Een rare vis, Jan Jambon, een monstertruck, een mens met drie benen
Door Martha Balthazar, Jana De Kockere, op Tue May 19 2020 22:00:00 GMT+0000In elk nummer verliezen Karl, Theodor, Hannah, Susan en Friedrich zich tussen de regels van het thema. Deze keer buigt het gezelschap zich onder andere over een rare vis, Jan Jambon, een monstertruck, een mens met drie benen
Vijf warme, vlezige lichamen scharen zich rond een tafel. In hun tentakels klemmen ze bekers vol gif. Ze brengen deze naar de donkerrode opening in de bovenkant van hun lichaam en gieten de vloeistof gulzig naar binnen. Uit kleine potjes worden goudgele schijfjes gegraaid die door de witte stenen in de opening tot moes worden gemaald. De lichamen produceren luide, schelle klanken. Hieronder volgt een weergave van deze geluiden. We vermoeden dat ze met elkaar communiceerden op een intelligent niveau, al zijn we daar niet zeker van, aangezien het bij momenten nogal snel en chaotisch leek te verlopen.
Wil je deze toogdialoog beluisteren?
SUSAN: Maar zo’n vis, ik snap het niet, dat is toch niet per se iets kwaads?
KARL: Nee, maar ik ben er wel bang voor.
FRIEDRICH: Het komt niet overeen met je verwachtingen van een vis. We weten dat het een vis is, maar het lijkt ook op een darm, of op modder. Zo hoort een vis er niet uit te zien.
SUSAN: Hoe dan wel?
KARL: Goh ja, we hebben toch allemaal wel een stereotiep beeld van een vis, zoals je die tekent op school als kind, zo’n gekke lus.
HANNAH: Dus volgens jou is alles wat er niet uitziet zoals we verwachten monsterlijk?
KARL: Ja, ja… Ik denk het.
SUSAN: Dat is toch super conservatief! Vind jij iemand die niet ‘normaal’ is, eh…, iemand met drie benen bijvoorbeeld, zou jij zo iemand een monster noemen?
KARL: Ja… Misschien wel. Maar een monster is niet per se iets slechts, toch?
SUSAN: Dus Jan Jambon is niet per se slecht?
KARL: Jawel, maar daarom zou ik hem dus geen monster noemen, dat is waarom ik tegen Theodor in ging en we heel dit rare gesprek over monsters zijn begonnen.
THEODOR: Ik vind zo’n vis eerder gewoon lelijk dan een monster. Een monster is voor mij echt de belichaming van een groter kwaad. Jan Jambon als monster van de besparingen op cultuur, Hitler als monster van het nazisme, Trump als monster van neoliberaal Amerika. Ik vind dat belangrijkere monsters dan mensen met drie benen.
SUSAN: Belangrijker?
THEODOR: Ja, want door het kwaad te verpersoonlijken in een monster kunnen we er tegen vechten.
Door het kwaad te verpersoonlijken in een monster kunnen we er tegen vechten.
FRIEDRICH: Een monster als een pars pro toto, een kleiner deel dat voor een groter geheel staat… Dat lijkt wel te kloppen met het monster van de chemie of de biologie: een staaltje, een stukje van iets. Zoals een bodemmonster.
HANNAH: Anderzijds is het monsterlijke toch juist buitenproportioneel groot. Ik moet al de hele tijd denken aan ‘monstertrucks’.
THEODOR: Ook wel de belichaming van een groter kwaad hoor, volgens mij…
SUSAN: Maar kan je van Jambon zeggen dat hij ‘buitenproportioneel’ is?
HANNAH: Ja, moreel buitenproportioneel. Ik vind dat idee van ‘wat we verwachten’ nog wel kloppen bij Jambon: we verwachten van Jambon dat hij een mens is, maar hij voldoet niet aan die verwachtingen, in de zin dat we verwachten dat hij empathie heeft, maar hij heeft het niet. Of Trump bijvoorbeeld, er lijkt iets niet aan hem te kloppen als mens. Moest het een alien zijn die zou doen wat hij deed, dan zou dat misschien niet ‘monsterlijk’ zijn in onze ogen, maar alleen ‘kwaad’.
