Geachte curator van de architectuurbiënnale 2021 in Venetië

Door Willem de Wolf, op Thu Aug 26 2021 19:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze zes vaste online correspondenten een brief. Willem de Wolf schrijft naar de Libanese architect Hashim Sarkis, de curator van de Biennale Architettura 2021. Over grootspraak en pretentie en expo's met allesomvattende vragen als titel. 'Ik voelde me door uw biënnale geïntimideerd.'

Ik vond uw biënnale veel en veel te groot, niet alleen in omvang maar ook in inhoud. Ik voelde me erdoor geïntimideerd. Zo zelfs dat het iets heeft veranderd in hoe ik over pretenties denk, over plannen en ambities en hoe die te verwoorden.

Niet zo lang geleden namelijk zou ik in een brief aan u nog een sarcastische toon hebben gezocht om me te verhouden tot de megalomanie van uw tentoonstelling. Ik denk dat ik dat toen nog deed om mezelf een gevoel van superioriteit te bezorgen, om me met zo’n toon in zekere zin tot uw niveau te verheffen waardoor het zou lijken dat ik juist niet overweldigd zou zijn door de ontzagwekkende aanspraken van uw expositie.

How Will We Live Together? Voor minder deed uw bouwmarkt het niet dit jaar.

Niet zo lang geleden zou ik bijvoorbeeld nog honend zeggen dat uw biënnale vanwege de locaties nog wel op de alternerende zus, de Biënnale voor beeldende kunst lijkt, maar dat uw variant inmiddels meer aan een maquettebouw-vakbeurs voor wereldproblematiek doet denken. Ik zou u schrijven dat uw schaalmodellen allang geen gebouwen of steden meer representeren, maar dat het u om het oplossen van het totaal aan mondiale sociale, ecologische en economische problemen te doen is, om alternatieve manieren van samenleven, om architectuur als holistische benadering van het leven.

Niet zo lang geleden zou ik nog veel genoegen beleven aan mijn spot. Ik zou zelfs hardop grinniken als ik de eerste alinea van mijn brief aan u zou afsluiten met de titel van uw biënnale; de allesomvattende vraag die u op affiches door de langzaam verzuipende lagunestad heeft laten ophangen: How Will We Live Together? Voor minder deed uw bouwmarkt het niet dit jaar.

En het is goed mogelijk dat ik in mijn toenmalige enthousiasme niet zou zien wat u als lezer van de brief allang zou zijn opgevallen, namelijk dat er naast hoon ook onzekerheid, ja zelfs jaloezie in mijn overdrijvingen doorklinkt. Maar zoals gezegd, niet zo lang geleden zou me dat allemaal nog ontgaan. Ik zou tot diep in de vijfde alinea nog steeds met veel plezier de smalende recensent uithangen als ik mij zou afvragen wat er tegenwoordig met al die biënnales en kunstenfestivals aan de hand is, al die theaterhuizen ook, die tentoonstellingen waar niemand zich nog door bescheidenheid laat inspireren. Waar men over elkaar heen valt met het zoeken naar immense Engelstalige open vragen als motto: How will we live together? How to be together? How to be many?

Elke vijf jaar opnieuw overvalt me in de zomer de angst te kleine ideeën, te kleine motto’s te hebben.

Maar het bezoeken van uw biënnale dit jaar heeft dus iets losgemaakt. Want terwijl ik in uw expositie rondliep en nadacht over de onverantwoordelijkheid die er eigenlijk van al die overdadige pretenties in al die festivalleuzen uitgaat, van al die gestandaardiseerde eco-progressiviteit, werd ik plotseling ergens ook onzeker over mijn brief. Juist toen ik dacht de gemakzucht, de cynische durf van curatoren, programmatoren en schouwburgdirecteuren aan te moeten kaarten, voelde ik dat zo’n aanklacht me ook met mezelf zou confronteren. Ik realiseerde me dat ik zelf ook niet aan grootspraak ontkom. Dat ik weliswaar zeg dat de omvang en de retoriek van de beloftes me doen duizelen, maar dat ik vooral duizelig word van de vraag of ik er zelf wel aan kan voldoen. Of ik in staat ben zelf ook dergelijke inhouden te produceren. Of ik wel mee kan, mee ben. Omdat wij, u en ik, ons nu eenmaal in een omgeving bevinden waarin dergelijke immense artistiek-politieke claims van ons worden verlangd. Omdat u en ik in de hoogmoed van de kunsten zijn opgevoed. Zo zelfs dat ik ergens tussen Giardini en Arsenale besefte dat zelfs mijn sarcasme altijd nog een sarcasme is dat zich wil meten met uw pretenties. Dat zelfs mijn sarcasme altijd nog een groots soort sarcasme wil zijn.

