De stenen zijn vertrokken
Door Alana Osbourne, op Tue Jun 03 2025 07:23:00 GMT+0000Na een reeks vreemde incidenten in het AfricaMuseum zijn nu plots de mineralen verdwenen. Gaat het om diefstal, of is er meer aan de hand? Op de beveiligingscamera’s is niets te zien. Maar er waren aanwijzingen, denkt Emiel, die net als de andere museumgidsen sinds de verdwijning onder streng toezicht staat: berichten over huilende stenen in de buurt van de Congorivier, lekkende monsters in natuurhistorische musea in Europa, en dan dat doffe gezoem dat uit de koperen sculpturen in de Rotunda lijkt te komen …
Emiel bevond zich in de Rotunda van het AfricaMuseum, halverwege een rondleiding die hij gaf aan een bont gezelschap van gepensioneerden, toen hij de trilling voelde. Het was een vage gewaarwording, een laag gezoem dat zijn oren bereikte en zijn lichaam deed brommen. Het deed hem denken aan het geluid van een verre grasmaaier, maar het geluid leek niet van de grasvelden in het omliggende park te komen, maar uit de beelden – uit de messing en koperen beeltenissen die in de nissen van de Rotunda waren verzonken. Het gaf Emiel het onmiskenbare gevoel dat de sculpturen pulseerden.
De dagjesmensen die hij die ochtend begeleidde, merkten het geruis ook op en begonnen erover te praten. Toen hij merkte dat ze eerder opgewonden dan bezorgd of nieuwsgierig waren, concludeerde Emiel dat de toeristen deel uitmaakten van de recente toestroom van museumbezoekers die naar Tervuren waren afgereisd in de hoop een van de vele vreemde voorvallen mee te maken waar recentelijk over was bericht. De laatste in die reeks was de plotse en onverklaarbare verdwijning van de mineralen uit de geologische zaal. Toen hij terugdacht aan die ochtend toen hij bij het museum een zwerm politieagenten aantrof en het gebouw volledig afgesloten was voor bezoekers, begon hij zich duizelig te voelen, een gevoel dat werd versterkt door vermoeidheid. De schok van dat alles, gevolgd door het lange en chaotische politieonderzoek, had het museumpersoneel uitgeput. In de daaropvolgende dagen waren alle evenementen afgelast, rondleidingen uitgesteld en uitgebreide zoekacties georganiseerd in de labyrintische ondergrondse archieven.
Stenen die benen krijgen en ’s nachts uit het museum marcheren? Smelten tot vluchtige plassen? Of simpelweg – poef – verdwijnen in een wolk rook?
Het opstellen van persberichten had eindeloos lang geduurd. De werktitel van het laatste persbericht luidde ‘De stenen zijn vertrokken’, vergezeld van een foto van de mineralenzaal van het museum, met haar prachtig versierde plafonds, uitgeholde rariteitenkasten en lege vitrines. De titel van het artikel was onderwerp geweest van verhitte discussies onder het museumpersoneel. Het gesprek draaide om semantiek: konden mineralen ‘vertrekken’? Vatte die woordkeuze werkelijk samen wat er was gebeurd?
Dat mineralen ‘waren vertrokken’ suggereerde een vorm van anorganische actie, een idee dat de helft van het personeel graag wilde overbrengen. Volgens hen was die ‘eigen wil’ niet zomaar een journalistiek stijlmiddel; het beschreef het best hoe de geologische specimens waren verdwenen uit de permanente tentoonstelling van het museum, evenals nog eens 17.000 stukken gesteente uit de kronkelende gangen van het naastgelegen onderzoeksinstituut.
