De rockster schrijft geen sensationele memoires meer
Door Johannes De Breuker, op Wed Jan 30 2019 23:00:00 GMT+0000Onlangs verschenen de autobiografieën van rock ‘n roll-diva Tina Turner en van The Who’s stotterstrot Roger Daltrey. Sensatiezoekers zullen hier maar weinig pret mee beleven, inspiratiezoekers ietsje meer. Al zullen ze ook snel ontdekken dat zelfs inspiratielectuur met ideeënarmoede begint te worstelen.
Als er één domein is waar zijn en schijn heerlijk clashen, dan wel de entertainmentindustrie. Niet verwonderlijk dat filmsterren en muzikanten de verwarringen over wie ze echt zijn vaak gewoon doortrekken in hun social media-kanalen en binnen de boomende discipline van de life writing. ‘In een non-fictieboek lees je bijna nooit de echte waarheid van wat er is gebeurd,’ schreef Janet Malcolm ooit in The Silent Woman, haar als Sylvia Plath-biografie verkleedde boek over (auto)biografisch schrijven. Zij zag de autobiografie als de hoogste vorm van fictie.
Dat is bij Tina Turner, één van ‘s werelds best verkopende solozangeressen, en The Who-frontman Roger Daltrey niet anders. Hun leven in de schijnwerper werpt immers genoeg schaduwvlekken om de verbeelding op hol te laten slaan.
De ene was namelijk getrouwd met de gewelddadige Ike Turner, waarmee ze gigantische hits als ‘River Deep – Mountain High’ (1966) en ‘Proud Mary’ (1971) scoorde, om daarna een tweede leven en een hypersuccesvolle solocarrière te beginnen zonder de bruut. De andere was het gezicht van The Who, de Britse rockgroep die met My Generation (1965) een versnipperde jongerencultuur tot een generatie versmolt, om daarna rockmuziek langs mythologische hoogtes en dieptes te gidsen. Niet enkel dankzij conceptalbums als Tommy (1969) maar ook dankzij de vele versplinterde gitaren, gesloopte hotelkamers en het hoge alcohol- en druggebruik.
Dat Daltrey en Turner zichzelf in hun memoires in de zachtste pasteltinten schetsen, hoeft niet te verbazen. Wie kan zich vijftig jaar na datum nog gedetailleerd een ontmoeting met deze of gene artiest herinneren of zich de exacte afloop van dat benevelde evenement voor de geest halen? Tijd heelt niet alleen wonden – kijk maar naar Turner die haar tirannieke ex-man Ike vergeeft – ze retoucheert, romantiseert, restaureert en selecteert ze ook zorgvuldig.
Hoe iemand zijn eigen verhaal vertelt, romantiseert en fictionaliseert zegt veel over de schrijver.
Om die reden vertrouwt George Orwell alleen maar memoires die iets schandelijks onthullen. ‘Een man die zich in een goed daglicht plaatst, liegt’. Want, zo vervolgde hij: ‘van binnenuit bekeken is elk leven slechts een aaneenschakeling van nederlagen.’ Toch nuanceert de schrijver van 1984. Volgens hem kan ook de meest oneerlijke autobiografie – zelfs onbedoeld – een getrouw beeld schetsen. Hoe iemand zijn eigen verhaal vertelt, romantiseert en fictionaliseert – op sociale media, in print, waargebeurd of verzonnen – zegt veel over de schrijver.
Zelfhulpboek
Wie ooit Tina Turners I, Tina (1986) las – haar eerste memoires over haar horrorhuwelijk met Ike Turner, dat in 1993 werd verfilmd als What’s Love Got to Do with It – wéét dat ‘de bekendste benen in de showbusiness’ een hobbelig levenspad hebben bewandeld. Ook over Roger Daltrey, de zingende krullenbol van The Who doen heel wat saillante cowboyverhalen over seks, drugs en rock ‘n roll de ronde. Orwell zou goedkeurend knikken bij zoveel schande.
Zo opent Veel dank, meneer Kibblewhite met een pijnlijke herinnering van Daltrey: het optreden in 2007 waar hij op het podium ineenstuikt, geveld door een zouttekort dankzij zijn ongezonde work hard, play hard-levensstijl. ‘We zijn een rockband, geen voetbalteam,’ concludeert Daltrey. Dat euvel kon gelukkig verholpen worden. Maar wat met die gebroken rug, vroeg zijn dokter. Wanneer is dat gebeurd? Daltrey weet van niets. ‘Als je valt, sta je weer op’ schrijft hij droogjes. ‘Je gaat gewoon door. Zo was het in het begin en zo is het nu nog steeds.’ The show must go on.
