Geachte heer Bukowski, beste Hank

Door Harold Polis, op Thu Dec 09 2021 23:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vaste online correspondenten een brief. Harold Polis schrijft naar de Amerikaanse auteur Charles 'Hank' Bukowski. 'Jouw alcoholische apostolaat, Hank, deed het vooral ontzettend goed bij wie de cultuur van de zelfkant en de armoede gebruikte om zichzelf geloofwaardigheid aan te meten.'

Ik heb me altijd afgevraagd wat er was gebeurd als mijn grootmoeder jou had ontmoet. Ze kon op hoge poten vervelende mensen geweldig goed afsnauwen. Volgens mij had ze jou wel klein gekregen. Jullie waren beiden in 1920 geboren. Eeuwelingen. Allebei hadden jullie in het magere Europa van na de Eerste Wereldoorlog als kinderen met de knikkers gespeeld. De opgeblazen gazettenpraat over de ‘roaring twenties’ heb ik in jullie verhalen niet teruggevonden. Geen knallende champagnekurken, geen soeplepels Beluga kaviaar. Wel gestopte sokken en vermaakte rokken. Al die dure woorden over radicale artistieke vernieuwing in Zürich, Parijs en Berlijn ten spijt: bij jullie beiden woedde de revolutie van snit en naad. De weg naar de verlossing was geplaveid met kortingsbonnen. In die zuinigheid hadden jullie elkaar alleszins gevonden.

Veteranen vinden elkaar in zware verhalen die hun kinderen als stof van zich afschudden.

Jouw geboortestad Andernach ligt op ruim 280 kilometer van Antwerpen. Drie uur rijden. Had gekund. Dat is niet het eind van de wereld. De Rijn boven Koblenz oogt allesbehalve exotisch. Bovendien was jouw vader een militair, in het Amerikaanse bezettingsleger. Net als de vader mijn grootmoeder: een Belgische vuurkruiser die aan de IJzer in de loopgraven had gelegen. Veteranen vinden elkaar in zware verhalen die hun kinderen als stof van zich afschudden. Daar stoppen de gelijkenissen. Uit jouw woeste stroom autobiografische teksten heb ik onthouden dat jouw vader dronk en dat hij je sloeg. De man was met zijn gezin uit Weimar-Duitsland weggevlucht toen de inflatie explodeerde. Een blamage. De familie Bukowski moest twee keer in drie generaties naar Amerika migreren. Uitzonderlijk was die band met het Ruhrgebied niet, want begin twintigste eeuw beriep zich ruim een kwart van Amerika op hun Duitse origine.

De vader van mijn grootmoeder kwam kalend en gebroken uit de oorlog terug. Hij rookte als een ketter, vloekte in het Brussels (zijn moedertaal), sliep slecht. Van enige agressie jegens zijn naasten was echter geen sprake. In de Antwerpse haven was altijd werk en hij zou er als kraanman zijn dagen vullen. Daardoor hield hij zich koest. De brave man had iets te verliezen. Jouw ouders kwamen na hun vlucht eerst in Baltimore terecht en trokken vervolgens helemaal naar de andere kant, naar LA, de stad waar jij eigenlijk nooit meer weg zou geraken. Je vader klungelde erop los. Wat John Fante zijn illustere personage Arturo Bandini in Ask the Dust laat zeggen, gaat ook voor jou op: ‘Los Angeles, give me some of you! Los Angeles come to me the way I came to you, me feet over your streets, you pretty town I loved you so much, you sad flower in the sand, you pretty town.’ Grootspraak helpt om elk gebrek te verbergen.

De hel dat waren de anderen, vond je. Je beschreef het zo helder dat het leek alsof je het over mij had.

Hoewel al je gedichten en verhalen geschreven zijn vanuit het standpunt van de sukkelaar en de introverte mislukkeling, etaleer je wel degelijk een grootstedelijk chauvinisme dat de grote boze wereld verkleint tot een cafétoog of een hotelkamer. Dankzij die karikaturale benadering waren je teksten glad en toegankelijk, zodat zelfs ik me er als lastige tiener meteen in thuis voelde. De hel dat waren de anderen, vond je. Je beschreef het zo helder dat het leek alsof je het over mij had. Die belofte was je grootste aantrekkingskracht in de jaren dat je wereldwijd bekendheid genoot. Je gaf al die idioten, mezelf incluis, wat ze wilden: ze voelden zich speciaal.

