Geachte Rein Wolfs
Door Anna Tilroe, op Thu Dec 05 2019 23:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week wenst Anna Tilroe kersvers directeur van Stedelijk Museum Amsterdam Rein Wolfs een portie durf toe. ‘Het Stedelijk moet durven al die politiek correcte en incorrecte meningen die nu in het museale veld bon ton aan het worden zijn, achter zich te laten.’
Grappig, die tekening waarmee NRC u recentelijk aan de lezers voorstelde: zwart bebrild, benen parmantig bungelend over de rand van een badkuip waarin we moeiteloos de nieuwbouwgevel van het Amsterdam Stedelijk Museum herkenden. Maar de grap had ook een meewarige ondertoon. Want het is niet gering wat zich sinds de her-opening van het museum in 2012 in die badkuip heeft opgehoopt. Een chaotische en financieel catastrofale erfenis van twee verdreven directeuren, een zwaar gefrustreerde staf, opgedroogde sponsorgelden, verwaarlozing van museale taken als conservering, restauratie en documentatie, en bovenal een identiteitscrisis van jewelste.
Het Stedelijk heeft onder ogen moeten zien dat het al jaren niet meer gerekend wordt tot de internationale museale top
Het Stedelijk heeft, samen met de Nederlandse kunstwereld en de stad Amsterdam, definitief onder ogen moeten zien dat het belangrijkste museum voor moderne en hedendaagse kunst van het land al jaren niet meer gerekend wordt tot de internationale museale top, zoals het Moma of de Tate. Het is, toen over wéér een nieuwe directeur moest worden nagedacht, hardhandig geconfronteerd met de vraag of het wel bij die top moet of zelfs maar kán willen horen.
Pas na twee met misverstanden en schandalen omklede directoraten in zeven jaar is het besef doorgedrongen dat je, surfend over de kapitaalgolven van de internationale kunstmarkt annex kunstwereld, ook kunt verdrinken. Klaarblijkelijk was het toch niet zo’n goed idee om op die met glamour en glitter omgeven kapitaalmarkt naar kunstenaars te hengelen die daar als ‘veelbelovend’ of ‘toonaangevend’ gelden. En al die kunstverzamelende CEO’s in de Raad van Toezicht, dat was eigenlijk ook niet zo verstandig.
Een publiek museum is geen bedrijf onder bedrijven, maar een zwaarwegend cultureel instituut dat zijn geloofwaardigheid ontleent aan zijn autonomie.
Een publiek museum is nu eenmaal geen bedrijf onder bedrijven, maar een zwaarwegend cultureel instituut dat zijn geloofwaardigheid ontleent aan zijn autonomie. Die autonomie houdt in dat het met een belangeloos gemoed en een specialistisch oog probeert te duiden wat kunst over zichzelf en de wereld te vertellen heeft. En welke kunst zich daarbij onderscheidt door oorspronkelijkheid en eigenzinnigheid. Want gevestigde meningen zijn er genoeg. Toch?
En nu zit u daar in de badkuip, onverschrokken ons aankijkend en vol ambities. ‘Ik wil het museum menselijker en diverser maken,’ vertelde u aan de Telegraaf. Waarop ‘de Krant van Wakker Nederland’ natuurlijk vroeg waarom het ‘diverser’ moet. Want ja, het mag dan waar zijn dat, zoals u zei, ‘de cultuur om ons heen verandert’, wakkere oren horen daar al snel die ‘multiculturalisme bepleitende, culturele elite’ in, die Gutmenschen die het altijd zoveel beter menen te weten dan de gewone (blanke) man en vrouw.
Toen u ook nog zei dat ‘het Stedelijk erom schreeuwt een mening in de wereld te zetten,’ kreeg ik een somber voorgevoel. En zie, het is nu zo ver, het Stedelijk schreeuwt een mening: het steunt, met uw volledige instemming, de anti-Zwarte Pieten beweging.
Een museum dat zich met een vooringenomen standpunt direct mengt in een publieke discussie, verliest in mijn ogen zijn autonome positie.
Ik zeg het maar direct: ik vind dat onjuist. Niet omdat ik tegen of voor zwarte Piet ben, maar omdat ik voor een autonoom museum ben. Een museum dat zich met een vooringenomen standpunt direct mengt in een publieke discussie, verliest in mijn ogen zijn autonome positie. Het wordt deelnemer in plaats van wat het zou moeten zijn en blijven: een beschouwer. Een kritische beschouwer, dat ook, want dat hoort, vind ik, bij een instituut waarvan we verwachten dat het de levendigheid van onze cultuur weerspiegelt en de schommelingen die zich voordoen en hebben voorgedaan evalueert.
Een parti pris hoort daar niet bij, tenminste niet van de staf en van de directie. In een museum is het de kunst die spreekt, hard of fluisterend, tegendraads of gestaag voortbouwend op tradities, wit, zwart of gekleurd. En als het goed is kan eenieder zich daar op zijn of haar manier toe verhouden en zich een eigen mening vormen, misschien, nee, hopelijk zelfs voorbij het eigen gelijk.
