Dear Dolly, Geachte mevrouw Parton,

Door Wannes Gyselinck, op Thu Jun 25 2020 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week schrijf Wannes Gyselinck een fanbrief aan de platinablonde countryzangeres Dolly Parton. ‘Hoe krijg jij het voor elkaar om met je concerten een plek te creëren waar een verdeeld land common ground lijkt te vinden?’

‘Rondborstig’ is zo’n woord waarvan ik jarenlang dacht dat ik wist wat het betekende. Zoals ik ook jaren dacht dat ik min of meer wist wie je was, Dolly, en waar je voor stond: een wat campy countryzangeres, platinablond, de vleesgeworden American Dream, klein van gestalte met een klok van een stem, en ‘Jolene’ op haar palmares.

Soms heb je iemand nodig die het je uitlegt. Dat waren respectievelijk De Dikke Van Dale (‘oprecht, eerlijk, goed van inborst’) en de podcast Dolly Parton’s America (2019) van Jad Abumrad en Shima Oliaee. Radiomaker Jad Abumrad – zoon van Libanese ouders – kwam met jou in contact omdat jij en z’n vader, die chirurg is, na een medische ingreep goeie vrienden geworden zijn. An unlikely friendship, zo op het eerste gezicht. Dat vond ook Abumrad. Maar veel van wat je voor elkaar krijgt is unlikely, Dolly.

Hoe krijg je het voor elkaar om in een fundamenteel verscheurd land als de VS zowel conservatives als lefties bijeen te brengen?

De rode draad doorheen z’n negendelige podcast is wellicht deze: hoe krijg jij, Dolly, het voor mekaar om in een fundamenteel verscheurd land als de VS zowel Trump-supporters als zwarte LBGTQ+-strijders, zowel kleurrijke drags als in Amerikaanse vlaggen uitgedoste rednecks, zowel conservatives als lefties bijeen te brengen, respectvol, verdraagzaam, als één familie. Hoe jij dus als een soort anti-Trump op je concerten een plek opent waar een verdeeld land common ground lijkt te vinden. De kleine platinablonde Grand Unifier versus de eveneens platinablonde Grote Gemene Verdeler, zeg maar.

En – en daar pieker ik dus al even over – hoe je dat doet door radicaal apolitiek te zijn. Die houding wordt in de podcast door jouw neef ‘Dollytics’ genoemd: jouw kung-fu-achtige vermogen om vragen over je politieke posities te ontwijken, af te buigen of simpelweg onbeantwoord te laten. Tot ergernis van velen, onder wie Stella Parton, één van je zes zussen, die jou met hetzelfde sappige Appalachian accent – mogelijks ietsje doorrookter – tot de orde roept: ‘My sister should speak out more. I’m ashamed of my sister for keepin’ her mouth shut, she can run it all day long when it’s about something else, well speak up against injustice, speak up!’

Maar dat doe je dus niet. Je kiest ervoor om te zwijgen als men jouw mening over Trump vraagt. Sterker nog: je eist dat Elizabeth Warren – feministe, vakbondsvrouw – jouw feministisch vakbondsanthem ‘9 to 5’ niet gebruikt tijdens meetings.

Ik begrijp de ergernis van je zus, Dolly. Maar je lijkt vastbesloten. En je lijkt te weten wat je doet. Ik ben geneigd jou te geloven. En dat zeg ik onironisch. ‘Find out who you are, and then do it on purpose’, dat is je motto, en dat klinkt behoorlijk queer, eigenlijk: identiteit als iets wat je doet eerder dan bent. Dat wil niet zeggen dat het niet echt is: een performance kan geloofwaardig of ongeloofwaardig zijn. En de jouwe is erg geloofwaardig.

Sterker nog: het is die – ik schrijf het met schroom – ‘echtheid’ waarop je je imperium bouwde (in dat opzicht ben je dus ook een anti-Trump). Echtheid hoeft niet te betekenen dat je naïef bent. Je vermogen wordt geschat op 600 miljoen dollar. Dat is meer dan Mick Jagger, Beyoncé en Sting. Met country.

Sommigen fluisteren dat die apolitieke houding vooral daar mee te maken heeft: dat het berekend is. Dat je bepaalde segmenten van je brede marktaandeel niet voor de borst – pun not intended – wil stoten. Ik denk niet dat dat klopt.

Je geloofwaardigheid stoelt in grote mate op hoe je je verhoudt tot je afkomst.

Je geloofwaardigheid stoelt in grote mate op hoe je je verhoudt tot je afkomst. En dat is dus geen unique selling proposition, maar wel, wat podcastmaker Jad Abumrad zo mooi omschrijft als ‘a loud idea’ dat doorheen je hele oeuvre weerklinkt. Dat van je jeugd in de Appalachians, in je ‘Tennessee Mountain Home’ (een hit uit 1973), het houten huisje met één slaapkamer voor 12 kinderen en 2 ouders, aan de voet van de Smokey Mountains – naar de slierten mist die de bomen ’s avonds ‘uitademen’ als het koeler wordt. Je bent een halve eeuw geleden van je berg gekomen – mooier in het Engels: you came down the mountain – en je hebt er vervolgens een halve eeuw over gezongen.