Intussen weten we beter, Hank. Zo uitzonderlijk was je nu als schrijver ook weer niet. En je gedweep met het boeddhisme zal wel een beetje oprecht zijn geweest, maar van een buitenmatig talent voor onthechting kan ik je niet verdenken. Anders had je het typetje dat je speelde met meer afstand benaderd. Je kon best wel lachen met de mythe van het zelfdestructieve schrijverschap, maar het bleef voor jou toch een ernstige roeping. Je maakte van het drinken, het mislukken, het aanmodderen een cultus waarmee je naar verluidt protesteerde tegen de burgerlijke weldaden van de Amerikaanse samenleving. Het is de oude droom die Paul Lafargue, de schoonzoon van Marx, treffend verwoordde in Le droit à la paresse (later dunnetjes overgedaan door vele anderen, zoals de taoïst Clément Pansaers, de enige Belgische dada-president, in l’Apologie de la paresse). Volgens Lafargue zijn het priesters, economen en moralisten die ons verplichten om te zwoegen in ruil voor een handvol zilverlingen. Die obsessie met werk noemt hij de oorzaak van een ‘intellectuele achteruitgang’ van de mensheid. Beter ware het heel weinig of helemaal niet te werken.

Je het een smalle kijk op de dingen. Mensen willen echt niet alleen in hun tuin schoffelen. Economische vluchtelingen zoeken werk in Europa, geen bachbloesemtherapie.

Werk als een langzame marteling: kutcollega’s, bullshit jobs, bore out. Als je daarover schrijft, vind ik je het meest geloofwaardig. Maar dat verandert niets aan je smalle kijk op de dingen. Mensen willen echt niet alleen in hun tuin schoffelen. Economische vluchtelingen zoeken werk in Europa, geen bachbloesemtherapie. Ze zijn niet tevreden met drie betaamde uren per dag, zoals Lafargue voorschreef. Ik zou mezelf in elk geval niet door mensensmokkelaars laten leegschudden om de Schengenzone te bereiken met als enige beloning jouw klassieke bundel The Days Run Away Like Wild Horses Over the Hills: ‘The best way to think is not at all’. Ik denk het echt niet, Hank, hoezeer ik ook heb gehouden van je lichtjes jammerende gedichten, van je schaamteloze onvolwassenheid, van de belofte dat er zich achter je driestuiversimpressionisme een diepe ironische waarheid bevond. Misschien is net een te materialistische invulling van luiheid (werken en sparen om niets te kunnen doen) aan herziening toe. Ook werk wordt eenzijdig benaderd: geilen op rendement, exportkampioenen en unicorns. De winnaars geloven dat ze hun succes, status en kennis aan zichzelf te danken hebben. Een vrijgeleide om iedereen onder hen te kleineren. Getuige de bescheiden waardering voor verpleegkundigen, schoonmakers en chauffeurs, gezonde middelmatige bedrijven en mensen die hun job niet alleen voor het geld doen. Het streven naar een volledige tewerkstelling is geen luxe. Werk geeft ons de kans om respect en waardering te krijgen.

De coronacrisis heeft in het Westen mensen massaal geïnspireerd om af te haken. Op de Amerikaanse arbeidsmarkt heeft ‘the great resignation’ alleszins een reële impact. Met de libertaire, hedonistische subcultuur waar jij in vertoefde, heeft die afwijzing van de werkomstandigheden weinig te maken. Het is alsof heel wat mensen dankzij de crisis tijd hebben gevonden om zich een andere toekomst in te beelden. Die geest krijg je niet meer in de fles. Er ligt een buitensporige hoeveelheid werk op ons te wachten, veel meer dan in het uitdoofscenario waarvan doemdenkers ons willen overtuigen.

Je opzichtige miserabilisme is even erg als de onverholen minachting waarmee veel van mijn tijdgenoten neerkijken op wie de onderste sporten van de sociale ladder vasthoudt.

Jouw alcoholische apostolaat, Hank, deed het vooral ontzettend goed bij wie de cultuur van de zelfkant en de armoede gebruikte om zichzelf geloofwaardigheid aan te meten. Dat opzichtige miserabilisme is eigenlijk even erg als de onverholen minachting waarmee veel van mijn tijdgenoten neerkijken op wie de onderste sporten van de sociale ladder vasthoudt en op wie het gevoel heeft af te dalen. Armen en malcontenten hebben hun ellende aan zichzelf te wijten en moeten vooral zwijgen. Ik ben overtuigd van het tegendeel: de winst zit vandaag in het leren omgaan met tegenstellingen, het aanboren van nieuwe bronnen van welvaart en kennis, het verlangen naar waarheid en schoonheid, het afvlakken van extremen, het luisteren naar elkaar. Rondlezend in de halve plank paperbacks die ik ooit van je heb verzameld (die grote kleurrijke van Black Sparrow Press), besef ik dat bij het begin van mijn brief de verkeerde vraag heb gesteld. Stel dat ik een van jullie beiden kon terughalen uit de onderwereld, om een middag mee te praten, wie zou ik dan kiezen? Zonder enige twijfel niet jij, maar wel mijn grootmoeder. Om haar alle vragen te stellen waarvan ik dacht dat ik de antwoorden in jouw boeken had gelezen.

Met vriendelijke groet,

Harold