Een tweede leven?

Door Rudi Laermans, op Wed May 31 2023 22:00:00 GMT+0000

Wie vervelde het meest: de podiumkunst of haar beschouwer? Een terugblik in fragmenten.

One of​ the problems of ageing is knowing when to start complaining about being old. – Jenny Diski

1.

De vorige eeuw is bijna voorbij; ik stap in een oude leren jekker, eind jaren 1950 nog gedragen door mijn vader, over de Boudewijnlaan richting Botanique voor een concert van de eigenzinnige rockband Motorpsycho. Halverwege het optreden verlaat ik de zaal. Op weg naar buiten maalt in varianten steeds dezelfde riedel door mijn hoofd: ‘Je bent gewoon te oud.’ Ik was een beginnende veertiger en zag in de concertzaal de meewarige blikken.

Ik ben geworden wat ik mij als veertiger niet had kunnen indenken ooit te zijn: een operaganger.

Zondag 26 februari 2023, ik wandel even na half drie in Luik over de Boulevard de la Sauvenière naar de Opéra Royal de Wallonie voor een opvoering van Ambroise Thomas’ Hamlet. Ik ben geworden wat ik mij als veertiger niet had kunnen indenken ooit te zijn: een operaganger. In de zaal zijn bijna alle naaste buren ouder dan ikzelf: ik heb nog een toekomst als kunstliefhebber.

2.

Ik was een late beginneling: voor een arbeiderskind is kunst geen levensmiddel. Pas na mijn twintigste begon zich eerst aarzelend, vervolgens enthousiast een interesse voor podiumkunst uit te kristalliseren. Thans ben ik een beginnende laatkomer, figuurlijk toch. De artistieke trein is meer dan eens al aan het rijden voor ik merk dat er een locomotief vertrekkensklaar stond. Ik vind het niet erg dat ik pas een station later opstap en iemands debuut argeloos heb gemist. De nieuwsgierigheid blijft, maar de drang om als toeschouwer mee in de voorste linie te staan is sterk verminderd.

Het risico van de hele of halve teleurstelling hoort erbij wanneer je nieuw werk volgt: het is de keerzijde van de mogelijkheid op een verrassende ontdekking. Maar ik leef in afteltijd en moet die enigszins doelgericht beheren. Het is dan simpelweg rational choice om bij een artistieke nieuwkomer even de kat uit de boom te kijken.

Zelfs in tijden van algemeen jeunisme heeft elke nieuwe artistieke generatie recht op de illusie dat ze door haar overtreffende trap alle voorgangers overbodig maakt.

Als socioloog kan ik er cynisch over zeuren, maar als kunstliefhebber hoor je mij niet klagen over een kunstenhuis dat het ideaal van inclusie belijdt doorheen een programma dat exclusief focust op ‘jong werk’, met in de slip van elke weekendvoorstelling een dj-party. Je moet de artistieke jeugd gewoonweg haar jeugdigheid gunnen. Tijdens de jaren 1980 vond ik publieke grijze haren in een voorstelling van Anne Teresa De Keersmaeker ook lichtjes detonerend.

Zelfs in tijden van algemeen jeunisme – zowat alle instellingen mikken op jong, jonger, jongst bij zowel makers als publiek – heeft elke nieuwe artistieke generatie recht op de illusie dat ze door haar overtreffende trap alle voorgangers overbodig maakt en oud daarom synoniem is voor out. De modernistische vooruitgangsidee is sinds de conceptuele kunst betekenisloos: indien alles kunst kan zijn, is progressie een non-valeur. Maar zonder de overtuiging dat je een stap vooruitzet, doe je als beginneling meestal geen gooi naar de eeuwigheid: avant-gardisme is een productief geloofsartikel.

3.

Ik zat de voorbije veertig jaar duizenden uren vanop een stoel of bank, of soms rechtopstaand, te kijken naar wat er op een podium plaatsvond. 40 jaar lang gemiddeld 2 voorstellingen per week bijwonen gedurende 9 maanden, geeft een totaal van 2880 performances. Hoeveel van die producties hebben zich in mijn geheugen genesteld?

Echt slechte opvoeringen zag ik weinig, de meeste waren oké-voorstellingen die weinig sporen nalieten: goed gemaakt, onderhoudend (zij het meestal met inzinkingen) acteer- en danswerk dat minstens aan de maat was en regelmatig kortstondig spetterde. En toch: ik heb ontelbare uren verspild in theaterzalen. Dat zeggen mij met het ouder worden in toenemende mate de vele ongelezen folianten in mijn boekenkast. Moet ik mijn resterende levenstijd niet vooral aan literatuur besteden? Heb ik niet genoeg gezien?