Het huisje bestaat inmiddels in veelvoud: in Dollywood – het pretpark dat je bouwde naar jouw beeltenis – tussen de kermisattracties, maar ook waar het ooit stond heb je het tot op de vierkante centimeter laten herbouwen. Het mos is er neongroen en zachter dan tapijt. De vuurvliegjes zoemen er rond, het is er, inderdaad, zo rustig als ‘a baby’s sigh’.

Ik luisterde naar de podcast tijdens de lockdown – in een klein huis met een hyperactieve peuter (geen baby’s sigh, wel een toddler’s cry) – terwijl ik opruimde, kookte of afwaste, wat ik, toegegeven, aangreep als een soort mentale room of one’s own. Meermaals stond ik net iets langer dan nodig voorovergeboven in de vaatwasser, omdat de tranen mij over de wangen rolden en ik mijn huisgenoten niet wilde verontrusten. Hoe jij en de Libanese dokter – vader van Abumrad – praten over jullie ouderlijke huizen, twee huizen in de bergen, één in Libanon, één in Tennessee, die zo uncanny op elkaar lijken. Over daar niet meer te zijn, en daar altijd te zijn.

Is het sentimenteel van me dat mij dat zo aangrijpt? Ik merk dat daar een verdriet onder zit dat ik niet helemaal kan of durf duiden – ik schrijf dit op een kleine twintig minuten fietsen van mijn ouderlijk huis. Een gevoel van verlies, een fall from grace, iets prelapsair, een verlies dat groter en ouder is dan ikzelf. Het is iets wat ik wantrouw. De ‘linkse intellectuele elite’ wordt vaak iets aangewreven wat men oikofobie noemt, de angst (maar eigenlijk bedoelt men haat – opmerkelijk hoe rechts die twee emoties wat met elkaar laat samenvallen) voor ‘het eigen huis’ (overdrachtelijk natuurlijk).

Bart De Wever kwam er enkele dagen geleden weer mee voor de bakker in een volkomen overbodig opiniestuk naar aanleiding van Black Lives Matter en de Leopold II-discussie (mag ik je trouwens feliciteren voor het verwijderen van de laatste restjes confederalistische plantation-zonder-de-schandvlek-van-slavernij-nostalgie in je Dollywood-parken?). Bart De Wever dus, onze eigen weaver of dreams, en zijn droom van een cultureel homogeen jaren vijftig Vlaanderen (hij zal dat ontkennen, maar dat is het precies).

Ben ik, met mijn sentimentele nostalgie, mijn oikofilie zeg maar, een nationalist-in-de-dop?

Is mijn sentimentaliteit, mijn vaatwasserverdriet, dat verlangen naar een plek waar je nooit echt was, naar een berg waar je nooit woonde, is dat de glibberige heuvel bergafwaarts naar een nostalgie die zichzelf als nostalgie ontkent – het nationalisme – en de rouw om het al dan niet imaginaire dat verloren is ombuigt naar een utopie – een retropie dus? Ben ik, met mijn sentimentele nostalgie, mijn oikofilie zeg maar, een nationalist-in-de-dop?

Dat luide idee van jou, dat zingen over het verloren – in jouw geval niet echt herwonnen, wel gerestaureerde – paradijs, die nostalgie – letterlijk: pijn over de onmogelijkheid om terug thuis te komen – blijkt ingebakken in het country genre. Een genre dat paradoxaal genoeg (en ook weer niet) groot werd op het moment dat mensen uit de countryside naar de steden trokken omdat daar werk was, op het moment ook dat de countryside langzaamaan verstedelijkte. Gek genoeg wordt bij mijn weten de pijn (of rouw) om dat verlies – hoe de moderniteit, het kapitalisme een meer rurale levensstijl met geweld overhoop haalde – nooit echt direct bezongen. De verwerking van het verlies verloopt via re-enactment, via de performance van continuïteit. Het doen alsof het er nog is.

Nu blijkt jouw muziek niet alleen waanzinnig populair bij de zogenaamde rednecks – overigens, zo leerde ik van diezelfde podcast, genoemd naar de rode sjaaltjes die mijnwerkers droegen tijdens vakbondsopstanden (!) – maar ook in de gemeenschap van inwijkelingen. ‘This is our kind of music’ zegt de Griekse vader van Helen Morales – professor klassieke talen, Dolly-fan en schrijfster van Pilgrimage to Dollywood.

Die populariteit bij immigranten is dubbel, denk ik. Jouw muziek biedt een directe, onverdunde toegang tot de Amerikaanse droom – daarmee bedoel ik eerder de Amerikaanse mythe: wat Amerikanen geloven dat het is om Amerikaan te zijn. Jouw oeuvre als soundtrack bij de VS, zeg maar. Maar sterker blijkt toch dat gevoel van een verloren thuis, en muziek als een manier om tegelijk, zolang de muziek duurt, naar die plek terug te keren, en te treuren over de onmogelijkheid van die terugkeer.

