Een wereld van kleur
Door Paul Willemsen, op Tue Jan 16 2018 23:00:00 GMT+0000Nog tot eind deze maand brengt Le Botanique een miniretrospectieve rond het werk van de Amerikaanse fotograaf Joel Meyerowitz. Deze terugblik op een carrière van 55 jaar laat zien hoe Meyerowitz de straatfotografie verrijkte en vanaf de jaren zestig en zeventig mee de weg baande om het gebruik van kleur meer erkenning te doen vinden. De tentoonstelling zelf bekent jammer genoeg te weinig kleur.
Joel Meyerowitz. Where I Find Myself schotelt de bezoeker een chronologisch parcours voor, gaande van Meyerowitz’ vroege straatfotografie over zijn landschappen tot zijn recente stillevens. De titel werd ontleend aan de net bij Laurence King Publishing & Elephant Magazine verschenen overzichtscatalogus. De inconsequente selectie en de weinig dynamische opstelling stellen teleur. Achteraf overheerst het gevoel dat de intrinsiek sterke en soms iconische beelden van Meyerowitz een veel scherpere bloemlezing hadden verdiend.
Manhattan als jachtgrond
Begin jaren 1960 was Joel Meyerowitz (1938) in New York actief als artdirector in de reclamebranche. Toen hij echter Robert Frank aan het werk zag, sloeg de vonk meteen over. The Americans (1958), waarvoor Frank twee jaar lang de onderbuik van Verenigde Staten doorkruist had, zette nieuwe standaarden voor de documentairefotografie. Niet in het minst omwille van zijn rauwe, directe en tegelijk poëtische kracht.
Als geen ander doet Meyerowitz je de dichtheid van de stad, de wereld die je omgeeft, opnieuw en anders zien.
De fysieke en levendige stijl van Frank werd mede ingegeven door het gebruik van een beweeglijke kleinbeeldcamera en dat was Meyerowitz niet ontgaan. Hij liet zijn werk in de reclamewereld voor wat het was, leende zo’n camera en trok de straat op. Anders dan Robert Frank, die zweerde bij zwart-wit, was Meyerowitz van meet af aan geïnteresseerd in kleur. Maar het omslachtige printproces van Kodachrome, een 35 mm-diapositieffilm die in tegenstelling tot zwart-witfilm te complex was om zelf te behandelen en waarvoor een labo van doen was, maakte dat hij in de periode 1962-1972 ook een zeer verdienstelijk zwart-witoeuvre realiseerde. Veelal had hij twee kleinbeeldtoestellen bij zich, één met een zwart-witrolletje en één met een kleurrolletje.

Meyerowitz’ kleinbeeldwerk behelst hoofdzakelijk straatfotografie. De camera registreert bewegingen en voorvallen in het straatbeeld. Vaak vormt een anekdote het motief, zoals in Man Carrying Poodle, maar evengoed heeft deze straatfotograaf oog voor het urbane vanuit een ruimtelijk perspectief. Als geen ander doet Meyerowitz je de dichtheid van de stad, de wereld die je omgeeft, opnieuw en anders zien. Manhattan was als een jachtgrond waar hij de polsslag van het leven kon voelen, wat ook voor Robert Frank, Lee Friedlander, Helen Levitt en Garry Winogrand gold.
Met die laatste had Meyerowitz een bijzondere band. Beiden waren afkomstig uit de Bronx en van 1962 tot 1965 liepen ze dikwijls samen beelden te maken. Van nature een onrustige geest zijnde, dreef Winogrand op instinct. Op straat raakte hij zijn tomeloze energie kwijt en dat uitte zich in een sterke ontvankelijkheid voor de chaos van de metropool, ook door meteen in te spelen op incidenten.
De Meyerowitz van de late jaren 1960 ontleent veel aan Winogrands actiefotografie. Fallen Man, een enigmatisch tafereel met nogal wat contradictorisch gedrag dat hij in 1967 in Parijs optekende, is een treffend voorbeeld. Meyerowitz’ vertrouwdheid met het genre resulteert decennia later in de vooraanstaande monografie Bystander: A History of Street Photography (1994), met fotografiehistoricus Colin Westerbeck als medeauteur. Eind 2017 verscheen een geüpdate versie op de markt.

