Edito. Klossen met de klompen

Door Hannelore Roth, op Fri Dec 01 2023 23:00:00 GMT+0000

'In een systeem dat beweert dat er geen realistisch alternatief is buiten zichzelf, lijkt sabotage een van de weinige mogelijkheden om de neoliberale machinerie kortstondig te doen stokken', schrijft Hannelore Roth in het edito van Sabotage.

In de gemeente Bilzen, binnenkort Bilzen-Hoeselt, hangt al geruime tijd een penetrante geur. De geur beperkt zich niet tot de Zuurbeemdlaan, wat etymologisch steek zou houden, maar walmt in tal van straten, in het park en op het marktplein, dringt binnen door kieren van slecht geïsoleerde huizen. Sommige inwoners omschrijven de geur als mild-zurig, en best te verdragen als je er niet te veel aandacht aan schenkt. Anderen spreken van een misselijkmakend rotte en pervasieve stank. Inwijkelingen uit meer verstedelijkte gebieden vermoeden dat dit de veelgeprezen buitenlucht is die hoort bij hun wens om te vertragen, en snuiven gulzig. De geur is echter afkomstig van een composteringsinstallatie, die al jaren het voorwerp van kritiek vormt van boze buurtbewoners. De reacties in Facebookgroepen over een mogelijke politieke oplossing voor het ‘stankterrorisme’ zijn defaitistisch tot cynisch – ‘eerst zien en dan geloven’ –, maar evenzeer strijdlustig: naast geweldloze voorstellen als de oprichting van een actiegroep of de blokkade van de toegang tot het afvalverwerkingsbedrijf, regent het bom- en dynamietemoji’s. Als de politiek geen orde op zaken wil stellen, dan blazen we gewoon de hele santenboetiek op.

In een systeem dat beweert dat er geen realistisch alternatief is buiten zichzelf, lijkt sabotage een van de weinige beschikbare mogelijkheden om de neoliberale machinerie kortstondig te doen stokken.

Het iconoclastische verlangen van de buurtbewoners komt niet uit het niets. In een politiek-economisch systeem dat beweert dat er geen realistisch alternatief is buiten zichzelf, lijkt sabotage – ‘het opzettelijk in de war sturen van de goede gang van het productieproces door het beschadigen of vernielen van productiemiddelen of grondstoffen enz.’ (Van Dale) – een van de weinige beschikbare mogelijkheden om de neoliberale machinerie kortstondig te doen stokken. Wat na de ontploffing komt, is onduidelijk, en misschien altijd al verdacht: waar velen ervan uitgaan dat verzet tegen ‘het systeem’ nutteloos is, zien anderen het, sterker nog, als noodzakelijke feedback aan een zelfregulerend systeem dat elke vorm van antagonisme opslokt. Met kritiek en protest rebelleer je niet tegen het systeem; je geeft het gewoon meer informatie, waardoor het zichzelf kan optimaliseren. Het is een gesloten circuit waarbij ‘buiten’ niet bestaat.

Als de (ongeschreven) wetten en regels van het systeem waarin we leven (kapitalistisch realisme, cybernetisch kapitalisme) zo allesbepalend zijn, en zijn doorgesijpeld tot in de kleinste details van ons handelen en denken, is de wetteloze figuur van de zelfverklaarde paria of outcast vandaag misschien niet meer dan een naïeve wensdroom. Kan de saboteur een uitweg bieden? In plaats van de heersende orde van buitenaf te willen ontregelen, zoekt de saboteur naar manieren om de opgelegde regels en structuren van binnenuit te ontwrichten, ze naar zijn/haar/hun hand te zetten, de foutenmarge te vergroten die elk reglementair kader bevat: ‘The potential saboteur should discover what types of faulty decisions and non-cooperation are normally found in his kind of work and should then devise his sabotage so as to enlarge that “margin for error”’, instrueert de Simple Sabotage Field Manual (1944), een tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Office of Strategic Services (nu CIA) geschreven handleiding met specifieke tactieken die een ‘burger-saboteur’ in het dagelijks leven kan aanwenden om het naziregime te ondermijnen. Organisaties worden bijvoorbeeld aangespoord zo veel mogelijk kwesties over te hevelen naar zo groot mogelijke commissies, ‘for “further study and consideration”’; buschauffeurs moeten bij elke voorgeschreven halte effectief halt houden, wat het opgelegde tijdschema hopeloos in de war zal sturen; managers worden aangemoedigd om reglementen en protocollen tot op de letter te volgen. Zouden regels ook ‘een bondgenoot kunnen zijn voor de saboteur?’, vraagt Arnout De Cleene zich in zijn bijdrage ‘Dura lex, sed lex’ af. Is het strikt naleven van zelfopgelegde regels misschien zelfs ‘de voorwaarde (...) om de machinaties van de macht te herkennen, omzeilen, doorgronden, ondergraven’, doordat ‘net in de vorm de mogelijkheid het ideologische weefsel te ontrafelen’ schuilt?

