Een ode aan Brouwers

Door Juliet Hoornaert, op Thu May 26 2022 22:00:00 GMT+0000

Nee, Brouwers was geen getormenteerd cliché. Juliet Hoornaert hekelt de portrettering van auteur Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940 - Maastricht, 11 mei 2022) in de media en schrijft hem een persoonlijke ode. 'Er is niet zoiets als een ‘schrijver van de dood’; een schrijver die schrijft, schrijft naar het leven toe, en de enige dode schrijver is hij die zijn kunst opgeeft voor iets anders. '

‘Literatuur is als een bijl voor de dode zee in ons’. Dit citaat is oorspronkelijk van Kafka, maar het doet mij denken aan Brouwers; zoals bij Borges en Céline, bevindt zijn werk zich onder het meest ontwapenende van de moderne tijd.

In de Belgische pers wordt zijn oeuvre overal geschetst aan de hand van één welbepaalde zin; ‘niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.’ Ook in het politieke circus recupereert men nu zijn verdiensten; Jan Jambon laat zich uit over hoe Brouwers ‘door veel Vlamingen werd verslonden’, een zin die meer zegt over Jambons politieke doeleinden dan over het existentiële huzarenwerk dat Brouwers’ oeuvre is en was.

Brouwers bedreef zijn vak dan ook met de ernst van een ingenieur, en de discipline van een arbeider.

Door VRT, net als in Trouw, wordt er bijval gegeven aan de perceptie van Jeroen Brouwers als ‘getormenteerde kunstenaar’. In dat eerste artikel verwordt Brouwers tot een bittere einzelgänger vol onrust – volgens Trouw is hij eerder een fantast die conflict zocht en uit woede schreef. Ook dit doet de figuur van Brouwers geen recht aan.

In Brouwers’ oeuvre wringt er iets zo hard, dat het de taal tot leven roept. In zijn beschrijvingen toont zich zijn ontzag voor de dingen; een bos of tuin kon zich onder zijn pen ontpoppen tot een fenomeen van genadeloze schoonheid, waarin de bomen fluisteren en het kleinste detail een weelde aan bespiegelingen doet ontluiken.

Brouwers confronteerde de separatie, het verlies, en het verlangen in al haar ironie. Hij gaf zich zonder narcisme of verlegenheid over aan een drang naar iets dat geldt voorbij het bestaan. In zijn lezing van de werkelijkheid was dat ‘iets groters’ echter niet God, maar de literatuur; hij bedreef zijn vak dan ook met de ernst van een ingenieur, en de discipline van een arbeider.

Brouwers was geen ‘schrijver van de eenzaamheid’, noch een ‘schrijver van de dood’.

Zo bouwde hij zijn teksten, niet uit een minachting voor het leven, maar uit een drift; hij werd aangezogen door het schrijverschap, en koos er keer op keer voor om zijn verleden te confronteren in zijn schrijven. Ik kan me weinig vitaler voorstellen dan dit.

Brouwers was geen ‘schrijver van de eenzaamheid’, noch een ‘schrijver van de dood’. Hij gaf zelf meermaals aan het idee van zelfmoord verworpen te hebben voor het schrijverschap. Vergelijk dit met Slavoj Žižek, die een zelfmoordpoging overleefde doordat hij niet kon stoppen met aan zijn afscheidsbrief te schrijven; of zelfs met David Foster Wallace, die voor zijn zelfmoord in 2008 standhield in een wereld die hij als diep vijandig ervoer door ‘als een duivel tegen zijn depressies in’ te schrijven (De Groene Amsterdammer).

Er is niet zoiets als een ‘schrijver van de dood’; een schrijver die schrijft, schrijft naar het leven toe, en de enige dode schrijver is hij die zijn kunst opgeeft voor iets anders.

Hij was, zoals hij het zelf zei, ‘verkeerd verbonden’ – maar dan wel op een onvergetelijke manier.