De andere helft van het personeel, dat nog altijd moeite had om te geloven wat er gebeurd was, wilde benadrukken dat er wellicht menselijk handelen in het spel was. Zij weigerden te geloven dat mineralen ‘konden vertrekken’ – dat wil zeggen, zich op eigen kracht konden verplaatsen. Stenen die benen krijgen en ’s nachts uit het museum marcheren? Smelten tot vluchtige plassen? Of simpelweg – poef – verdwijnen in een wolk rook? Alle opties leken onwaarschijnlijk. Elke verklaring was absurd. Hooguit iets uit een stripverhaal. En toch was de mineralenkast leeg, en de beveiligingsbeelden van die juninacht toonden niets. Een frame-per-frame-analyse van de opnames toonde dat de stenen er het ene moment nog waren, en het volgende waren verdwenen.

Achteraf gezien dacht Emiel dat er aanwijzingen waren geweest. Berichten over vreemd gedrag van stenen waren al maanden voor de grote verdwijning in het nieuws opgedoken. Het Smithsonian had gemeld dat specimens uit het stroomgebied van de Congorivier een eigenaardig gehuil uitstootten, een klagelijk geluid dat ’s nachts de GeoGallery vulde. Wetenschappers van over de hele wereld kwamen erop af, om de stenen te horen huilen. Een bekende elektronische muziekproducent had het gehuil zelfs opgenomen en er een zware drum-’n-bass-track onder gezet. Het eindresultaat was nog steeds trending op Spotify. In natuurhistorische musea in heel Europa werd gemeld dat er uit monsters op onverklaarbare wijze een donkere substantie lekte – een waterig spoor van ijzer – en mangaandioxiden. Er kwamen steeds meer berichten over diamanten die troebelbruin werden; ontevreden bruiden uit heel Europa vroegen juweliers om een bewijs van herkomst en eisten hun geld terug. Maar verdwijnende stenen? Dat was nieuw.
In natuurhistorische musea in heel Europa werd gemeld dat er uit monsters op onverklaarbare wijze een donkere substantie lekte – een waterig spoor van ijzer- en mangaandioxiden.
Het was moeilijk om de verdamping van een hele gesteentecollectie te verklaren zonder een verhaal dat een vorm van menselijk ingrijpen bevatte. Het leek onmogelijk dat niemand verantwoordelijk kon worden gehouden, dus bij gebrek aan tekenen van inbraak of enig bewijs van een beveiligingsfout, richtte het onderzoek zich naar binnen, op het museumpersoneel zelf. Maanden later was het politieonderzoek nog steeds gaande en hield iedereen iedereen in de gaten. Er heerste zo'n paranoia dat Emiel vaak achterdochtig was tegenover zijn collega's, zich afvroeg waar anderen zich ophielden, constant hypotheses maakte over motieven en mogelijke diefstal.
Vooral de gidsen, die vanwege hun freelancecontracten als halve buitenstaanders werden beschouwd, stonden onder bijzonder streng toezicht. Hun huizen waren doorzocht, hun stappen gereconstrueerd, hun bewegingen in en uit het museum geanalyseerd. Het hielp niet dat sommigen – Emiel incluis – sterke kritiek hadden geuit op het curatoriële beleid van het museum. Hun herhaaldelijke oproep tot herziening van het museumnarratief en hun pleidooi voor de opname van Afro-afstammelingen in de hogere regionen van de instelling werden nu als verdacht beschouwd. Afgelopen woensdag nog had Sophie, een gids die dekoloniale rondleidingen gaf, in de pauzeruimte gesuggereerd dat de stenen zichzelf hadden gerestitueerd. ‘Ze waren waarschijnlijk jaloers op de objecten die recent waren teruggestuurd naar de DRC’, grapte ze. Emiel had gegrinnikt. Heel even had Sophies scherpe humor de collectieve sfeer wat verlicht. De volgende dag werd ze ontslagen. Sindsdien voelde Emiel bij elke rondleiding die hij gaf de adem van museumdirecteuren en politieagenten in zijn nek. Toch hield hij, in de beslotenheid van zijn gedachten, vast aan de ongerijmde mogelijkheid dat de mineralen waren teruggekeerd naar Congolese bodem, zich opnieuw hadden ingevoegd in verloren gewaande onderlagen – een kleine, tijdelijke lus in het grootse verhaal van geologische tijd. Er school poëtische gerechtigheid in, vond hij, zeker nu Congolese gronden als uitgeput werden beschouwd en de aandacht voor mijnbouw zich had verlegd naar zwevende asteroïden.