Ook Tina Turner begint My Love Story met een veelzeggende anekdote die meteen haar hele leven en carrière schetst. Ze schildert een lieflijk portret van toen ze nog een kleine meid was, die Anne Mae Bullock heette en rondhoste in de bossen van Nutbush, Tennessee. ‘Als kind was ik helemaal nergens bang voor,’ schrijft ze. Maar toen ze een kleine slang met haar sissende moeder wilde verenigen, wist ze meteen wat te doen. Rennen! ‘Ik heb gevaarlijke dingen gedaan en gevaarlijke dingen zijn mij aangedaan, maar op het allerlaatste moment was er altijd iets wat me vertelde wanneer ik moest wegrennen, hoe ik moest overleven.’ Zo groeide de kleine Anna Mae uit tot de grote Tina Turner.
Dit zijn geen autobiografieën van artiesten, maar zelfhulpboeken van carrièregoeroes.
Na vijf bladzijden meteen dé gouden carrièretip van je idool kado krijgen? Beter wordt het niet. In de ongeveer 300 bladzijden die volgen, staat Daltrey immers na elke tegenslag gewoon weer recht en maakt Tina Turner zich keer op keer net op tijd uit de voeten. Zelfs in de laatste hoofdstukken over haar ziekenhuisopnames – Tina Turner is doodziek, dat illustreert ze met colonoscopische beschrijvingen en uitvoerige analyses van haar x-ray’s en MRI’s – benadrukt ze dat ze lid is van Exit, een Zwitserse organisatie voor euthanasie. Als het haar in dit leven te link wordt, staat het volgende al klaar. Oh ja, ze is inmiddels boeddhiste.
Hoe langer je met Roger Daltrey en Tina Turner – respectievelijk 74 en 79 jaar – op hun carrière terugblikt, hoe duidelijker het wordt: dit zijn geen autobiografieën van artiesten, maar zelfhulpboeken van carrièregoeroes.
Rags to riches
Ongelijk kan je hen natuurlijk niet geven. Wie vandaag een autobiografie aan de man wil brengen, schrijft best in koeien van letters ‘inspirerend levensverhaal’ op de cover. We zijn allemaal het noorden kwijt, klinkt het vaak, en grijpen elke houvast die we vinden met beide handen vast.
Wie vandaag een autobiografie aan de man wil brengen, schrijft best in koeien van letters ‘inspirerend levensverhaal’ op de cover.
Alleen: al die ‘inspirerende verhalen’ lijken zo op elkaar dat het niet meer uitmaakt of ze neergepend zijn door een Silicon Valley-techy, een Wall Street-ondernemer of een televisiekok. Zolang het maar een rags to riches verhaal is waarin de weg naar de top met bobbels bezaaid is.
Met Veel dank, meneer Kibblewhite spreekt Daltrey trouwens rechtstreeks zijn oude leerkracht aan die hem van school schopte met de boodschap dat het met hem nooit wat zou worden. Qua middelvinger kan het tellen: kijk eens wat een driftkikker uit een arbeiderswijk in Londen allemaal kan bereiken? Driftkikker Daltrey blijkt na al die jaren nog geen krulhaar te zijn veranderd.
Turner vindt dat type opgangsverhaal te benauwend, schrijft ze naar aanleiding van de productie van Tina: The Tina Turner Musical (2018). Ze wilde niet dat het een show werd over een vrouw die tot ster uitgroeide. ‘Dat is veel te beperkt. Mijn biografie is het leven, het leven van een vrouw die begon als een klein meisje in Nutbush en die, zoals ik al vaker heb gezegd, de wind tegen had maar toch de wereld in ging met niets meer dan haar stem, haar optimisme en haar wil om te overleven.’
Een klassieker voorbeeld van een selfmade sprookje vind je natuurlijk niet. Inclusief een episode waarin ze met 36 cent een nieuw leven begint en een sprookjeshuwelijk! Niet met Ike – hun huwelijksnacht brachten ze in een hoerenkot in Tijuana door – maar met Erwin Bach, de man die Turner échte liefde leerde kennen en die de rode draad doorheen My Love Story vormt.
Windowdressing
Met een inspirerend levensverhaal is natuurlijk niets mis, zolang het ook weet te inspireren of iets nieuws brengt. Daar schort het beide boeken aan. Tussen al het windowdressen en de goedkope inspiratiequotes door is het namelijk lang zoeken naar een streepje muziek(geschiedenis), datgene waar het tweetal zijn bekendheid aan te danken heeft.
Tussen al het windowdressen en de goedkope inspiratiequotes door is het lang zoeken naar een streepje muziek(geschiedenis).
Pas op: hier en daar valt er wel wat muziek te horen. Maar zelfs bij de passages waarin ze optredens of opnames beschrijven, is het moeilijk om te ontdekken waarin hun muzikale passie precies schuilt. Wel interessant is hoe Turner beschrijft hoe ze zich van Ike’s dominante visie losweekte (kort: muziek moet sexy zijn) en haar eigen stem vond dankzij Phil Spector, toen ze samen aan ‘River Deep – Mountain High’ werkten. Of hoe Daltrey zich tijdens de opnames van The Who’s rockopera Tommy moest losworstelen van songschrijver Pete Townshend om zichzelf opnieuw uit te vinden als zanger en Tommy-personage.