Opgroeiend in het toenmalige Batavia, wordt niet enkel de gruwel van de Japanse bezetting, maar ook het pijnlijke afscheid van zijn moeder leefbaar gemaakt dankzij de taal. Brouwers beschrijft tot in de naad hoe hij als kind toekeek terwijl zijn moeder werd gefolterd - ‘ik wil een nieuwe moeder, want deze is kapot’ - en dwingt zichzelf zo om naar de feiten te kijken tot hij doordringt tot de kern van zijn verlies.

Tegelijk ontsnapt het kindse personage Brouwers aan de ruwe werkelijkheid waar hij door vervloekt is door in de jungle te spelen - het bos, daar zal hij steeds naar terugkeren, en het is van daaruit dat hij samen met Tikoes (personage uit De zondvloed) voor het eerst een nieuwe laag werkelijkheid spint.

Toch zijn de Indiëromans Het verzonkene, Bezonken rood en De zondvloed geen ‘coming of age’-verhalen over een kind dat droomt; Brouwers herbeleeft er de strijd van een kind tegen zijn omgeving, waarbij zijn genadeloze benadering van het ontwakende zelfbewustzijn meer de moeilijk te grijpen maturiteit oproept van de jeugd, dan de onschuld die we er al te vaak mee associëren.

Parallel met het verlies van zijn moeder, beschrijft Brouwers er de verliefdheid – later vertelt hij over zijn kinderen, zijn spaak gelopen huwelijk en gebeitelde onvermogen, het alcoholisme waar hij niet aan ontsnapt. Hij was, zoals hij het zelf zei, ‘verkeerd verbonden’ – maar dan wel op een onvergetelijke manier.

Brouwers zou het niet fijn vinden, maar ik wil het hebben over zijn genie.

Zo beschreef hij in zijn Feuilletons zijn strubbelingen met een Nederlandse uitgever genaamd Dietz. Hij deed dat met een relativeringsvermogen dat de lezer al gierend een hele maaltijd kan doen uitspuwen. Brouwers zou het niet fijn vinden, maar ik wil het hebben over zijn genie – dat toonde zich in de manier waarop zijn strijd met deze cijferaar ‘met zijn zakjapanner’ het verhaal werd van commerciële uitgeverijen overal, het verhaal van de mens die zich als een mier door een wereldwijd Amerika begeeft. Het leerde op expliciete wijze waar al zijn ander werk van doordrongen is; dat de meerwaarde van literatuur niet te kwantificeren valt, of meer nog, dat het overmatige kwantificeren een bedreiging is voor de literatuur.

Zijn schrijven doet mij, en ongetwijfeld vele anderen, me minder alleen voelen, en was een van de laatste krachten die de waarde en complexiteit van het subject verdedigde. Het is een viering van de verinnerlijking, een verzet tegen de vervlakking, en meer nog; één lange ode aan de taal, waar hij op ingreep met zijn geliefde ‘gedachtestreep’. Het (–)-teken bouwde stilte in waar zijn woorden in konden verzakken, als in het geruisloze moeras waar hij zich in terugtrok. Hij schreef daar niet voor zichzelf of voor ons, maar omdat hij niet anders kon.

Zo leerde hij ons dat het schrijverschap een ernstige kwestie is, van leven of dood. Dankzij al het werk dat Brouwers verrichte, kunnen we hem nog steeds bezitten; we kunnen hem openen, over hem heen schrijven, en hem zelf bevlekken als dat nodig is. Maar laten we daar nog even mee wachten, tot de lente goed en wel voorbij is.

‘In de baarmoeder van stilte waar ik nu woon geef ik vorm aan dat oeuvre: één woord per seconde, schrijvend tot de dood erop volgt, om zin te geven aan het feit dat ik heb bestaan. Ik wil niet in de tijd verdwijnen, ik verzet mij tegen de definitieve vervaging, ik heb geleefd, ik was aanwezig, (…), ik haast me, ik haast me’

Jeroen Brouwers, Winterlicht, p. 181