Duitse gastvrijheid op politiebevel

Door Maryam Aras, op Wed Sep 01 2021 17:00:00 GMT+0000

Roman Brodmanns documentaire Der Polizeistaatsbesuch uit 1967 is een fascinerend hedendaags document over Duits politiegeweld. Daarenboven legt het bloot hoe migranten-activisten permanent gemonitord werden en hoe hun aandeel aan de officiële herinneringscultuur van 1968 wordt verdonkeremaand. Maryam Aras herbeleeft én traceert een keerpunt in de Duitse geschiedenis.

Doe de deur niet open als er aangebeld wordt, liefje, zei mijn vader altijd als hij boodschappen ging doen of eten ging afhalen. Er werd bijna nooit aangebeld; slechts een keer of twee, voor zover ik me kan herinneren, gebeurde dat wel. Angstig en nieuwsgierig tegelijk verstopte ik me dan achter de crèmekleurige katoenen gordijnen. Bewegen mochten die niet, zodat ze me niet zouden verraden. Ik had geen vast beeld in mijn hoofd van wie de persoon beneden aan de voordeur kon zijn. Ik dacht aan politiemannen in uniformen of misschien een special agent in een grijs pak, die leek op een van de ‘Men in Grey’ uit Momo van Michael Ende. Ik moet toen tussen vijf en tien jaar oud geweest zijn. Wie mijn vader eigenlijk verwachtte als mogelijke indringer, weet ik niet. Ik heb het hem ook nooit gevraagd toen ik ouder werd.

Waakzaamheid is voor kinderen van immigranten een zeer gebruikelijke toestand om in op te groeien.

Met de jaren namen mijn eigen onaangename ervaringen met de politie en andere functionarissen toe, en zo ook mijn kennis over de levensloop van mijn vader en zijn redenen voor die permanente staat van alertheid. Ik weet intussen dat die waakzaamheid voor kinderen van immigranten in Duitsland en in het grootste deel van de westerse wereld een zeer gebruikelijke toestand is om in op te groeien. Als je geen Duits staatsburger bent, kan een eenvoudige verkeerscontrole jouw leven en dat van je familie ernstig in gevaar brengen. Toch kan ik gerust zeggen dat de voorzichtigheid van mijn vader verder ging dan dit 'normale' onveiligheidsgevoel. Hoe ouder ik word en hoe vollediger mijn beeld wordt van zijn kleine plaats in de geschiedenis, hoe duidelijker ik zie in welke voortdurende onzekerheid hij moet hebben geleefd tot misschien tien jaar geleden. Stel je voor dat je voor een dictatoriaal regime in je eigen land vlucht naar een ander deel van de wereld om er vervolgens achter te komen dat dit zogenaamd democratische land nauwe banden onderhoudt met net dat regime dat je zojuist ontvlucht bent.

Oppositie tegen het regime

Ik kom uit een dissidente familie. Van 1951 tot 1953 hadden mijn grootmoeder, grootvader en hun kinderen een relatief vredevol en normaal leven. Het waren de twee jaren waarin de regering van Mohammad Mossadegh en zijn minister van Buitenlandse Zaken Hossein Fatemi Iran regeerden als de uitvoerende macht van een nog constitutionele monarchie. Na de staatsgreep van 1953 door royalistische generaals, de MI6 en de CIA, die de absolute heerschappij van de tweede Pahlavi-sjah in Iran herstelde, was niets meer normaal. Dat is het sindsdien nooit meer geweest. Fatemi, de oorspronkelijke architect van de Iraanse wetgeving inzake de nationalisatie van olie, werd geëxecuteerd na de veroordeling door een militaire rechtbank. Mossadegh zelf werd opgesloten – eerst drie jaar tijdens een politiek showproces, daarna in zijn huis in Ahmadabad tot aan zijn dood in 1967.

Het werk van de CISNU lijkt wel de olifant in de kamer te zijn.

Politieke oppositie zit in mijn bloed. Mijn vader was als tiener lid geweest van Mossadeghs jeugdorganisatie. Natuurlijk wist hij van de banden van Duitsland met ‘Perzië’. En het was zeker niet enkel de Duitse sensatiepers die Iran oriëntaliseerde totdat het veranderde in Khomeini's ‘Islamitische Republiek’. Bijgevolg was mijn vader niet helemaal geschokt over de puinhoop waarin de informant van de Iraanse geheime dienst zijn studentenhuis in München had achtergelaten. Mijn vader en zijn vrienden van de plaatselijke afdeling van de Confederation of Iranian Students / National Union (CISNU) wisten hoe dan ook wie die informant was. Af en toe dook hij op bijeenkomsten op om dan weer wekenlang zonder een woord te verdwijnen. ‘We zorgden ervoor dat hij nooit aanwezig was als we iets gevoeligs te bespreken hadden’, vertelde mijn vader me. Maar de bestorming van het studentenhuis liet een blijvende indruk op hem na, versterkte zijn onveiligheidsgevoel.