Rond dezelfde tijd als de diefstal – of verdwijning (hij wist nog altijd niet welke term hij moest gebruiken) – hadden de eerste AstroForge-robots een asteroïde aangeboord en haar korst doorbroken om er metalen en ertsen te winnen die leken op die uit de binnenlagen van onze planeet. Het proces werd live uitgezonden over de hele wereld en werd internationaal gevierd als ‘mankind’s second giant leap’. De gelijktijdigheid van die gebeurtenis en de vreemde reeks incidenten in geologische collecties over de hele wereld vond Emiel meer dan toevallig. Het zien van de samenhang van de gebeurtenissen onthulde iets, hoewel hij niet zeker wist wat, of hoe. Aarde, asteroïden, manen, huilende rotsen en verdwijnende mineralen ... Alles was gemaakt van dezelfde elementen, 4,6 miljard jaar geleden uiteengespat bij het ontstaan van ons zonnestelsel. Dat alles in zijn gedachten samenbrengen was duizelingwekkend, maar toch was het verbonden, op zijn minst door de imperiale dwang om te ontginnen. Maar mijnrobots zijn niet geschikt als schuldigen voor museumdiefstal.

Het patroon van koperen aders strekte zich uit buiten het museum, doorheen negentiende-eeuwse gebouwen die licht, structuur en glans gaven aan de grote panden en privéwoningen van Brussel, Gent, Antwerpen, Charleroi en Luik.
Terwijl hij de gebeurtenissen steeds opnieuw naging in zijn hoofd, hemellichamen aan elkaar reeg als aanwijzingen op het prikbord van een misdaadonderzoek, werden Emiels gedachten onderbroken door de zachte aanraking van een hand op zijn onderarm. Het was een oudere vrouw, een van zijn suikerspinharige dagtoeristen, die graag zijn mening wilde horen over het geluid in de Rotunda. Emiel schraapte zijn keel om de aandacht van de groep te krijgen en verzon een vage maar plausibele leugen over renovatiewerken in een aangrenzende zaal. Het opgewonden gemompel verstomde, en de groep verzamelde zich langzaam weer rond hem, wachtend tot hij zijn verhaal over de geschiedenis, de contestatie en de veranderingen van het museum zou voortzetten.
Nu Emiel de vragen over het gezoem van de beelden had bezworen, ging hij door met zijn goed ingestudeerde uitleg over de onderlinge verbanden tussen de kunstwerken die de Rotunda sierden. Maar terwijl hij de gebruikte materialen van de koloniale beelden in de Rotunda beschreef, besefte hij plotseling dat de ertsen waaruit deze sculpturen waren gevormd waarschijnlijk afkomstig waren uit gesteenten die sterk leken op die uit de verdwenen mineralencollectie. Beelden, koepels, spitsen, wandbekleding, bedrading … allemaal gewonnen uit mijnbouw. Het skelet van het museum verscheen hem plots als een broze koperen constructie, die een kolossaal bouwwerk van koloniale architectuur overeind hield – een gigantisch paleis van roof. Dat patroon van koperen aders strekte zich uit buiten het museum, doorheen negentiende-eeuwse gebouwen die licht, structuur en glans gaven aan de grote panden en privéwoningen van Brussel, Gent, Antwerpen, Charleroi en Luik. Op de rasterkaart die zijn geest tekende, werd het land doorkruist door anorganisch materiaal, met Tervuren als het centrale zenuwstelsel. Nu de stenen verdwenen waren, zou het koper dan ook wegsmelten? En zo ja, hoe zou het gebouw blijven staan? Zou het uiteenvallen, steen voor steen, en zo de herinnering dwingen opnieuw verteld te worden?
Vertaling: Sibo Kanobana
Het Engelse origineel vind je hier.

This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.