net voor zijn dood een personage creëert dat zijn antipode is, iemand die hij zou willen zijn, of deels had moeten kunnen worden, om de andere kant te halen. Hij heeft het niet gehaald. In 2008 verhing David Foster Wallace zich met een tuinslang in zijn garage.