Dat ‘luide idee’, over het verloren huis, blijkt te resoneren bij mensen die het zich niet kunnen permitteren, of niet de taal vinden, om ‘luid’ en vocaal te zijn over dat herkenbare verlies.

Jouw muziek blijkt ook daar een common ground te openen voor omgewoelde rednecks en ontwortelde Griekse en Libanese immigranten. Dat ‘luide idee’, over het verloren huis, blijkt te resoneren bij mensen die het zich niet kunnen permitteren, of niet de taal vinden, om ‘luid’ en vocaal te zijn over dat herkenbare verlies. Daar tekenen zich contouren af van iets hoopvols, en het is geen hoop in achteruit, zoals we dat van het nationalisme kennen.

Ik moet, vrees ik, terug naar waar ik al even over pieker. Over hoe je verbindt door apolitiek te zijn. Ik zie affiches in het straatbeeld hangen met slogans als ‘Denk niet links, denk niet rechts, denk na’, en ze ergeren me. Omdat je niet om de politiek en het bestaande spectrum en de politieke strijd heen kan, zo denk ik, orthodox-Mouffiaans zeg maar.

Ik zie affiches in het straatbeeld hangen met slogans als ‘Denk niet links, denk niet rechts, denk na’, en ze ergeren me.

Maar daar hang ik weer in de vaatwasser tranen te verbijten. Want, zo hoor ik uit de mond van vrijheidsstrijder Tokyo Sexwale (spreek uit: Seswalé, z’n echte naam trouwens): na jaren van mishandeling door de cipiers mag Nelson Mandela muziek spelen over het omroepsysteem van de gevangenis. Hij kiest jouw nummer ‘Jolene’. Een nummer over de angst van een vrouw om haar man te verliezen.

Dat blijkt een genre – ‘the other woman’-song, doorgaans komt dat neer op het muzikaal neerknuppelen van een mogelijke, altijd naamloze kaapster op de kust. Jij buigt dat genre om naar iets wat bijna een liefdeslied is aan die derde – ‘your beauty is beyond compare’ – wier naam niet alleen meermaals valt, maar meteen ook de titel is van het nummer. Een staaltje radicale empathie en genre-bending (sommigen zeggen zelfs gender-bending). Dat nummer speelde Nelson Mandela ’s avonds op Robbeneiland via de speakers van de gevangenis, de gevangenen in hun cel, de cipiers aan de andere kant van de celmuren.

‘Mandela loved Jolene’, zegt Sexwale. Een nummer over de angst om iets te verliezen. En die angst voor verlies herkende Mandela – ook al zo’n virtuoos van verbinding, maar verre van apolitiek – niet alleen bij de gevangenen, maar ook bij de cipiers. Die laatsten leefden in een land dat aan het veranderen was, een verandering waar Mandela één van de voorvechters was. En verandering vergt verlies. ‘We all don’t want to lose — whether it’s your man or your country. Nobody wants to get hurt. Don’t hurt me,’ zegt Sexwale.

‘I’m just an entertainer’, zeg jij. De scheiding tussen spektakel en politiek hou jij rigoureus aan (in tegenstelling tot je president).

‘I’m just an entertainer’, zeg jij. De scheiding tussen spektakel en politiek hou jij rigoureus aan (in tegenstelling tot je president). Je wil je niet politiek uitspreken. Je wil je niet bekennen tot een vastomlijnde politieke identiteit. Omdat je mensen niet wil kwetsen, zeg je. En ik geloof jou (en ik ben zo opgelucht dat ik dat onironisch mag schrijven). ‘Nobody wants to get hurt.’ En als producer Oliaee jou voorzichtig voor de voeten werpt dat stilzwijgen, het zich niet uitspreken soms ook kan kwetsen, ben je resoluut. ‘I have a great sense of timing. I know that my time will come, and when it comes, I will say my piece.’

Ik ben bereid, Dolly – maar een verliefd man is tot veel bereid – om jouw weigering om je uit te spreken op te vatten als een radicale omarming van een complexiteit die zich niet laat reduceren tot een eenduidig politiek spectrum.

Als ik naar je luister, moet ik die krop in mijn keel ernstig nemen. Emotie kan een vorm van viscerale kritiek zijn. Maar dan begint het echte werk. Het is belangrijk om te weten dat je rouwt, als je rouwt. Om angst en haat niet met elkaar te verwarren. Om te weten dat als je vreest voor verlies, wie het is die je vreest of te vrezen hebt, en wat het precies is dat je denkt dat je verloren bent, of aan het verliezen bent.

‘I will always love you’, zong je – lang voor Whitney Houston dat zo meesterlijk deed (ik las dat alleen al die cover jou 10 miljoen dollar opleverde, je hebt het verdiend). En je zong dat in het kantoor voor Porter Wagoner om jullie samenwerking te beëindigen, omdat je solo wilde gaan. Waarna hij je een miljoenenproces op basis van een wurgcontract aandeed. Dat hij won. Waarna hij alles weer verloor. Waarna jij zijn business opkocht. En je het hem teruggaf. En op zijn sterfbed z’n hand vasthield. En hem dankte voor alles. ‘Things between people are always much more complex.’ Hup, terug de vaatwasser in.

Liefs,
Een fan