Elke vijf jaar opnieuw overvalt me in de zomer waarin het nadenken over de nieuwe dossieraanvragen begint de angst te kleine ideeën, te kleine motto’s te hebben, te kleine woorden voor te kleine samenwerkingen en te kleine projecten. Elke vijf jaar opnieuw ben ik bang dat we iets vergeten, dat we onvoldoende overzicht hebben over het arsenaal aan wereldproblemen, gevoeligheden en emancipaties die niet alleen absoluut en zonder omhaal in de aanvraag moeten worden opgenomen, maar het liefst ook een beetje opgelost. Elke vijf jaar opnieuw vraag ik me af of we wel voldoende flächendeckende alternatieven hebben voor How we in godsnaam moeten samenwonen, samenleven en samenwerken? En elke keer opnieuw heb ik het gevoel dat we elkaar eerder een slecht gevoel bezorgen door elkaar op mogelijke omissies in de aanvragen te wijzen dan dat we ons bezighouden met de vraag waaruit – in alle bescheidenheid – onze specifieke bijdrage zou kunnen bestaan.

De kans is groot dat de dossiers de komende winter veel op elkaar gaan lijken. Dat het ergens allemaal variaties worden op uw How Will We Live Together?

En natuurlijk weet ik dat de aanspraken en strategieën van een curator, een festivaldirecteur of theaterprogrammeur andere zijn dan die van een individuele kunstenaar of een kleinere theatercoöperatie, toch denk ik dat de kans groot is dat de dossiers de komende winter veel op elkaar gaan lijken. Dat het ergens allemaal variaties worden op uw How Will We Live Together? Zo zelfs dat je je op een gegeven moment afvraagt of je engagement nog wel je eigen engagement is en niet alleen maar ingegeven wordt door groeps- of landschapsdruk? En elke vijf jaar opnieuw denk ik dat ik die laatste vraag moet beantwoorden door mijn ideeën en plannen nog wat meer op te blazen, in plaats van ze nu eindelijk eens voorzichtig te inhaleren.

Ik kan soms overvallen worden door de angst in een permanente overschatting te leven, in een permanente opgeblazenheid die er maar voor blijft zorgen dat ik niet het lef heb om in mijn plannen ook de banaliteit te aanvaarden die ze wel degelijk ook hebben. Ik manoeuvreer mij als vanzelf richting gezwollenheid, drijf al snel af van de zoektocht naar het eigene en specifieke. Als het om subsidieaanvragen gaat, durf ik te weinig in te gaan op eerdere mislukkingen, op tekortkomingen en twijfel. Ik waag het niet mijzelf er eens fundamenteel in te bevragen. Nooit een diepgravende evaluatie van de machteloosheid in het eigen werk, nooit ook eens de moeheid durven te verwoorden, de nalatigheid of de weerzin. Nooit eens iets gezegd over de humor, de subversiviteit of de jaloerse woede die toch ook belangrijke aansporingen tot werken zijn. Hoe is het mogelijk dat we elke vijf jaar opnieuw zo gewoontegetrouw onszelf alleen maar de hemel in prijzen?

De hele expo heb ik, ondanks uw uitleg, niet een enkel moment gedacht aan hoe we met elkaar samen zouden moeten leven.

Als ik voor mezelf spreek denk ik dat ik dat doe omdat ik wantrouwig ben of bescheidenheid wel als een kwaliteit, wel als een plan, wel als antwoord op de omvang van de problemen waarmee we te kampen hebben, wordt gezien. Of terughoudendheid niet wordt geïnterpreteerd als een gebrek aan ambitie, aan wereldwijsheid, aan solidariteit zelfs. Ik denk dat ik dat doe omdat ik me misschien toch ook afvraag of bij de specialisten de expertise en vooral de durf aanwezig is om in oprecht geformuleerde kleinheid grootheid te herkennen. Ik denk overigens dat ik die specialisten wantrouw omdat ik mezelf wantrouw. Ik, die inmiddels toch ook een specialist ben geworden, een specialist die uiteindelijk ook niet durft.

Het wonderlijke is, meneer Sarkis, de hele tentoonstelling heb ik, ondanks uw teksten, ondanks uw uitleg niet een enkel moment gedacht aan hoe we met elkaar samen zouden moeten leven. De thematiek hield mij ondanks alle sturing heel snel al niet meer bezig. Uw How Will We Live Together zorgde ervoor dat ik me in mezelf terugtrok, dat ik me met mezelf en m’n kleinigheden bezighield. En uiteindelijk – en dat was dus wel inspirerend – met mezelf áls kleinigheid.

Beste groet,

Willem de Wolf