FRIEDRICH: Hmmm…. ‘onmens’ als definitie van monster. Inderdaad, alleen dingen waarvan ik verwacht had dat ze menselijk zouden zijn en die het niet zijn, vind ik monsterlijk. Een disproportioneel grote steen zou ik bijvoorbeeld niet zo eng vinden.
THEODOR: Ha, ja, dat is zoals dat wat ze de ‘uncanny valley’ noemen: hoe menselijker je een robot maakt, hoe meer je je ermee verbonden voelt, tot op een bepaald punt, het punt waarop de robot bijna helemaal maar net niet menselijk is. Dan is er een sterke afname in verbondenheid, de ‘valley’, en dan wordt de robot heel erg creepy.
FRIEDRICH: Een robot met armpjes, wat leuk, oh een hoofd, nog leuker, oh hij kan wandelen, hoe schattig, en dan, bam, heeft hij zo’n plasticinehoofd en denk je: wow wow wow, dit is niet ok!
THEODOR: Ja, of hij gaat mopjes maken.
Het monsterlijke toont ons de perfectie van Gods schepping, juist door ervan af te wijken.
SUSAN: Er zijn ook tijden geweest waarin monsters in de natuur tekenen waren van God. Augustinus bijvoorbeeld, die filosoof uit de 3e eeuw, die zei dat. Het monsterlijke, dat wat afwijkt van wat ‘natuurlijk’ is, toont ons eigenlijk wat natuurlijk is. Het toont ons de perfectie van Gods schepping, juist door ervan af te wijken.
THEODOR: Hoe kom je daar nu weer bij?
SUSAN: Ja Theodor, soms lees ik Augustinus voor het slapengaan.
FRIEDRICH: Waw, Susan! Durf jij dan nog onder je bed kijken?
SUSAN: Ja, Augustinus’ monsters zijn net troostend! Ze zijn tekens van God. In de middeleeuwen waren monsters – anders dan de monsters onder jouw bed, Fried – voornamelijk dieren of mensen die niet ‘normaal’ geboren waren. Ze waren niet fictief, of geen ‘verpersoonlijking’ of iets dergelijks. Monsters bestonden gewoon echt. Iemand met maar één been, een kalf met twee hoofden. Volgens Augustinus, dus. Allez, dat denk ik, zo grondig heb ik hem niet bestudeerd hoor.
KARL: Die monsterlijke vis van daarstraks.
SUSAN: Ja. Dus in die zin: iets dat ‘net niet is wat het hoort te zijn’ als verwijzing naar een grotere, goddelijke orde. Dat hebben een bodemmonster en een robot met elkaar gemeen.
THEODOR: Een monster als het buitenproportionele dat naar het proportionele verwijst, de uitzondering die de regel bevestigt, dat wat net afwijkt van de norm en dus niet aan onze verwachtingen voldoet. Een rare vis, Jan Jambon, een monstertruck, een mens met drie benen!
KARL: Case closed!
FRIEDRICH: Heerlijk, zo’n gesprek met een gemakkelijke conclusie. Ik was bang dat het hier weer zou uitmonden in politiek geraaskal, maar dit was leuk. Moeten we vaker doen.
HANNAH: Case closed? Ik weet niet of ik hiermee tevreden kan zijn. We definiëren ‘monster’ als iets buitenproportioneels, wat dus betekent dat iets monsterlijk is ten opzichte van iets anders. Het monsterlijke draagt een verhouding in zich tot het normale. Moeten we dat niet even problematiseren?
FRIEDRICH: Het was te denken, case opened again...
THEODOR: Ja inderdaad, als je spreekt over ‘buitenproportioneel’, dan bepaal je impliciet de grenzen van het toelaatbare. Wat daarbuiten valt, is ‘monsterlijk’.
