Dierbare Tacitus,

Door Leen Huet, op Thu Apr 05 2018 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week herinnert Leen Huet ons aan de goede kanten van de kolonisering door de Romeinen, zoals het wonderbaarlijk gebalde politieke denken van Tacitus. ‘Moet ik dat plotseling allemaal verwerpen omdat u een “witte man” was? Ik vertik het.’

Veel lezers zullen u kennen dankzij een regel van Boudewijn de Groot uit een sentimenteel lied over opgroeien, getiteld Voor de overlevenden: ‘Je wordt een trage lange jongen, die Tacitus en Wolkers kent en al zijn dromen netjes heeft verdrongen.’ Zo’n regel uit een liedje zou je nog laten geloven dat het verkeerd met je loopt wanneer je een opvoeding geniet en het werk van een briljante historicus leert te lezen.

In rekto:verso stuitte ik onlangs op de zinsnede: ‘Het onderscheid tussen prehistorie en geschiedenis is onhoudbaar’. Laat ik eerlijk zijn: ik voelde de grond onder me wegglijden. Een groot deel van mijn leven draait immers om de verkenning van de geschiedenis, het genot van de geschiedenis, het belang van schrijven voor het culturele geheugen.

Hoezo, er is geen onderscheid tussen prehistorie en geschiedenis? Ik zou het fascinerend hebben gevonden indien de druïden hun kennis te boek hadden gesteld, maar dat deden ze nu eenmaal niet. En daarmee is de kous af. Ze vertrouwden op mondelinge overlevering, op hun politieke macht als priesterkaste in een onveranderlijke wereld die ook mensenoffers inhield. Waren ze wel zo interessant?

Onze geschiedschrijving in deze regio begon met Julius Caesar en dankzij hem stond tweeduizend jaar later Tacitus nog op het lesprogramma. We werden gekoloniseerd door de Romeinen en dat beviel niet slecht, getuige in elk geval het lessenrooster op school, maar getuige ook het succes van televisieseries als Ik, Claudius, getuige de diepe stroom aan vertalingen van boeken uit de Oudheid, getuige Hadrianus’ Gedenkschriften van Marguerite Yourcenar, getuige de filosofische essays van Samuel IJsseling over Griekse godinnen en de meest recente hervertelling van de antieke mythes door Stephen Fry.

En dan is er uw werk, dierbare Publius Cornelius Tacitus. Ja, het is lastig te vertalen, want u schreef wonderbaarlijk kernachtig. Op de middelbare school worstelden we ermee. Het was eigenlijk te moeilijk voor ons. Een paar jaar geleden las ik al uw boeken in vertaling omdat ik me wilde inleven in de lectuur van een persoon uit de zeventiende eeuw over wie ik een biografie schreef. Wie las in de tijd van Rubens, las Tacitus. En beleefde daar ongetwijfeld plezier aan.

Op de eerste bladzijde van de Loeb-uitgave van uw werk werd ik al van mijn paard gebliksemd. U schreef terloops, aan het eind van een zinnetje: ‘… dankzij de zeldzame voorspoed van een tijd waarin je mag voelen wat je wilt en mag zeggen wat je voelt.’ Mogen voelen wat je wilt, mogen zeggen wat je voelt, vanzelfsprekend is het niet. Ik geloof bijvoorbeeld dat onderdanen in Noord-Korea het voorrecht op dit ogenblik niet genieten.

Vanaf de eerste bladzijde biedt uw Geschiedenis taal en mogelijkheid om politiek te leren denken. Moet ik dat plotseling allemaal verwerpen omdat u een ‘witte man’ was? Ik vertik het. ‘Hoewel jij en ik vandaag in alle openheid met elkaar spreken, zullen anderen liever met onze rang omgaan dan met onszelf: want een prins overtuigen van zijn plicht is een lastig werk, maar instemmen met alles, wat voor heerser hij is ook is, kost geen echt gevoel.’

Woorden die vandaag nog even waar zijn als toen ze geschreven werden, ook al zijn de meeste prinsen geen Romeinse keizers meer. Het kan ook om de burgemeester gaan, of om je baas op kantoor. ‘Als het machtige lichaam van de staat in evenwicht kon blijven staan zonder een heerser, dan ware het passend dat de republiek bij mij zou beginnen’, aldus nogmaals de onderschatte keizer Galba. Want kijk, dat is ook zo mooi aan uw werk: je gaat er personen van lang geleden door waarderen.

Tacitus, uw vaak verbijsterend kort geformuleerde inzichten vind ik een kostbaar goed. ‘Iedereen vond hem bekwaam om te heersen – als hij maar niet had geheerst.’ ‘Enkelen durfden de schandelijkste misdaad aan, meerderen wensten die, allen lieten het gebeuren.’ Gaat dit over het driekeizerjaar of over het naziregime? Gaat dit over de Romeinen of over ons, mensen van nu?

Mag ik u, Tacitus, wijzen op een bijzonder voorbeeld van uw eeuwenoude roem? Een romanschrijver uit de twintigste eeuw, Marcel Proust, las uw werk ook op school. En het inspireerde hem toen hij het karakter van de pittige huishoudster Françoise in Op zoek naar de verloren tijd moest definiëren.

‘Bovenal, zoals schrijvers vaak een kracht van concentratie verwerven die ze niet zouden hebben gehad in een tijd van politieke vrijheid of literaire anarchie, wanneer ze gebonden zijn door de tirannie van een monarch of een poëtica, door de strengheid van een versleer of door een staatsgodsdienst, zo ook sprak Françoise, wanneer ze ons niet expliciet kon antwoorden, als Tiresias en zou ze geschreven hebben als Tacitus. Ze kon alles wat ze niet direct mocht uitdrukken samenballen in een zinnetje dat we niet ten kwade konden duiden zonder onszelf te beschuldigen, in minder dan een zinnetje zelfs, in een stilte, in de wijze waarop ze een voorwerp neerzette.’

U, de Romeinse aristocraat en politieke denker, en Françoise, de onvergetelijke huishoudster van de belle époque – in mijn geest vormt u beide een prachtige combinatie. Wat u samenbalde in een terloops zinnetje, weet ik; Françoise had ik graag een keer horen praten.

Met dank voor de geschiedenis die u schreef,

Leen Huet