‘Sabotage’ is afgeleid van sabot, houten klomp.

Artistieke en talige vormexperimenten zijn in dat opzicht exemplarisch, demonstreert dichter Arno Van Vlierberghe in zijn kwantitatieve reorganisatie van de Septemberverklaring van minister-president Jan Jambon. Het coherente Vlaamse verhaal wordt in Van Vlierberghes verstikkend transparante taxonomie volledig gestript. Ook Ahilan Ratnamohan ziet taal als een (ont-)regelend instrument. De theatermaker en choreograaf bericht over zijn ambivalente verhouding met de door Vlaams Belang uitgegeven Antwerpse Volksgazet: de vaak gewelddadige taal die hij als ‘Angelsaksische NT2-er’ in het lokale krantje aantreft, is er een van creatieve en bizarre constructies, met woorden zo simpel dat ze hem als lezer nooit uitsluiten. De recuperatie van die taal is Ratnamohans verzet. Het artistieke collectief Bye Bye Binary ontmantelt met grafische en typografische experimenten de sterk gegenderde Franse (standaard)taal door de creatie van nieuwe letters en tekens. Mathew Kneebone, de centrale beeldbijdrager van dit nummer, poogt dan weer een systeem te vatten door te kijken naar de momenten waarop het faalt. Zijn beeldend werk ‘Space for Downtime’ komt voort uit zijn archief bestaande uit data over stroomstoringen in Kneebones thuisstad California en de reacties van getroffen bewoners op die stroomstoringen, gevonden online of op straat. Het gebrek aan elektriciteit genereert een poëtische, hermetische en speelse taal die niet lijkt aan te sluiten bij het vermeend efficiënte en transparante discours dat bedrijven achter het elektriciteitsnetwerk doorgaans hanteren. De energie die overblijft/vrijkomt op het moment van de stroomstoring is een soort loophole die het systeem zelf creëert maar niet in staat is te controleren.

Kan sabotage een model zijn om anders te denken over verzet?

‘Sabotage’ is afgeleid van sabot, houten klomp. Stakende arbeiders in Luik zouden eind negentiende eeuw hun klompen in machines hebben geslingerd om die tot stilstand te brengen. Het woord is ook verwant aan saboter, wat, naast ‘vernielen’, ‘klossen met de klompen’ betekent. Een saboteur is met andere woorden ook iemand die talmt, niet voortmaakt, de kantjes eraf loopt. Zulke praktijken staan haaks op het spectaculaire en cartooneske beeld dat we doorgaans van sabotage hebben. Ze worden binnen dominante kapitalistische en patriarchale denkkaders al te gemakkelijk weggezet als louter passief, en dus niet opgenomen in een geschiedenis van activisme. Kan sabotage een model zijn om anders te denken over verzet? Met dit nummer doen we alvast een poging. Sibo Kanobana en Koen Bogaert gaan na hoe alledaagse vormen van verzet door onderdrukten en gemarginaliseerden die zich bewust niet aan culturele normen conformeren, ook meer geïnstitutionaliseerde verzetsbewegingen kunnen inspireren en mee vormgeven. Aan de hand van historische en hedendaagse voorbeelden, van voodoo tot hiphop, schrijven Kanobana en Bogaert een alternatieve kleine geschiedenis van antikoloniale sabotage. Thalia Ostendorf ziet – met Johanna Hedva’s Sick Women Theory (2016) als leidraad – in zorg dan weer een alternatieve verzetsstrategie. Vanuit haar eigen veldonderzoek getuigt de sociaal antropologe over het belang van en gebrek aan zorg binnen activistische gemeenschappen. Gemeenschap en solidariteit staan ook centraal in de tekst van Katinka de Jonge. Terugblikkend op haar eigen idealistische acties met gelijkgestemde vrienden herwaardeert ze sabotage als een manier om ‘verbinding te maken, perspectief te scheppen, mogelijkheden te leren zien, creatief te zijn en ruimte te claimen.’ Verbinding is ook het sleutelwoord in Christel Stalpaerts opvatting van sabotage. Werkzaam binnen de neoliberale machinerie van de klassieke universiteit maar vastbesloten niet geruisloos mee te draaien, zoekt ze naar manieren om de hiërarchische en individualistische kennisstroom van de ‘universiteitsfabriek’ te saboteren. Stalpaert vindt die in een ‘gekoppeld denken’ tussen activisme, wetenschap en kunst, in allianties die ze smeedt met metgezellen binnen en buiten de universiteit.