Dit moet omstreeks 1966 zijn geweest, pakweg een jaar voor het beruchte staatsbezoek van de sjah van 27 mei tot 4 juni 1967, een staatsbezoek dat de Duitse geschiedenis onomkeerbaar zou veranderen. De protesten van 2 juni werden voornamelijk georganiseerd door de Confederation of Iranian Students, de koepelorganisatie voor oppositie tegen het sjahregime buiten (en, in mindere mate, binnen) Iran. Zij werd in 1960 in Heidelberg opgericht door studentenverenigingen met een liberale tot radicaal-linkse signatuur. Mijn vader sloot zich bij de organisatie aan zodra hij in München aankwam.

Historisch keerpunt

Als ik vandaag naar Der Polizeistaatsbesuch, de documentaire van de Zwitserse regisseur Roman Brodmann uit 1967, kijk, lijkt het werk van de CISNU wel de olifant in de kamer te zijn. De organisatie wordt niet rechtstreeks vermeld (slechts één keer in een toespraak van een Duitse studentenactivist). Toch is de 45 minuten durende film een historisch document van onschatbare waarde. Bewust vertelt hij het verhaal van een politiestaat in wording. Onbewust vertelt hij ons wiens activisme Duitse geschiedenis zou schrijven en wiens niet.

Der Polizeistaatsbesuch legt een momentum vast, de geboorte van een politiestaat in wording.

De film over de Duitslandreis van Mohammad Reza Pahlavi en zijn vrouw Farah Diba, die gemaakt werd voor de Süddeutscher Rundfunk, was bedoeld als een tongue-in-cheek verslag van en commentaar op de buitenissige uitgaven die in die dagen aan staatsbezoeken werden gespendeerd. Dit staatsbezoek bleek echter anders te zijn: het was niet alleen (qua inlichtingen- en politieoperaties) verreweg het duurste en meest uitvoerig voorbereide officiële bezoek van een staatshoofd van een 'ontwikkelingsland', het ging ook de geschiedenisboeken in als de aanzet van de Duitse studentenbeweging van 1968. 'Het staatsbezoek', zoals Brodmann het voor ogen had, werd 'Het politiestaatsbezoek'. Achteraf bekeken legt de documentaire over die bewuste dag in 1967 een momentum vast, de geboorte van een politiestaat in wording.

Benno Ohnesorg, wiens dood op 2 juni 1967 de vlam in de pan van de linkse protestbeweging sloeg, was niet het eerste slachtoffer van politiegeweld in het naoorlogse West-Duitsland. Philipp Müller, een 21-jarig lid van de Communistische Partij (KPD), werd in 1952 door politieagenten doodgeschoten tijdens een demonstratie tegen de Duitse herbewapening in Essen, Noordrijn-Westfalen. Het rigide anticommunistische beleid van het Adenauer-tijdperk (1949-63) verhinderde potentiële straatprotesten van de nieuwe studentenbeweging in spe tot het midden van de jaren zestig. De KPD werd wettelijk verboden in 1954. Veel voormalige partijleden of personen die politiek aan de partij gelieerd waren, werden vervolgd; degenen van hen die als ambtenaar werkten (vooral leraren) werden ontslagen en verboden les te geven.

De documentaire installeert onbedoeld een wit, exclusief Duits discours dat alle andere perspectieven uitsluit.

Deze atmosfeer van angst en stagnatie werd doorbroken door het activisme van de Confederation of Iranian Students. Dat het activisme van de CISNU onbesproken blijft in de geschiedschrijving over de protesten van 2 juni in West-Berlijn, gaf ik al eerder aan in een essay in COLLATERAL met de titel '68, ein deutsches Unschuldsmoment'. Het is opvallend hoe in Brodmanns film Iraniërs alleen betrokken lijken bij de historische demonstraties tegen de sjah als reactionaire monarchistische claqueurs (de zogenaamde 'Jubelperser'). Ze maken deel uit van de troep die de klaarblijkelijk alleen uit Duitsland afkomstige betogers voor de Deutsche Oper in elkaar slaat.

