Geachte deuren
Door Dounia Mahammed, op Thu Feb 03 2022 23:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Dounia Mahammed schrijft een brief naar de deuren. Een gedicht als een doorgang. 'Er is bijna altijd ergens een mogelijkheid. Een kier in de toekomst. Een scheur in het wanhopen. Maar hoe zie je die?'
Er leek ooit een deur achter mij dicht te vallen die ik niet meer open kreeg.
Een zware deur. Misschien viel hij niet achter mij dicht, maar voor mij.
Of op. In ieder geval: ik werd verpletterd door een deur die ik op mijn neus kreeg.
De deur viel uit de lucht en sloeg mij tegen de grond. Plat. Geplet.
Was ik al geboren? Of viel hij dicht op mijn onbestaande neus?
Zou hij in mijn onbestaande gezicht bedoeld zijn geweest?
Werd de deur dichtgeslagen? Of viel hij per toeval toe?
Hoe eigenaardig dat men pijnklachten blijft ervaren door
een deur die in een nog ongevormd gezicht dichtklapte.
Misschien kleuren mijn neus en wangen daarom zo vaak rood.
Misschien botste ik daarom tegen zoveel onzichtbare deuren.
Plots doken ze overal op. Te pas en te onpas.
Dus begon ik trager en voorzichtiger te bewegen.
Met een hand voor me uit. Tastend.
Een deur is een grap, een woord, taal, het kan een ouder zijn, een instelling, politie of een directeur die zegt: jij hoort hier niet. Een vooroordeel, iemand die niet in je gelooft.
Glazen deuren zijn vervelend. (Je botst er soms vele keren tegen.) Omdat ze dromen tonen. Je kan er ook door kijken. Naar anderen. Die wel kunnen. Die mogen.
En voor deuren liggen: drempels.
Hoge drempels of lage, mentale drempels, drempels waar geen wielen over kunnen,
onbetaalbare drempels, snelheidsdrempels.
Drempels zijn van steen. Drempels zijn hard. Drempels zijn koud.
Scholen bouwen drempels voor hun ingang. Er staan kinderen voor. Zo begint het. Zo gaan sommigen van drempel naar drempel, staan ze voor deur na deur.
Deuren kunnen dichtslaan. En gelukkig soms ook opengaan. Nog niet alle deuren zijn geautomatiseerd. Soms moet iemand er een openen. Soms kan je dat zelf, als iemand je hiervoor bevoegd vindt. Onbevoegden gaan niet binnen. Ze hebben niet het juiste kaartje, de sleutel, de naam, het pasje. Omdat ze ergens niet zouden horen. Zouden de uitdelers van pasjes en sleutels weten hoe het voelt om ergens niet te horen? Of nergens te horen?
Zou de directeur die een kind de deur wijst, weten hoe het klinkt als de deur voor je dichtvalt? En nog eens dichtvalt. En nog eens dichtvalt? Of niet eens openging.
Weet hij dat het nooit die ene drempel is? Die deur nooit die ene deur?
Een kier.
Het lijkt een valstrik.
Ik wil ergens in.
Ik wil ergens uit.
Ik wil open zijn.
En dichtbij.
Ik sluit een oog. En open er een.
Alles is nu aan- en afwezig tegelijk.
Dicht en ver. Dicht en open.
Ik vraag mij af wie gesloten werd. De dingen of ik.
Sloot ik mij? Op? Af? Voor wie? Voor wat?
Wie sloot mij? Op? Af? Voor wie? Voor wat?
Sloot men zich af voor mij?
Of sloot men mij af voor iets?
Of sloot men iets af voor mij?
Er is bijna altijd ergens een mogelijkheid.
Een kier in de toekomst.
Een scheur in het wanhopen.
Maar hoe zie je die?
Hoe zie je deuren, die al dan niet bestaan, op een kier staan?
Iemand kan een opening aanwijzen.
Of ergens een gaatje in maken.
Een scheur. Een kier. Dat kan.
Alle mensen kunnen zo iets: een blik, een knik.
Een hand, een arm. Alle mensen.
Ik denk aan vrouwen die met sterke omarmende armen
een deur optillen
en nog een deur
en nog een deur
en nog een deur
en nog een deur
en een deur
en nog een deur
en nog een deur
en nog een deur
en nog een deur
en nog een deur.
Ze hebben veel versleurd.
Hersteld.
En mij verteld
dat ik geen plaats moest krijgen,
maar al had. Mocht nemen.
Vandaag kan ik vele ruimtes betreden.
Ze zijn er. Ik mag ze betreden. Ik kan ze betreden.
Zo begin ook ik
met sleuren
met deuren.
En
met deuren
te slaan.
En schaf aan:
Een koevoet.
Met een koevoet
loop ik rond.
Met een koevoet naar mijn vader.
Met een koevoet op de trein.
Met een koevoet mijn broer inschrijven op school.
Met een koevoet naar een voorstelling.
Met een koevoet repeteren.
Met een koevoet bij mijn lief.
Met koevoet in de stad.
Met koevoet op café.
Met koevoet.
Voor het geval ik een deur openen moet.
Want elke dag opnieuw
zien onze neuzen rood
van dichtslaande deuren.
Hoe vaak botsen wij?
Hoe lang zitten we gewrongen
tussen een te smalle kier?
We maken ons kleiner.
Om niet te veel plaats.
Passen niet.
Passen ons aan
om ergens in te passen
waar we niet in passen.
Ons lichaam te breed, te bruin, te beperkt. Te traag.
Te anders, onze bewegingen, onze bedenkingen. Te queer.
Onze keuzes te onzeker, gedachten te donker,
kritiek te ongemakkelijk. Onze kwaadheid ongepast.
Maar wat past klopt alleen voor hen die
Uit- en op- en afsluiten.
Uit- en op- en afpakken.
Mensen worden uitgesloten en opgesloten. Men sluit zich af voor wie opgesloten werd. Men sluit op wie uitgesloten werd. Is het uit angst zelf te ervaren wat het is onvrij te zijn? In de angst voor een onvrij moment wordt vergeten dat iemand naast ons misschien nooit anders heeft gekend.
Je ziet het niet altijd aan iemand. Hoeveel deuren er in de weg zitten van alles.
Soms wijst iemand iets of nietsvermoedend een kier aan.
Misschien is iemand die je niet kent je al heel lang dankbaar.
Misschien toonde je nietsvermoedend een uitweg.
Een barst, een begin, een breuk. Ouverture.
Een kans, een keuze. Uitzicht. Inzicht.
Misschien ook –
Misschien sloot je iemand op.
Of uit.
Sloot je je af.
Misschien ook. Blokkeerde je.
Versperde je.
De weg.
Uit.
Het zicht.
Klapte je iemand dicht.
Sloot je iemand op slot.
Het is nooit te laat.
Om te zeggen:
Hier
een kier.
Ga,
doe,
leef.
Je mag
zijn.
En zijn.
En zijn.
En zijn
wie
je
wil
bij wie
je
wil.
Kom.
Je bent welkom.