Dubbelkunstenaars

Door Lindsay Jacobs, Nicole Van Bael, Koen Sels, Jordaan Decuyper, op Wed Aug 28 2019 22:00:00 GMT+0000

Geen kunstenaars die beter weten wat de kunst is van werken in de kunsten, dan zij die er halftijds ook buiten werken. Hier vier korte getuigenissen van ‘dubbelkunstenaars’. Tegelijk zijn ze ook standenbouwer, activist, ambtenaar of sociaal werker.

Uren tellen is de kunst kwellen

Jordaan De Cuyper

Jongleren is mijn leven. Samen met onze compagnie Ea Eo maak ik al twaalf jaar voorstellingen waarmee we internationaal toeren. Ik werk nu eenmaal graag met mijn handen. Naast het circus ben ik daarom vijf jaar geleden ook begonnen met meubels en andere constructies te maken. Die zijn meer tastbaar dan maanden repeteren aan een voorstelling waar na het applaus weinig van overblijft. En zo ben ik uiteindelijk in de standenbouw beland. Dat werk doet mij deugd. Ik leer veel bij over technieken en materialen.

In vergelijking met jongleren is standenbouw fysiek heel zwaar, maar ik heb beide vormen van werk nodig. Na een week toeren of repeteren wil ik weer dingen in elkaar steken, en omgekeerd. Het is praktisch ook makkelijk te combineren. Onze circusvoorstellingen liggen soms al een jaar op voorhand vast, terwijl standenbouw juist heel projectmatig is, en flexibel qua uren. Er zijn weinig andere jobs die in mijn artistieke schema zouden passen.

In het circus tel je geen uren. Dat zou ook geen zin hebben.

Het grootste verschil tussen mijn beide bezigheden is dat je als standenbouwer al je uren betaald krijgt. Als ik vertrek vanuit Gent, word ik betaald vanaf dat moment. In het circus zijn we meer onze eigen baas. Onze compagnie krijgt voor elke voorstelling een uitkoopsom en die delen we door acht: vijf artiesten, een technieker, een verkoopster en een deel voor de compagnie zelf. Of we nu in het zuiden van Frankrijk spelen of hier om de hoek, je krijgt evenveel. In het circus tel je dan ook geen uren. Dat zou ook geen zin hebben, want je krijgt toch niet alles vergoed.

Als je bijvoorbeeld een subsidiedossier indient onder het Circusdecreet, en ze keuren het goed, krijg je bijna standaard toch maar de helft van je gevraagde bedrag. Heel vreemd. Omdat ze weten dat we ons project toch nooit zullen laten vallen, zelfs al werken we bijna altijd één op twee repetitiedagen onbetaald? In Frankrijk doen ze dat anders. Daar beperken meerdere compagnieën zich gewoon tot de repetitiedagen waar ze geld voor kregen. Voor ons is dat ondenkbaar.

Van zodra je een artistieke handeling becijfert in uren en geld, verandert je gevoel erbij.

Pas door in de standenbouw te gaan werken ben ik me bewust geworden van hoeveel uren we in het circus eigenlijk draaien. Je uren tellen en voor klanten werken in plaats van voor een publiek, zorgt voor een andere mentaliteit. Als ik die zou ervaren in een artistiek proces, of terwijl ik meubels maak, zou ik er niet meer van kunnen genieten. Ik zou me op slag heel erg bewust worden van mijn efficiëntie en mij minder zelfzeker voelen. Van zodra je een artistieke handeling becijfert in uren en geld, verandert je gevoel erbij. Dat is misschien wel het enige voordeel aan het feit dat niet het hele creatieproces van een circusvoorstelling betaald wordt.

Toch sluipt ook daar het gevoel binnen ‘aan het werk te zijn’. Ik zou graag terug puur voor mijn ontspanning kunnen jongleren, zoals tien jaar geleden. Ik weet dat ik altijd zal blijven jongleren, maar niet in welke vorm. Dat ik handiger word met mijn handen, is misschien een overgang naar iets nieuws binnen een paar jaar? We zullen zien wat de toekomst brengt.


