Een ander wij
Door Tom Van Imschoot, op Fri Sep 01 2023 03:30:00 GMT+0000In haar honderdste nummer activeert rekto:verso een archief van twintig jaar kunstkritiek. Hebben wij nog gemeenschap? De bonobo's op een oude rekto:verso-cover uit 2011 werpen Tom Van Imschoot die vraag in het gezicht. 'De cover maande ons aan om de notie "gemeenschap" van tussen het 20ste-eeuwse afval te recycleren, te beginnen bij onszelf.'
Honderd jaar, pardon honderd keer rekto:verso: who cares? Wat me bijblijft, is die ene cover, vintage Mario Debaene: een bende starende bonobo’s met daaronder de ongeduldige vraag ‘Hebben wij nog gemeenschap?’
Ik moet er nog altijd om lachen. Het licht verontruste sérieux in die boze bonobo-ogen, haha. Schijnbaar bekommerd om het sociale weefsel, maar in werkelijkheid toch vooral uit op seks.
Tja. ‘Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.’ Maar hier had de vormgever ons toch flink bij de ballen. De inhoudelijke branie waarmee we aan de binnenzijde van dat nummer de vraag opwierpen naar wat ‘gemeenschap’ in de kunst betekent, of welke rol kunst speelt bij de verbeelding van wat ‘we’ al dan niet nog gemeen hebben, werd aan de buitenkant meteen genadeloos gerelativeerd, rekto in your verso face.
Het hield ons een spiegel voor, toonde ons als de haantjes die we waren: bewust en bezorgd, alert en attent, maar alles bij elkaar een heel beperkt ‘wij’. Bonobo’s van de soort ‘bolleboos’.
Toch bleef de vraag naar gemeenschap me bij. De cover toonde ons dan wel wie we waren: te wit en jongensachtig, althans in het redactionele hart. Maar hij vertelde evenzeer hoe dat hart ten gronde klopte voor kunst en cultuur als een zaak van gemeenschap (een res publica, duur gezegd). En met de vraag welke kunst en cultuur voor welke gemeenschap als primaire impuls.
rekto:verso ontstond uit verzet tegen een vermarkting: de inlijving van de kunstbeschouwing in de culturele industrie. Cultuurjournalistiek werd ingekerkerd in een commerciële logica en sluipenderwijs herleid tot consumentenadvies, met de hele santenboetiek van doelpublieken, recensiesterretjes en personalitycultus, drempel- annex diepgangverbod inbegrepen. Tegelijk heerste de markt ook steeds meer in academia. De neoliberale prestatie-, publicatie- en return on investment-druk dreef kunst- en cultuurwetenschappers zodanig naar specialisatie dat ze werden afgesneden van het publieke debat – indien ze althans ‘concurrentieel’ wilden blijven.
Het gevolg was verniching: nevengeschikte, aparte circuits. En net om aan de beklemming van die niches te ontkomen, begonnen we rekto:verso, met een mix van jonge cultuurjournalisten en -academici: op zoek naar ruimte voor kritiek aan de ene kant, en op zoek naar een publieke ruimte aan de andere, met tegensprekelijk debat over kunst en cultuur als gemene grond.
Het werd een tijdschrift – gratis, met het oog op toegankelijkheid en spreiding. Maar in feite was dat in 2003 al een gedateerd medium. Als het toch doorbrak en overleefde, kwam dat omdat onder dat oude medium een pril sociaal medium floreerde: e-mail. Het klinkt nu banaal en belachelijk oubollig, maar de redactie dreef op mail als op speed. En dat gaf twee groeispurten.
Ten eerste ontstond uit die vrijwel continue communicatie algauw een third mind, zoals Arjen Mulder dat fenomeen ooit typeerde in een bijdrage naar aanleiding van tien jaar rekto:verso: een soort collectief auteurschap dat de deelnemers toelaat buiten hun denkkaders te treden en andere of nieuwere ideeën te ontwikkelen dan waar ze op zichzelf toe in staat zouden zijn.
Ten tweede vormde die third mind steeds wijdere en inclusievere cirkels rond onze focus op kunst, kritiek en cultuur. Eerst draaide het er vooral om de kunsten bij elkaar te brengen onder het motto ‘de toestand is kritiek’. Na een rondje zelfkritiek werd onze third mind echter een centrifugale kracht die de tweezijdige vraag opende naar wat de samenleving voor de kunsten en de kunsten voor de samenleving kunnen betekenen.
Grensverleggend was dat niet, maar nichedoorbrekend wel. En precies in dat doorbreken van niches ontstonden er doorkijkjes op ‘het gemene’, of op wat we deelden ondanks het verschil.
Uiteraard was dat politiek. Maar cruciaal was dat we diverse sferen opnieuw verbonden vanuit het oogpunt van de verzamelde kunsten, of zelfs vanuit het esthetische in ruimere zin. Hoe onze zintuiglijke aandacht cultureel is georganiseerd en verdeeld, bepaalt immers wat we als gemeenschappelijk of gedeeld kunnen zien en verbeelden. Dat was nu net ons politieke inzicht, met de kunst als speelveld om die esthetisch geordende gemeenschap kritisch te herijken.
Daarom sloegen die bonobo’s ons zo in het gezicht: het toonde hoe sterk we op elkaar leken in hoe we naar de dingen keken. En dat het anders moest, als we zochten naar gemeenschap, in plaats van te zitten vlooien onder gelijken. Het was een keerpunt, maar het werk blijft onaf. Zeker als je ziet hoe identiteitskwesties vandaag de gemeenschap verdelen. Of hoe het gebrek aan gemeenschap door privatisering wordt ingevuld: investeren in communities van de eigen soort, van luxe-fitnesscentra tot zorgvastgoed.
Mijn maag keert om bij die nieuwe verniching. Ze roept de bonobospiegel op, de weerskanten van wat was en werd.
Hebben wij nog gemeenschap? Het klonk nog wat twintigste-eeuws: alsof we verlangden naar iets wat dreigde verloren te gaan. En het woord ‘gemeenschap’ was al zo belast en beladen. Het is echter een vraag voor de eenentwintigste eeuw. Waar vinden we post alle post-ismen en te midden van alle diversiteit en fluïditeit die ons nu vormen, toch weer het gemene? Hoe is dat juist cultuur? En wat kan kunst om in dat toenemende heden een toekomst te openen?
Als het hart van rekto:verso vandaag voortklopt, in een minder wit en jongensachtig lichaam, dan is het omdat die vraag naar gemeenschap nog altijd onverkort in het geding is. In die zin was de bonobo-cover een wake-upcall, een dialectisch beeld dat ons aanmaande om de notie ‘gemeenschap’ van tussen het twintigste-eeuwse afval te recycleren, te beginnen bij onszelf.
Ikzelf ben nu al even weg, maar met de third mind zoek ik nog wel eens, euh…gemeenschap.
Soms denk ik: maak plaats, rekto:verso, ge hebt al honderd. Maar ik mis het als een ander wij.
De toekomst is kritiek.

‘Hebben wij nog gemeenschap?’, nr. 46, 2011, cover.
Bekijk deze recto en verso, en andere archiefstukken en reacties uit het honderdste nummer ook hier.