HANNAH: En hoe strenger we die grens trekken, hoe meer er monsterlijk wordt gemaakt.
FRIEDRICH: Zegt Augustinus ooit iets over hoe het voelt voor het monster? Zou het monster ook denken: ‘O, wat ben ik blij dat ik geboren ben zonder armen en benen want mijn bestaan bevestigt het bestaan van God!’
KARL: Maar als je spreekt van ‘het toelaatbare’, bedoel je dan dat monsters er eigenlijk niet zouden mogen zijn?
THEODOR: Ja, en misschien dat we ze daarom ook met het kwaad verbinden. Zoals Jambon.
SUSAN: Ja ja, het is ondertussen wel duidelijk dat je hem niet zo leuk vindt...
HANNAH: Kijk, maar daar wordt het idee van een monster pas echt eng. We kunnen ‘buitenproportioneel’ toch niet zomaar koppelen aan ‘voorbij het toelaatbare’? Of nog erger, aan het kwaad? Er zit iets raars, iets pervers zelfs, in het samenvoegen van die twee definities van het monsterlijke. Enerzijds hebben we monsters als de verpersoonlijking van het kwaad, en anderzijds als het niet-normale. Dan associëren we alles wat niet normaal is dus onmiddellijk met het kwaad?
THEODOR: Kan dat anders?
SUSAN: Ja, dat kan anders, dat toont wat ik zei over Augustinus toch aan? Dat er een wereldbeeld mogelijk is waarin monsters niet ‘eng’ zijn, of ‘slecht’? Sterker nog, het is een teken van God!
FRIEDRICH: Maar zo’n wereldbeeld kan je alleen maar hebben als je denkt dat alles voor jou en voor jou alleen geschapen is, dus ook dat wat er eng uitziet. Om te geloven wat Augustinus gelooft, moet je je zo superieur voelen dat je je toch nergens zorgen over hoeft te maken.
HANNAH: Hmm… Ja, misschien. Als je zegt dat alles wat niet binnen de norm valt eigenlijk een bevestiging is van je eigen normaliteit, dan straal je een enorm, een hallucinant, een monsterlijk zelfvertrouwen uit.
KARL: Maar in die zin voelt Augustinus’ wereldbeeld ook wel als een antwoord op een angst die in elke samenleving leeft: de angst voor het niet-normale. We moeten niet bang zijn, zegt Augustinus, we moeten juist dankbaar zijn.
HANNAH: En nu kunnen we dat niet meer, zonder God.
THEODOR: Hm… Doet Disney dat niet voor ons nu? Met films als Monsters en co., of Shrek? ‘Het is niet erg om een beetje raar te zijn, het is juist leuk!’
KARL: Shrek is niet van Disney.
FRIEDRICH: Niet alleen Disney, ons progressieve, linkse, postmoderne wereldbeeld vertelt ons ook dat we niet bang mogen zijn voor dat wat niet normatief is, dat we die pluraliteit en diversiteit juist moeten omarmen.
THEODOR: Lady Gaga noemt zichzelf en haar fans monsters. Ze haalt er trots uit. Dat ze niet de norm is. Dat ze ‘raar’ is.
SUSAN: Ha, ja, ik snap het wel. Monsters als empowerment.
HANNAH: Niet tot de norm behoren als empowerment. Queer betekent ook ‘vreemd’ of ‘eigenaardig’, maar het werd een soort geuzennaam om je met trots af te zetten tegen heteronormatieve of andere normatieve structuren en verwachtingen.
Worden monsters niet te vaak met het kwade en met angst geassocieerd om er trots op te zijn dat je er een bent?
KARL: Maar worden monsters niet te vaak met het kwade en met angst geassocieerd om er trots op te zijn dat je er een bent? Ik vind niet dat we queers monsters kunnen noemen. Waarom noemde jij aan het begin van dit gesprek Jan Jambon een monster, Theodor? Omdat je van hem af wil. Ik kan niet in good conscience iemand een monster noemen, behalve als ik van hem af wil.