Vanaf een bepaald moment wordt een oudere maker beschouwd als een auteur met een zelfstandig oeuvre.

Ik hou van schouwburgbezoek en bekijk een film liever op het witte doek dan op een tv-scherm: niets zo sociaal als het anonieme samenzijn in een verdonkerde zaal. Tegelijk besef ik dat liveness schromelijk overschatte koopwaar is, al zeker in een beleveniscultuur die zowat alles tot een uniek event promoveert.

Voor het verwerven van enig gevoel voor complexiteit (ooit heette dat Bildung) hoef je alvast het huis niet uit. Als kunst de mogelijkheidszin aanscherpt door het creëren van nieuwe werelden en het spelen met ingesleten betekenissen, volstaat het om regelmatig een roman of een dichtbundel te lezen. Een verzameling goede essays of een steviger theoretisch werk kan ook. Of je luistert iedere dag per cd of streaming naar muziek die, binnen welk genre ook, de tijd plooit en je lichaam ‘stemt’, je affecteert en meer zelfbegrip offreert.

Het kan ook zonder cultuurdragers. Uiteindelijk bewerkt en sublimeert de esthetische praktijk enkel een algemene mogelijkheid: aandachtig, met voldoende ‘leestijd’, een of meer zintuigen gebruiken en de mogelijke betekenissen van wat je ziet of hoort of proeft in je lichaam laten afkoelen tot een Ervaring. Misschien zal ook ik binnen enkele jaren met stramme benen urenlang een boom bewonderen vanuit een zetel.

4.

‘De Vlaamse golf’ van de jaren 1980 leerde mij naar theater en dans kijken: van huis uit kreeg ik nul culturele bagage mee, op de middelbare school boeiden mij enkel de bètavakken en had ik een hekel aan lezen. Haar voornaamste protagonisten, Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Lauwers en Jan Fabre, belandden in geen tijd in de hedendaagse canon: aan het einde van het decennium waarin ze debuteerden, waren ze Grote Namen. Tien jaar later ging ik door een artistieke midlifecrisis en begon ik de meeste Vlaamse artiesten die ik tot dan toe had bewonderd, in snel tempo af te vallen.

Je eerste kijkervaringen zijn de meest vormende en klitten al snel aaneen tot een goeddeels onbewuste habitus. Je kan ze negeren noch verdringen.

Vanaf een bepaald moment wordt een oudere maker beschouwd als een auteur met een zelfstandig oeuvre: de kunstenaar verandert in een soeverein subject dat bezig is een volstrekt uniek artistiek universum te creëren. Nieuw werk verhoudt zich dan niet langer hoofdzakelijk tot dat van andere contemporaine artiesten. Eerder werk van eigen hand wordt het voornaamste referentiepunt. Het risico, in the eye of the beholder, is ofwel herhaling (en dus verveling), ofwel gratuite vernieuwing (en dus ongeloofwaardigheid). Van de artiesten van de Vlaamse golf bleef ik enkel Rosas trouw: De Keersmaeker koos voor een derde mogelijkheid, die van de verdieping van het individuele kunnen. Kunst blijft voor haar ook kunde: de choreografe als vakmens die de relaties tussen bewegingen en muziek, of tussen lichamen en ruimtelijkheid, steeds beter begrijpt vanuit hun wisselwerking met eigen artistieke of persoonlijke intenties.

Je eerste kijkervaringen zijn de meest vormende en klitten al snel aaneen tot een goeddeels onbewuste habitus. Je kan ze daarom negeren noch verdringen. Vooral discussies met andere toeschouwers maken je alsnog bewust van je opgedane bagage. Daardoor kan je die eerst verworven gewoonten zo proberen in te zetten dat oude en nieuwe kijkervaringen elkaar kruisen. Ik noem dat ‘dubbelkijken’: het verleden bemiddelt het heden, nu medieert toen.

Je hoort jonge mensen anders praten over een net geziene voorstelling: jij hebt historische vergelijkingspunten die zij missen.