Zijn dit dan echt de enige belangrijkste doorbraken in hun carrière? Afgaande op de memoires wel. Zo schrijft Daltrey ergens, alsof hij een openbaring krijgt: ‘ik hoefde geen Pete te worden. Ik moest enkel mijn kwetsbaarheid zien te vinden. Ik moest al mijn verdedigingslinies neerhalen, de verdedigingslinies die ik had opgetrokken om te overleven.’
Om die omarming van zijn kwetsbaarheid te tonen, gebruikt Daltrey trouwens een opzichtige metafoor: Dippity-Do – een haarproduct dat hij steevast gebruikte om zijn haar te ontkrullen. Wanneer hij voor de eerste keer naast zijn vrouw Heather wakker wordt, schrok ze zich kapot. ‘Zo reageerden de meeste meisjes. Tijdens het slapen verdween de Dippity-Do-magie. Bij het naar bed gaan had ik nog steil haar en bij het wakker worden had ik een hoofd vol krullen.’ Alleen reageerde Heather anders. Ze vond het prachtig. Sindsdien loopt hij zelfverzekerd rond met zijn krullenbol.
Imago
Na het lezen van Daltrey’s levensverhaal lijkt die krullenbol bijna het enige échte aan hem. Want al schrijft hij dat hij zijn verdedigingslinies moest neerhalen om tot de zanger uit te groeien die hij werd, één van zijn meest gebruikte woorden is ‘imago’ – een ouderwets synoniem voor wat we vandaag ‘personal branding’ noemen. ‘Het is natuurlijk het beste om stijl én inhoud te hebben,’ schrijft hij ergens. ‘Maar als je moet kiezen, ga dan voor stijl.’
En die stijl, die moest voor The Who gevaar uitademen. ‘De ruzie en de uitbarstingen? De meeste waren niet echt. Het was vooral image.’ Zelfs The Who’s uitrusting was fake. Daltrey verstopte hun schamele versterkers in grote kisten, waardoor ze professioneler en duurder leken dan ze waren.
Ook Turner hecht in haar memoires enorm veel waarde aan windowdressing en – net zoals Daltrey – aan haar haar (er wordt veel over pruiken gebabbeld). In My Love Story leer je Turner dan ook vooral kennen als elegante vrouw, niet als de wilde rock ‘n roll-muzikante. Dat vertaalt zich ook in haar voorliefde voor interieurdesign en mode. Als ze over de inrichting van haar sprookjeshuizen of over haar kleren vertelt, klinkt ze trouwens een pak enthousiaster dan als ze uitweidt over haar muziek.
Haar liefde voor inrichting vertaalt zich in My Love Story trouwens niet enkel in het vormgeven van haar huizen, maar ook in een uitgebreide inventarisatie van haar jetsetleven en dito vriendenkring, bestaande uit supersterren en topdokters (fans en verpleegsters blijven een amorfe massa die enkel bestaan om hun bewondering uit te drukken). Wat Mick Jagger ooit fluisterde tegen haar op het podium van Live Aid weet ze misschien niet meer, het merk schoenen of kleren dat hij die ochtend aan had wel.
Het is vreemd om twee autobiografieën te lezen waarin artiesten zichzelf willen blootgeven maar die uiteindelijk enkel aantonen dat imago, doorgaan en op tijd andere paden verkennen belangrijk is. Is dat echt datgene wat ze na al die songs, na die duizenden interviews nog met hun fans willen delen?
Waar fans vroeger autobiografieën vooral lazen uit sensatiezucht of gewoon om hun idolen beter te begrijpen, zoeken we nu naar kant-en-klare-inspiratie
Blijkbaar wel. En blijkbaar willen we dat lezen ook. Waar fans vroeger autobiografieën vooral lazen uit sensatiezucht of gewoon om hun idolen beter te begrijpen, zoeken we nu naar kant-en-klare-inspiratie voor onze eigen maakbare levens. Dat begrijpen uitgeverijen ook. Zij hebben inmiddels een waterdicht sjabloon klaarliggen dat uit het leven van een Kardashian, een dopingzondaar of een Britse prinses dezelfde welluidende Disney-levensles kan destilleren als uit die van Daltrey en Turner: je kan zijn wie je wil, als je er de prijs voor wil betalen.
Hoe hoger die prijs, hoe beter het boek. Althans, dat lijkt het motto. Wie zich door de zieligste passages van Tina Turners boek worstelt, weet echter dat dit niet het geval is. Hoog tijd dus dat sensatie en romantiek opnieuw hun intrede in de life writing-lectuur maken. Liever een volledig verzonnen autobiografie waar tussen de regels door een glimp van de schrijver opduikt dan een inspirerend stukje ‘autobiografie’ dat even authentiek voelt als de haardos van Dippity-Do Daltrey en Turner.