THEODOR: Ja, ja, dat snap ik wel. Het lijkt toch moeilijk om monsters en het kwaad volledig van elkaar te scheiden. Augustinus heeft het zichzelf toch wat te gemakkelijk gemaakt, lijkt me.
SUSAN: Ik wil toch nog even benadrukken dat ik Augustinus niet écht grondig heb bestudeerd. Ik weet eigenlijk niet zo heel goed wat hij precies bedoelt.
KARL: Een monster is toch ook niet altijd een écht monster, iets dat letterlijk onder mijn bed kan liggen.
FRIEDRICH: Ligt Jambon daar wel dan?
KARL: Daar zou ik wel echt van schrikken! Maar wat ik bedoel is dat ik jaloezie bijvoorbeeld ook een monster zou noemen.
SUSAN: Maar dat is metaforisch, je noemt jaloezie een monster omdat je het je inbeeldt als een klein groen wezentje dat ergens in jou leeft.
KARL: Misschien, maar ik noem het ook een monster omdat jaloezie mij bang maakt, het kan mij aanvallen, het kan mij overnemen…
SUSAN: Jaloezie valt je toch niet aan, dat doe je toch zelf. Ik denk dat je het vooral een fijn idee vindt, dat jaloezie zo’n klein monstertje is in jezelf, zo kan je heel goed aan je ex-lief uitleggen dat jij er niks mee te maken hebt maar dat je ocharme belaagd wordt.
THEODOR: Volgens mij zijn monsters nooit gewoon monsters, zijn het altijd metaforen. Zowel die die in Karl leven als alle andere. Ze staan voor macht, of gulzigheid of ijdelheid…
HANNAH: Je zou zelfs verder kunnen gaan: zombies als metafoor voor de vluchtelingenstroom, of het monster van Frankenstein dat weer hip is vandaag omdat hij de macht van wetenschap belichaamt. Blijkbaar was er in de AIDS-crisis van de jaren tachtig een piek in de populariteit van vampierfilms omdat vampieren symbool stonden voor de paranoia rond ziektes en bloed. We demoniseren al onze angsten en vormen ze om tot monsters. Zo kunnen we ons gevecht ertegen legitimeren, kunnen we goedpraten dat we ze buiten willen houden. Monsters maken ons niet bang, ze stellen ons gerust.
FRIEDRICH: Demoniseren, dat vind ik een goed woord. Ik ben bipolair en ik moet pillen nemen, om ervoor te zorgen dat ik wat minder buiten proportie ben. Er wordt als het ware een deel van mij tot demoon gemaakt zodat ze dat deel nauwkeurig kunnen uitdrijven, als een soort exorcisme.
SUSAN: Dat is heftig, Fried.
FRIEDRICH: Ja, maar ook niet. Exorcisme is gewoon een heftig woord, maar we kijken ook zo naar jaloezie, denk ik, en naar alle monsters in ons lichaam, in ons hoofd of in de wereld.

KARL: Daarom zou ik een alien geen monster noemen denk ik.
SUSAN: Hoe kom je daar plots bij?
KARL: Omdat monsters zaken zijn die we binnen onszelf vinden, binnen de mens, hier op aarde, maar die we niet wensen. Aliens bedreigen ook de orde maar van buitenaf, daar komen we niet op dezelfde manier mee in aanraking.
SUSAN: En zou je aliens monsters noemen mochten ze op aarde landen?
KARL: Dat zou kunnen. Maar ik zou ze misschien ook geen monster meer noemen van zodra ik er ééntje in huis heb waar ik dagelijks thee mee drink.
FRIEDRICH: En mocht de man met de drie benen tijdens mijn jeugd de bakker geweest zijn om de hoek dan zou ik daar nu niets monsterlijk meer aan vinden, denk ik.