Zelfs aardappelen schillen is werken

Nicole Van Bael

Nicole Van Bael is de helft van het schrijversduo Elvis Peeters. Tot voor kort deed ze dat bewust in de luwte, maar sinds het verschijnen van hun meest recente roman De ommelanden treedt ze mee op de voorgrond. Daarnaast verricht ze al jarenlang politiek werk voor de pluralistische vredesbeweging Vredesactie. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, vroegen we haar in een gesprek.

‘Het voelt heel artificieel om mijn artistiek werk en mijn werk voor Vredesactie te scheiden. Voor allebei voel ik me even sterk gedreven en heb ik tijd nodig die niet in afgelijnde vakjes te stoppen is. Vooral in die tientallen jaren bij Vredesactie heb ik veel verschillende dingen gedaan, van aandeelhoudersacties bij Barco tegen de Vlaamse wapenindustrie tot de jarenlange Bomspotting-campagne tegen illegale kernwapens. En nu proberen we in de Antwerpse haven een Saoedische boot met wapens voor de oorlog in Jemen tegen te houden. Dat is dossiers schrijven, overleggen met collega's en vrijwilligers, campagnes opzetten, praten met pers en politici, geweldloze acties voorbereiden…’

‘Dat lijkt het tegenovergestelde van de ruimte en de rust die ik nodig heb om een boek te kunnen schrijven, maar in beide gevallen moet ik er vol voor kunnen gaan, zonder beperkingen. Ook aan een roman wil ik dag en nacht kunnen werken. Die zit dan niet enkel in ons hoofd, maar in ons hele huis. Dan is alles wat je ziet, hoort of vastneemt een schakel in wat we willen vertellen. Tegelijk kost het me met de jaren steeds meer tijd om tussen die beide intense concentraties te switchen. Ik zal me daaraan moeten aanpassen, zeker?’

‘Ook met de opdeling tussen arbeid en vrije tijd heb ik van kindsbeen af moeite gehad. Mijn vader was een diamantbewerker in een fabriekje op honderd meter van ons thuis. Als wij iets te vragen hadden, liepen wij gewoon even naar de fabriek. Daarom vond ik het als kind zo bevreemdend om elke morgen die ene man te zien passeren die met de bus ‘in ’t stad’ ging werken, met een lange overjas en een aktetas. En elke avond om zes uur kwam die terug. Het was alsof er een stuk uit zijn leven was weggeknipt.’

Ik kan dat niet scheiden, werk en vrije tijd, dat gaat in tegen mijn mens-zijn zelf.

‘Wat is dat, werken? Zelfs als ik aardappelen aan het schillen ben of het plafond schilder, kan ik zeggen dat ik aan het werken ben. Sommige dingen moeten nu eenmaal gebeuren. Ik kan dat niet scheiden, werk en vrije tijd, dat gaat in tegen mijn mens-zijn zelf. Net zoals je tijdens de werkuren niet ophoudt met vader of moeder te zijn, kan je ook op schrijven geen uren plakken. Ik kan in mijn potten staan roeren en denken: ja, een idee! Ben ik dan aan het werk? Dat is het absurde, je kan het niet tellen.

Ik kan méér als ik gelijkwaardig kan samenwerken met anderen.

‘De vraag is natuurlijk wat dat financieel betekent. In afwachting van een sociale zekerheid 4.0 zoek ik verbinding met anderen om het samen te redden. Gek genoeg merk je maatschappelijk net een omgekeerde beweging. Zelfs tussen partners lijkt het niet langer evident om je geld te delen, terwijl dat net maakt dat je veel meer aankunt. Dat is ook het principe van sociale zekerheid: zorg allemaal een beetje voor elkaar en we kunnen veel meer. Ik kan in elk geval méér als ik gelijkwaardig kan samenwerken met anderen en ik de financiële verantwoordelijkheid niet alleen hoef te dragen. Verbinding blijft de sleutel.’