De ondertitel van de film ‘Beobachtungen unter deutschen Gastgebern’ (Observaties onder Duitse gastheren) is daarom in twee opzichten veelzeggend. Ten eerste laat de film een kritische zelfpositionering van de filmmaker zien; die is zich duidelijk bewust van de positie waaruit hij het verloop van het staatsbezoek registreerde. Ten tweede installeert hij echter onbedoeld een wit, exclusief Duits discours dat alle andere perspectieven uitsluit van het staatsbezoek en het narratief van 67/68 dat zich daarrond ontwikkelde. In feite is het echter zo dat de protesten van 2 juni 1967 voornamelijk georganiseerd waren door de CISNU en de kunstenaars van Kommune 1. Pas later sloten Rudi Dutschke en de Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) zich aan bij de initiële organisatoren. De SDS was namelijk bang dat protest tegen het regime van de sjah aandacht en energie zou afleiden van hun focus op de Vietnamoorlog.

De 'leverworsttactiek' zou in Duitsland decennialang de standaard close-combatstrategie worden tegen demonstraties en burgerlijke ongehoorzaamheid.

Terwijl de officiële schattingen van het ledenaantal van de Confederatie gewag maken van ongeveer 2500 actieve of geassocieerde Iraanse studenten in Duitsland, vermelden de namenlijsten van activisten die de Iraanse geheime dienst SAVAK aan de Duitse regering verstrekte, slechts 600 leden in Duitsland en Oostenrijk die onder bijzonder toezicht moesten worden geplaatst en reisbeperkingen moesten opgelegd krijgen. 115 studenten die buiten Duitsland woonden, mochten de Duitse grens niet oversteken. In zijn boek Schahbesuch 1967 - Fanal für die Studentenbewegung reconstrueert historicus Eckard Michels enkele van de vele vergaderingen tussen Iraanse en Duitse inlichtingenmedewerkers die aan het staatsbezoek voorafgingen. Samen richtten ze daartoe zelfs een bijzondere 'Meldekopf' (of crisiscentrum) op. Hoe intensief hun voorbereidingen ook waren, hun grootste zorg was een aanslag of moordpoging op de sjah door voormalige royalisten of etnische separatistische groeperingen. Straatprotesten van studenten, in het bijzonder van Iraanse studenten, en zeker van die omvang, werden noch door de Iraanse, noch door de Duitse inlichtingendiensten verwacht. Gezien de minutieuze voorzorgsmaatregelen die beide partijen hadden genomen, en gezien hun personeelscapaciteit en financiële middelen, lijkt dit dilettantisme verbazingwekkend.

Bij het lezen over de talrijke ontmoetingen tussen de Iraanse en Duitse inlichtingendiensten moet ik opnieuw denken aan de anekdote van mijn vader over het doorzochte studentenhuis en de vermeende kameraad, die daarna nooit meer is teruggezien. Mijn vader is zijn naam inmiddels vergeten, dus laten we hem Ahmad noemen. Als je bedenkt hoe halfslachtig Ahmad zich had proberen te integreren, is het niet zo verwonderlijk dat noch de Iraanse noch de Duitse kant goed voorbereid was op de betogingen die op 2 juni in West-Berlijn zouden plaatsvinden.

Leverworsttactiek

Roman Brodmanns beelden van de protesten zijn zeer expliciet. We zien dat de politie bij helder daglicht voor het Schöneberger Rathaus toekijkt hoe de royalistische claqueurs in hun nette pakken de studenten aanvallen met stokken en knuppels die eerder hadden gediend als houders voor pro-sjah-borden. ’s Avonds, terwijl de sjah en zijn vrouw in de Deutsche Oper naar De toverfluit van Mozart luisteren, tonen de beelden gericht en vakkundig uitgevoerd politiegeweld. Demonstranten worden omsingeld en in het rond geduwd; individuen worden geïsoleerd en collectief in elkaar geslagen. Dit moment zou zich van nu af aan nog talloze keren herhalen in de Duitse geschiedenis: de zogenaamde 'leverworsttactiek' (Leberwursttaktik), ontwikkeld door de Berlijnse politiecommissaris Erich Duensing, zou decennialang de standaard close-combatstrategie worden tegen demonstraties en burgerlijke ongehoorzaamheid. Dit was het uur nul, het initiatieritueel van die gematerialiseerde staatsmacht. In de nacht van 2 juni eindigde het allemaal met het neerschieten van Benno Ohnesorg. Duensing, de Berlijnse burgemeester Heinrich Albertz en senator van Binnenlandse Zaken van Berlijn Wolfgang Büsch moesten later aftreden. Niettemin was de militarisering van de naoorlogse Duitse politie volop in gang gezet. Ik ben bijna 20 jaar later geboren en heb het ontelbare keren gezien, op en naast het scherm. Mijn vader was er niet bij op die 2de juni voor de Deutsche Oper, maar veel van zijn vrienden van de CISNU wel. Dat ze uit het geheugen en de mythevorming van wat 1968 gewist zijn, is de metaforische ‘policing’ die Brodmanns historische film zichtbaar maakt.