Kleur als intuitie
Dat Meyerowitz begin jaren 1970 uiteindelijk definitief voor kleur kiest, heeft deels te maken met het feit dat het ontwikkelen en printen van kleurenfoto’s toegankelijker werd. Naast zijn Leica-kleinbeeldcamera nam hij met de Fujica 6 x 9 cm ook een middenformaatcamera in gebruik en in 1976, op een moment dat hij weg evolueert van straatfotografie, komt daar nog een antieke 8 x 10 inch Deardorff-vlakfilmcamera uit 1938 bij.
Toch is de keuze voor kleur vooral inhoudelijk gemotiveerd. Meyerowitz wordt tot de New Color Photography gerekend, een groep van Amerikaanse documentairefotografen die in de jaren 1970 en 1980 resoluut voor kleur kozen. Andere prominente figuren uit die stroming zijn William Christenberry, Joel Sternfeld, Stephen Shore en William Eggleston. Niet het overweldigende, het pronkzieke of het bijzondere feit trok hen aan. Voor hen lag het sublieme in het alledaagse. Ze transformeerden die modale en ogenschijnlijk onbelangrijke werkelijkheid door het beschrijvende karakter van de kleur, die ze verzelfstandigden.
Tegenstanders beweren dat kleur geen toegevoegde werkelijkheidswaarde heeft en bovendien afleidt door zijn onbeheersbaarheid.
Tot op vandaag zijn de meningen over kleurenfotografie sterk verdeeld. Tegenstanders beweren dat kleur geen toegevoegde werkelijkheidswaarde heeft en bovendien afleidt door zijn onbeheersbaarheid. Henri Cartier-Bresson was die mening toegedaan en ook Robert Frank is categorisch: ‘Black and white are the colors of photography. To me they symbolize the alternatives of hope and despair to which mankind is forever subjected.’ Meyerowitz is er net van overtuigd dat kleur – in tegenstelling tot zwart-wit – altijd deel uitmaakt van onze ervaring. Je hebt natuurlijk kleur en kleur. Een opzichtig, flashy coloriet is niet Meyerowitz’ ding. Hij legt een zekere terughoudendheid aan de dag en laat het schreeuwerige en het oververzadigde buiten zijn palet vallen.
In zijn straatfotografieperiode stak de Kodachrome-emulsie hem daarbij een handje bij toe. Deze kleinbeelddiafilm, die reeds in 1935 op de markt kwam, kenmerkt zich door zijn levendige, natuurlijke kleuren. De emulsie is fijnkorrelig en scherp, wat rechtstreeks verband houdt met de lage filmgevoeligheid die maakt dat de sluitertijd redelijk lang is. Fotografen spreken daarom van een ‘trage’ film. Een sluitertijd van 1/25 sec, de limiet voor beelden uit de hand, is geen uitzondering en vereist van de fotograaf een stabiele houding. Die had Meyerowitz en – wat ook hielp – hij zat mensen niet zo dicht op de huid als Robert Frank of Garry Winogrand. Misschien is het voornaamste kenmerk van Meyerowitz’ straatfotografie wel dat de camera altijd een zekere afstand bewaart. Camel Coats, een opname uit 1975 die overwegend in gradaties van geel baadt, biedt een staalkaart van zijn kunnen: de juiste afstand, het juiste moment, en bovenal de juiste intuïtie.

Het licht van de kaap
Niet dat hij meteen de straatfotografie afzweert, maar na de aanschaf van zijn antieke technische camera in 1976 wordt Meyerowitz’ werk geleidelijk aan meer picturaal en contemplatief. Zo zoekt hij de buitenwijken op van steden als New Jersey, St. Louis en New York, waar vooral kleurcombinaties in de architectuur zijn aandacht trekken. In vergelijking met zijn eerdere straatfotografie richt hij de camera naar boven. Het firmament dat in veel van zijn straatbeelden afwezig was – op soms een kleine opening tussen gebouwen na – krijgt nu een voorname plaats. Ook zijn foto’s van openluchtzwembaden in Florida verbinden nadrukkelijk de lucht met architectuur.
Wat Meyerowitz biologeert, is het oneindige aantal mogelijke chromatische variaties die het licht biedt.
In 1978 verschijnt het album Cape Light, waaraan Meyerowitz twee jaar werkte en dat gerealiseerd werd in Cape Cod, een schiereiland aan de kust van Massachusetts waar hij een tweede verblijf had. Hij fotografeert huizen aan de rand van het strand, zeezichten vanaf het buitenterras en portretteert mensen op het strand voor de einder.
Wat Meyerowitz biologeert, is het oneindig aantal mogelijke chromatische variaties die het licht biedt. Met Bay/Sky (1993) drijft hij dat purisme ten top. Het album verzamelt een 40-tal beelden van de baai in Cape Cod, genomen over een periode van 15 jaar vanaf het terras van de kunstenaar. Wisselen de licht- en atmosferische omstandigheden sterk, het camerastandpunt blijft onveranderlijk en ook de horizonlijn ligt steeds perfect in het midden. Ook uit Bay Sky Dawn Hard Line van 1984 sprak dat minimalisme al. ‘Field photographs’ noemt Meyerowitz dergelijke reeksen. In tegenstelling tot de straatfotografie – Garry Winogrand vond ze maar niets – ontberen ze hiërarchie. Ze zijn vlak, kennen geen diepte. Er gebeurt niets in. Ze getuigen van overgave in plaats van confrontatie; contemplatie in plaats van actie.