Opgetekend door Mara Matthyssens


De kunst van soft skills

Lindsay Jacobs

Ik combineer mijn job als arbeidssocioloog bij de Vlaamse Overheid met werkzaamheden binnen het professionele en semiprofessionele theater. Vooral mijn regie bij het Brusselse semiprofessionele theatergezelschap D°eFFeKt koester ik enorm. Waarom?

Er zijn weinige plekken waar je ‘soft skills’ zo ontwikkeld worden als in de kunsten.

Binnen het arbeidsmarktonderzoek waar ik als ambtenaar/socioloog vaak mee te maken krijg, zijn ‘soft skills’ een hot topic. In tijden van digitalisering en robotisering zijn het bij uitstek net die ‘human skills’ die ons zullen onderscheiden van routinetaken die ook door machines uitgevoerd kunnen worden. Ook het World Economic Forum benadrukte in 2018 het cruciale belang van sociale vaardigheden als creativiteit, originaliteit, onderhandeling en emotionele intelligentie voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Niet toevallig stoppen vele bedrijven steeds meer geld in workshops ‘verbindend communiceren’ en andere bijscholing.

Toch vroegen ze me op mijn dagjob om verlof op te nemen, toen ik aangaf dat ik stage wilde lopen als dramaturge bij een groot theaterhuis in Brussel. Allemaal goed en wel, zo’n creatieve bezigheid, leek men te denken, maar hoe zou zo’n stage nu kunnen bijdragen aan je functioneren op de werkvloer?

In de praktijk zijn er weinige plekken waar je ‘soft skills’ zo ontwikkeld worden als in de kunsten. Dramaturgen, regisseurs en theatermakers mogen dan wel erg veel gemeen hebben met sociologen – allebei zetten we uit zorg voor de maatschappij abstracte ideeën om tot iets concreets om te delen met een ruimer publiek – toch moet je als theatermaker veel sneller terugvallen op je eigen intuïtie. Wat zal wel of niet werken op een podium? Hoe ga je om met feedback? Zeker op dat onontkoombare moment waarop twee weken voor de voorstelling alle twijfels samenkomen, moet je durven doorzetten.

Als regisseur bij een semiprofessioneel gezelschap draag je tegelijk veel verantwoordelijkheid voor je onbetaalde spelers. Zij willen groeien en zich verbeteren. Naast coördinator en lesgever word je dus vanzelf ook een beetje een emotionele coach. De dramaturgie van de zorg, heet dat volgens Rimini Protokoll. Navigeren tussen je respect voor hun vrijheid, mening en grenzen, zonder te veel toe te geven en trouw te blijven aan je stuk: dat is pas een oefening in wendbaarheid en tact.

Het theater geeft me de kans om samen met anderen diep te gaan wroeten in het persoonlijke.

Sociologie is en zal altijd een passie blijven. Maar het theater laat me net dat beetje verder gaan. Als je loskomt van wat wetenschappelijk correct is en je eigen intuïtie mag volgen, herontdek je bij jezelf een enorme creatieve vrijheid. Dat doet ademen. Zo geeft het theater me de kans om samen met anderen diep te gaan wroeten in het persoonlijke, in ons gedeelde menszijn. Meer zelfvertrouwen en gezonde assertiviteit krijg je er gratis bij.

Daar kan zelfs een cursus ‘verbindend communiceren’ niet tegenop. Soft skills leer je niet in een leslokaal, maar door te doen. Door te maken. Voor die ‘human skills’ waar zoveel vraag naar is, zijn het theater en de kunsten een uitgelezen plek – dat bevestigt ook heel wat onderzoek. In tijden van toenemende digitalisering en robotisering zouden werkgevers zich daar veel meer bewust van mogen tonen.