Je kan de hele universitaire ratrace natuurlijk ook vaarwel zeggen. Het is slechts een van de vele voorbeelden die Joost de Bloois en Pepita Hesselberth geven van een ‘politiek van de afzondering’, ‘een politiek van kleine en grote gestes die ingegeven wordt door het verlangen om de machinerie van de moderniteit te vertragen, te doen stilstaan, achter ons te laten.’ ‘Afzondering is geen antipolitiek’, stellen de auteurs, ‘maar eerder de weigering – en al dan niet tijdelijke opschorting – van een politieke logica die stelt dat politiek een zero-sum game is, een eeuwige strijd met winnaars en verliezers, tussen economisch rendabelen en verwaarloosbaren, tussen etnische of culturele identiteiten.’ Waar De Bloois en Hesselberth betogen dat de politiek van de afzondering in de eerste plaats gaat om ‘het scheppen van tijd en ruimte om te experimenteren met nieuwe vormen van politiek denken en samenleven’, is Wim Cuyvers pessimistischer. Vertrekkend van het beroemde essay ‘On the Duty of Civil Disobedience’ (1849) van Henry David Thoreau argumenteert Cuyvers dat er vandaag slechts één ‘uitzonderingsruimte’ denkbaar is waar we nog ‘buiten’ kunnen zijn, ons kunnen buitensluiten van het permanente geconnecteerd-zijn in de digitale wereld: de gevangenis.

Ik blijf rotsvast, misschien naïef, geloven in het saboterende potentieel van kunst en cultuurkritiek.

Sabotage is natuurlijk ook verbonden met oorlogvoering en gewapende conflicten. In de woorden van Katinka de Jonge is het ‘een vorm van verzet van de underdog’, ‘een strategie binnen een asymmetrisch conflict, waarbij de ene partij over meer middelen en macht beschikt dan de andere.’ Dit nummer over sabotage was al in een vergevorderd stadium toen de extremistische Palestijnse beweging Hamas op 7 oktober meer dan 1000 Israëlische burgers en 350 Israëlische soldaten afslachtte en meer dan 200 Israëlische burgers gijzelde, onder wie een dertigtal kinderen. De grondoorzaak van Hamas’ verrassingsaanval is Israëls decennialange koloniale bezettingspolitiek, die onder de extreemrechtse regeringen onder leiding van Benjamin Netanyahu steeds fanatieker werd en Gaza tot een onleefbare openluchtgevangenis heeft gemaakt. Israël reageerde, eerst uit de lucht, dan ook op de grond, met disproportioneel geweld. Ook in oorlogstijden zijn er evenwel regels. Geen redelijk mens kan beweren dat de ondertussen meer dan 10.000 Palestijnse burgerdoden, van wie bijna de helft kinderen, onder het ‘recht op zelfverdediging’ vallen. Geen redelijk mens kan een totale black-out als een legitiem strijdmiddel zien. Elke burgerdode, elk kind dat sterft, is een misdaad tegen de menselijkheid, en met geen enkel argument te excuseren of relativeren, noch met ‘recht op zelfverdediging’, noch met ‘antikoloniale strijd’.

Hoe moet een cultuurtijdschrift zich tot deze asymmetrische oorlog verhouden? Is reflecteren over kunst en cultuur nog te verantwoorden als de wereld in brand staat? Zijn sabotage en kunst onverenigbaar, zoals Rachida Aziz in haar kritiek op rekto:verso beweert? Of moeten kunst en haar vermeend neutrale bewaarders zelf gesaboteerd worden, bijvoorbeeld om ecologische verwoesting aan te klagen? Is een nummer over sabotage maken vandaag alleen maar geloofwaardig als dat tijdschrift ook een culturele boycot ondertekent? Of kunnen net radicale meerstemmigheid en een dialectiek van dissensus, die eigen zijn aan kunst en cultuur, een (constructieve) vorm van sabotage zijn in een tijd waarin het publieke debat meer en meer in categorische tegenstellingen verzandt en ‘complexiteit’ en ‘nuance’ haast verdachte woorden zijn? Of is ook dat een valse tegenstelling? Als witte, hoogopgeleide vrouw achter mijn computerscherm heb ik natuurlijk makkelijk praten – het feit dat ik de tijd kan nemen om over zulke vragen te reflecteren, laat zien hoe gepriviligeerd ik ben. Toch blijf ik rotsvast, misschien naïef, geloven in het saboterende potentieel van kunst en cultuurkritiek: niet als substituut voor concrete vormen van politieke actie, maar als plaats waar vanzelfsprekendheden ter discussie worden gesteld, alternatieven denkbaar worden en ruimte ontstaat voor dialoog en verbinding. Kritiek op rekto:verso is trouwens zeer welkom, mochten de vier geïnterviewde artivisten daar nog steeds aan twijfelen, ook kritiek die nuance mist. ‘Wie saboteert wie?’ – het is een schijnbaar kritische maar in rondjes draaiende vraag die dit nummer poogt te overstijgen door altijd ook de ‘grijswaarden’ (de Jonge) te zien in kwesties die vermeend eenduidig zijn. In de woorden van Christel Stalpaert: ‘Sabotage kan tegelijkertijd een belemmerende én transformerende kracht zijn.’