SUSAN: Dan komen we weer uit bij de definitie van ‘monster’ als dat wat we nog niet kennen, net niet kunnen begrijpen. Maar we kunnen het wel leren kennen. Het is dus sociaal en cultureel bepaald wat voor jou monsters zijn.
HANNAH: Dit vind ik zo schrijnend, dat jullie meegaan in dat verhaaltje waar alles dat anders of vreemd aanvoelt ook abnormaal wordt genoemd of als monster wordt gezien.
KARL: We zeggen toch net dat dat kan veranderen zodra je aan iets went.
HANNAH: Ja maar dan blijf jij toch de norm, en die ander diegene die van geluk mag spreken dat je hem of haar beter wil leren kennen?
SUSAN; Het is toch een goede definitie? Misschien één die we liever niet zouden willen, maar we moeten toegeven dat we het vaak zo zien: een monster is dat wat we niet wensen maar dat toch deel van ons is.
HANNAH: Ik vind het gevaarlijk dat we dat aanvaarden als dé definitie van monsters. Dan ben je al die xenofobe shit aan het legitimeren…
THEODOR: Het is toch net belangrijk om ons ervan bewust te worden dat we blijkbaar de neiging hebben zo te denken, maar dat we dat eigenlijk niet aanvaarden van onszelf. De hedendaagse Disney-monsters proberen daar ook iets aan te doen: Shrek blijkt eigenlijk een superlief wezen, Monsters en co. loopt vol knuffelbare monsters, ook Joker is maar een man met problemen en Maleficent krijgt een hele film om te tonen dat ze niet enkel slecht is. Wat willen die films ons bijleren?
KARL: Nogmaals, die zijn niet allemaal van Disney.
HANNAH: Dat we monsters enkel aanvaarden wanneer ze op ons lijken.
SUSAN: Als ze de taal spreken en wat beter geïntegreerd zijn.
Het is niet dat we dan de monsters aanvaarden. We ont-monsterlijken ze. Maken ze ‘normaal’.
FRIEDRICH: Het is niet dat we dan de monsters aanvaarden. We ont-monsterlijken ze. Maken ze ‘normaal’.
SUSAN: Ik heb eens een boek gelezen van Foucault –
HANNAH: – ook voor het slapengaan?
FRIEDRICH: Oelala, dan zou ik al helemaal niet meer onder mijn bed durven kijken!
SUSAN: Nee, dan zit er eerder iets van onder het bed naar jou te kijken! Maar dus, blijkbaar staken ze vroeger mensen die ‘abnormaal’ waren op schepen, narrenschepen noemden ze die, en die schepen vaarden dan van kust tot kust en kregen telkens voedsel. En zo dwaalden die schepen rond. Dat was ooit een manier om om te gaan met alle mensen die niet ‘normaal’ waren.
THEODOR: Wow, dat is super heftig. Ze stuurden die gewoon op zee?
SUSAN: Ja, maar je zou ook kunnen zeggen dat ze op een bepaalde manier werden aanvaard in hun abnormaliteit.
FRIEDRICH: ‘Aanvaard’?! Zou jij –
SUSAN: Laat mij even uitspreken! ‘Aanvaard’ in de zin dat… Friedrich, als jij spreekt over dat monster in jou, het bipolaire monster, wel, wat de maatschappij nu doet is jou daarvan proberen te ‘genezen’.
FRIEDRICH: En als dat niet lukt, dan steken ze je in een instelling...
SUSAN: Precies. Ofwel vind je een plaats voor monsters, meestal door ze buiten te sluiten, zoals op narrenschepen of in instellingen, ofwel doen we ze passen binnen de samenleving maar dan moeten ze toch op zijn minst een beetje, zoals Shrek, worden ontmonsterlijkt. ‘Genezen’.
THEODOR: Er klopt toch iets niet aan een samenleving die enkel deze twee opties heeft? “Aanpassen of opkrassen!”
HANNAH: Of, je zegt, zoals Augustinus: hé, dit past niet binnen de gevestigde orde, maar no worries: ze bedreigen die orde niet, ze illustreren via hun contrast juist de goedheid ervan.