Hard / zacht

Koen Sels

Al sinds mijn lagere schooltijd zijn werkelijkheid en werkloosheid voor mij een hecht verbond aangegaan. Hun verstrengeling doet zich niet aan me voor als het resultaat van autonome levensbeslissingen; ze tikt in mij als een klok, klopt als een hart, zit in de kern van mijn schrijverschap. Maandagochtenden zijn me cynisch als koffie van de Hello! your fresh bakery aan Berchem Station, woensdagmiddagen centrumloos, zondagavonden decadent in hun aan niets dan de sterren rapporterende melancholie. Geen ervaring daarentegen is mij meer waar dan die van het moment net na de spits op een gedeeltelijk bewolkte dinsdag in mei, als de bulderende ochtend zich terugtrekt en schuim achterlaat: grondwaterpompen, spijbelaars, ziekteverzuim. Ook al is het maar een effect, een vervreemding: dat schuim is pure textuur, en ik ben kunstenaar.

Wij zijn de schakel, of het vagevuur, tussen justitie en sociaal werk.

Maar ik ben helemaal geen kunstenaar. Ik zit ‘zestig procent’ aan het onthaal van het Justitiehuis te Turnhout. De cliënten die ik ontvang zijn voornamelijk mensen die in aanraking zijn gekomen met het gerecht: hier worden zij door hun justitieassistenten opgevolgd in het kader van hun voorlopige hechtenis, probatie, werkstraf, elektronisch toezicht, beperkte detentie, voorwaardelijke vrijlating, internering… Door het Justitiehuis, dwars over mijn gezicht en dat van collega’s, loopt een grens. Wij zijn de schakel, of het vagevuur, tussen justitie en sociaal werk. Hard en zacht komen hier zelden mooi samen. In mijn ogen zien cliënten zich weerspiegeld als dader of slachtoffer, soms als de twee tegelijk. Op een continuüm van grijswaarden worden hier harde verschillen gescherpt. Negen op de tien cliënten zijn mannen, negen op de tien collega’s vrouwen.

Sommige cliënten grenzen aan mij als een niet geleefd verleden, als BSO aan ASO.

Ik heb een stomdronken cliënt na een gesprek met zijn assistent de uitgang niet weten vinden. Ik heb een jongen ontvangen die op een maandagochtend, stijf van de drugs, zijn klauw rond de klink niet leek te kunnen lossen. Een cliënt die net op straat was beland, heeft mijn telefoon eens aan diggelen geslagen toen hij hem van mij mocht gebruiken om naar het OCMW te bellen. Een andere schold me uit voor hoerenzoon, balde zijn vuist en boog dreigend als een neerkomende raket over mijn veilige balie. Sommige cliënten ken ik ‘van vroeger’, voor ik wegging uit deze stad, waar ik ben opgegroeid; ze grenzen aan mij als een niet geleefd verleden, als BSO aan ASO. Ik ben anders, maar ik zie ook de brokken van mijn eigen parcours: een versleten filologendiploma, een soms naar ressentiment spiralende onzekerheid, middelenmisbruik.

Ik ben hier niet beland omdat dit mij een mooi nieuw hoofdstuk in het drama van mijn leven leek. Ik dacht nooit naar Turnhout terug te keren, voor leven noch werk. Mijn zus werkte hier, zij vertelde me over de vacante betrekking toen de druk van RVA, onderbetaald freelancewerk en aankomend vaderschap me te groot werden. Na vele jaren in en uit de culturele sector, na ontelbare dopkaarten en groeps-e-mails zo scherp en relevant dat ik er al te vaak zacht, traag en dwaas van werd, is mijn perspectief hier vertroebeld — onmiskenbaar en, ook al is deze tussentijd van jaarlijks verlengd contract maar tijdelijk, onherroepelijk.

Koen Sels (1982) was onder meer postbode, kassier, recensent, ghostwriter, redacteur & redactiesecretaris. Voltijds, deeltijds, interim en freelance. Vrijwillig en betaald. In 2015 verscheen zijn prozadebuut Generator, binnenkort volgt zijn tweede boek, Gloria.