In het verlengde van licht dat zich materialiseert, situeren zich ook recente projecten als Tuscany. Inside the Light (2010), Morandi’s Objects (2016) en Cézanne’s Objects (2017). Voor die laatste twee projecten trok de kunstenaar naar de onaangeraakte ateliers van de schilders Paul Cézanne en Giorgio Morandi, respectievelijk in Aix-en-Provence en in Bologna. Object per object maakte hij fotografische stillevens van de voorwerpen die de schilders als attributen hadden gebezigd voor hun composities.
Deze ‘photographs of very little’ spreken meer aan dan zijn atmosferische seascapes, die al te gauw baden in een chromatische nevel. Meyerowitz plaatst de schildersvoorwerpen gewoon tegen een roestgrijze of leemgele achtergrond. Het samenspel tussen een wat stoffige neutrale achtergrond, het verweerde object, en verder lichtinval, schaduw en textuur verleent deze beelden een unieke poreuze kwaliteit.
L’embarras du choix?
Het is niet eenvoudig om een scherpe selectie te maken van het omvangrijke werk van Meyerowitz en wat Botanique toont is jammer genoeg een verhaal van te veel en te weinig tegelijk. De hele linkerzijde beneden toont Meyerowitz’ reis door een tiental Europese landen in 1967, maar omdat men niet consequent ging voor de sterkste beelden of meest karakteristieke deelseries van dat project, is er sprake van oververtegenwoordiging van een aantal landen en type beelden. Meyerowitz maakte de ganse trip met een Volvo die hij eerder opgepikt had in Londen en toch zijn de heerlijke beelden met de autovoorruit als een kijkvenster onbegrijpelijk afwezig. Hetzelfde geldt voor de toch wel gedegen Morandi’s Objects binnen de sowieso al spaarzame selectie van recente stillevens.

Ook de portretten van Meyerowitz worden bijzonder stiefmoederlijk behandeld. Ik telde er maar twee. Sarah (1981), een roodharig meisje op het strand van Cape Cod met overmatige sproeten op het gelaat en het lichaam, wordt opstaand op groot formaat getoond. Om meer inkijk te geven in het portretwerk van Meyerowitz had het een optie kunnen zijn om dit iconische beeld uit het album Redheads (1991) niet op te blazen, maar het net kleiner in te schalen en te combineren met andere portretten uit dezelfde reeks. Een opstelling eerder in 2017 in Arles tijdens Les recontres de la photographie bewees al dat het kan. Daar maakte Sarah onderdeel uit van een matrix van drie maal drie opstaande beelden. Om het geheel af te ronden werden die negen links en rechts dan nog geflankeerd door een liggend formaat. Zo had je elf portretten, geput uit eenzelfde verzameling.
Ondanks de consequente reeksen en projectmatige aanpak van Meyerowitz heb je in de tentoonstelling zelden het gevoel dat je naar ensembles kijkt. De uiteenlopende afmetingen binnen eenzelfde categorie van foto’s doen vaak arbitrair en onlogisch aan. In een deelserie van vijf op groot formaat uit het minimalistische Bay/Sky zit er plots een kleiner frame tussen. Speelt hier onachtzaamheid? Evengoed is de verklaring elders te zoeken. Voor deze tentoonstelling werkt Le Botanique samen met de in fotografie gespecialiseerde Parijse galerie Polka en dat maakt hen afhankelijk van de werken die de galerie in haar fonds heeft en de formaten en inlijstingen die zij aanlevert.
De slotsom is dan ook dubbel: uitstekend fotografisch werk en dus een tentoonstelling die het bekijken meer dan waard is, maar een weinig dynamische presentatie die evenzeer aan een gebrek aan articulatie lijdt. Joel Meyerowitz maakt indruk, maar komt niet helemaal tot zijn volle recht.