THEODOR: Maar dan maak je ze onschadelijk. Misschien is het wel zo dat alleen als je het gevaar van monsters ziet, als je ze eng vindt, je ze ziet als een werkelijke uitdaging van de norm.
KARL: En wat doe je dan precies als je, net als Lady Gaga, jezelf trots een monster noemt? Maak je jezelf dan ook onschadelijk?
HANNAH: Ja, goede vraag.
KARL: Pff… Monsters zijn ingewikkeld.
FRIEDRICH: Nee, dat zijn mummies.
THEODOR: Misschien is het zo: de aanwezigheid van monsters daagt de norm uit, maar je bewaakt die norm door iets of iemand te vermonsterlijken.
SUSAN: Wat? Ik volg niet helemaal.
THEODOR: Wel ja, als je monsters serieus neemt als een uitdaging van wat normaal is, bijvoorbeeld Lady Gaga, of de queer community, dan moet je je gaan afvragen: ho, wat is daar aan de hand? Dat past niet binnen de gevestigde orde! En wat zegt dat dan over die orde? En zo’n gedachte is misschien altijd wel een beetje eng. En dat doet Augustinus dus niet, hij neemt monsters niet serieus in die uitdaging. In die zin kan je denk ik niet zeggen dat er in zijn wereldbeeld plaats is voor monsters. Anderzijds zie je vaak dat die uitdaging van het normale té eng wordt gevonden, en dan wordt ‘monster’ aan ‘kwaad’ gekoppeld. Dan kan je er afstand van nemen en er tegen gaan vechten.
KARL: Ha, ja, kijk naar wat er met Greta Thunberg gebeurt. Zij daagt de gevestigde orde uit, en sommige mensen vinden dat te eng, en dan gaan ze haar vermonsterlijken door het de hele tijd te hebben over haar Asperger-syndroom: zij is niet helemaal mens, ze is een monster, ze is het kwaad.
HANNAH: Wat zou het precies betekenen om ‘queer’ te aanvaarden, plaats te geven? Moeten we er dan naar streven dat het begrip ‘queer’ zijn waarde verliest en ‘normaal’ wordt, of juist ‘queer’ vreemd laten zijn, als uitdaging van de normaliteit?
THEODOR: Dan zitten we weer opgesloten tussen dezelfde twee opties!
HANNAH: Ik denk dat de onderhandeling tussen die twee onvermijdelijk is. Kijk naar de spanning tussen de waarden ‘diversiteit’ en ‘inclusiviteit’. Als we te horen krijgen dat onze regering beslist om inburgeringscursussen voor nieuwkomers niet meer gratis te maken, dan zijn we verontwaardigd. Maar als er wordt aangekondigd dat nieuwkomers verplicht worden om zich in te burgeren, dan zijn we ook verontwaardigd. Ik weet ook niet wat het echt zou betekenen om ‘het andere’ plaats te geven in onze normaliteit.
SUSAN: Is dat niet samenleven? Een eeuwige onderhandeling in buiten en binnen en hoe dat te organiseren? Er is geen ultieme eindoplossing en we moeten daar volgens mij ook niet naar streven.
THEODOR: En je zou misschien kunnen zeggen dat ‘monsters’ voor die onderhandeling de denkbeelden vormen. De monsters die we op een bepaald moment tot leven brengen zijn gedachtenexperimenten. Ze zijn een test-case voor wat er in de realiteit gebeurt, of zou kunnen gebeuren, met alles wat wij eng of abnormaal vinden.
FRIEDRICH: Case closed?
De vijf bleven hierna nog een tijd op een gelijkaardige manier verder doen, al werden hun bewegingen steeds meer ongecontroleerd en hun klanken steeds luider. Het is ons nog onduidelijk wat de precieze bedoelingen of motieven zijn die hun handelingen stuurden, maar ze lijken ons voorlopig onschadelijk.