Uiteraard bekijk je elke voorstelling door al geslepen glazen, die ook nog eens zijn bewasemd door de nostalgie naar je eerste kijkkicks. Desondanks zie je heel scherp wat er precies innovatief is aan ‘jong werk’. Vervolgens laat je het nieuwe het oude beïnvloeden: je hérbekijkt je eerdere kijken, je héroverweegt een stuk dat je vijftien jaar geleden bijwoonde in het licht van de performance waarnaar je aan het kijken bent. Het gebeurt zonder veel nadenken. Je stelt achteraf gewoon vast dat je over een vroegere voorstelling van pakweg Meg Stuart anders vertelt dan voorheen.

Het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Je hoort jonge mensen anders praten over een net geziene voorstelling: jij hebt historische vergelijkingspunten die zij missen. Het tempert soms je algemene enthousiasme, maar tegelijkertijd weet je bij een nieuwe productie van Jan Martens of Benjamin Abel Meirhaeghe heel goed waarom je ze zo sterk apprecieert: ‘dit is al gedaan, maar hij doet het gewoon beter; dat is voor mij echt nieuw.’

5.

Ouder worden betekent de mogelijkheid van een tweede leven, in de betekenis die de Franse filosoof François Jullien daaraan geeft in Une seconde vie (2017). Dan gaat het niet om een rücksichtslos breken met wat voorafging. Veeleer actualiseert je tweede leven het condensaat aan ervaringen dat zich langzaam heeft uitgekristalliseerd tijdens je eerste leven. Je had daar voorheen onvoldoende afstand toe, zodat je jouw reservoir aan ervaringen niet zag als een uitnodiging om het te verplaatsen of te hergebruiken en zo, zonder harde knip, te herbeginnen.

Dansen, dat is je lichaam vocaliseren; zingen, dat is je stem doen dansen.

Ik hield altijd al van stemmen, of ze nu zingen dan wel spreken. Gaandeweg begon ik te beseffen dat mijn interesse voor theater in grote mate werd gedreven door het verlangen naar een geritmeerde dictie en de fysieke zeggingskracht die een stem enkel verkrijgt dankzij training en binnen een gefictionaliseerde context. Nog later kreeg ik door dat zingen en dansen sterk verwant zijn. Dansen, dat is je lichaam vocaliseren; zingen, dat is je stem doen dansen.

De jarenlange kijk- en luisterervaring die ik opdeed in de dans- en theaterzaal, beleeft in de operazaal haar tweede leven.

6.

Begin juli 2020 zag ik in voorpremière The Goldberg Variations, waarin De Keersmaeker al dansend terugblikt op haar loopbaan, onder meer met citaten uit vroegere voorstellingen. Tijdens het kijken dacht ik meermaals: ‘Hier houdt het op, dit is ons gezamenlijk point final.’ Maar de nieuwsgierigheid bleef.

Zondag 8 mei 2022 werd in de Rosas Performance Space in Vorst een laatste keer Dark Red uitgevoerd. Even na vijven fietste ik van De Munt, waar ik zonet Mozarts Requiem in de donkere regie van Romeo Castellucci zag, naar de Van Volxemlaan 164. Tussen mijn aankomst en het einde van de voorstelling werd de ruimte almaar leger. Tegen acht uur waren er evenveel toeschouwers als performers.

De details doen er niet toe, maar ik zag nooit zoveel verschillende beelden van geslaagde sociabiliteit in zo’n korte tijd passeren: van afstandelijk maar betrokken interageren tot dansers die elkaar ondersteunen in een letterlijk geblinddoekte situatie. Ik zag een choreografische les in sociaal utopisme. Kunst kan de wereld niet veranderen, maar die wel sublimeren tot hoopvolle beelden.

De autobiografie van een kunstliefhebber kruist de levensloop van kunstenaars en hun werk, maar blijft op beslissende plekken leeg.

Twaalf dagen later, op 20 mei 2022, gaf ik mijn afscheidscollege als hoogleraar sociologie aan KU Leuven. De dag erna woonde ik in besloten kring de begrafenis bij van Paul De Vylder, een bevriend beeldend kunstenaar en het typevoorbeeld van een artist’s artist die wars van trends en gewin een uniek oeuvre creëerde.

De autobiografie van een kunstliefhebber kruist de levensloop van kunstenaars en hun werk, maar blijft op beslissende plekken leeg. Alles wat er in een leven toe doet, heeft niets met kunst te maken – maar kunst kan wel tonen waarom iets je aangaat, precies omdat ze buiten het leven staat.