Is dat te hoog gegrepen? Het valt immers niet te ontkennen dat een museum uit het enorme aanbod wel keuzes móet maken? En dat die keuzes vaak gebaseerd zijn op opvattingen of belangen die misschien niet op dat moment, maar wel achteraf als politiek gekleurd of achterhaald worden bestempeld.
Kijk maar naar de collectie van het Stedelijk. Terecht brachten uw twee voorgangsters naar voren dat onder de tienduizenden kunstwerken die de collectie telt verhoudingsgewijs maar heel weinig werk van vrouwelijke kunstenaars te vinden is. Kunst van kunstenaars met een niet-westerse achtergrond of met, jawel, een andere dan witte huidskleur, is zelfs ronduit zeldzaam.
Het zegt wel wat over de eenzijdige gerichtheid van de toenmalige directie dat ‘Black USA’, de eerste museale tentoonstelling met alleen zwarte kunstenaars, in 1990 niet, zoals je zou verwachten, in het Stedelijk plaatsvond, maar bij een helaas verdwenen naaste buur, het kleine, maar roemruchte privé museum ‘Overholland’. Het was een fascinerende aftrap, maar de bal viel dood op het stroeve, afgebakende veld van de grote Nederlandse musea. En bleef daar nog lang onbewegelijk liggen.
Vanuit nu gezien denk je: hoe kan dat? Stuk voor stuk waren het kunstenaars die met hun kunst iets heel interessants te vertellen hadden en daarvoor later ook brede erkenning kregen. Ik denk dat toen een gevoel van urgentie ontbrak. In Nederland, en in Europa in het algemeen, was het begrip ‘multiculturaliteit’ ondanks de migratiestromen die op gang kwamen, nog nauwelijks een topic. Tentoonstellingen als ‘UABC’ die het Stedelijk in 1989 organiseerde met kunst uit Zuid-Amerika, en ‘Unpacking Europe’, waarmee museum Boijmans-van Beuningen in 2002 de vraag opwierp hoe Europees Europa eigenlijk is, werden alom toch vooral als ‘exotisch’ ervaren. Geen van de grote musea zag een reden om eens kritisch naar het eigen eurocentrische tentoonstellingsbeleid te kijken, laat staan om een radicale draai te maken.
Het is op eieren lopen in een klimaat waarin cultuur volledig is gepolitiseerd en waarin een gevoel van ressentiment overheerst.
Die urgentie is er nu wel. Om reden die u zelf noemt: ‘De cultuur om ons heen verandert.’ Die verandering is zelfs zo ingrijpend dat multiculturaliteit als al te riskant politiek begrip vervangen is door ‘diversiteit’. Dat ook weer…enfin, ik zei het al.
Het is op eieren lopen in een klimaat waarin cultuur volledig is gepolitiseerd en waarin, zoals socioloog Willem Schinkel beschrijft in zijn belangwekkende boek ‘De nieuwe democratie’, een gevoel van ressentiment overheerst. Een ressentiment dat sterk wordt gevoed door de populistische retoriek dat ‘kunst en media de smaak en de wensen van ‘de gewone man en vrouw’ volledig negeren en uitsluitend gericht zijn op het bedienen van een kosmopolitische elite die nauwelijks geworteld is in de vaderlandse cultuur.’ Het dondert niet dat onder die vaderlandse cultuur vooral gezellige nostalgische gevoelens wordt verstaan.
Je kunt natuurlijk wegkijken van dat ressentiment. Lange tijd is dat ook de houding van de kunstwereld hier geweest. Tot de bezuinigingen kwamen en het overgrote deel van de Nederlandse bevolking de bezuiniging op het kunstenbudget van harte bleek te onderschrijven. Ineens bleken de kunsten alleen te staan, in een mijnenveld. Ik hoop van harte dat het de Vlaamse kunst- en cultuurwereld waar nu de klappen vallen, anders vergaat. Maar helemaal gerust ben ik er niet op.
Beste Rein Wolfs, begrijpt u mij niet verkeerd. Ik pleit niet voor een museaal beleid dat behoedzaam langs de vele politieke en sociale pijnpunten laveert. De veilige weg is een saaie weg en dodelijk voor de dynamiek van de kunst. Ik vind juist dat een museum als het Stedelijk een traditie moet voortzetten die het ooit tot een van de beste musea van hedendaagse kunst heeft gemaakt: een traditie van dúrven, en wel maximaal.
Ik vind dat een museum als het Stedelijk een traditie moet voortzetten die het ooit tot een van de beste musea van hedendaagse kunst heeft gemaakt: een traditie van dúrven
Het moet durven al die politiek correcte en incorrecte meningen die nu in het museale veld bon ton aan het worden zijn, achter zich te laten, want die zijn alleen goed voor de eigen parochie, en eigen parochies hebben we onderhand wel genoeg. Het moet durven een beschouwer te zijn die het ressentiment serieus neemt en die zich afvraagt waar het museum tekortschiet en wat daaraan valt te doen.
Het moet durven een visie op culturele diversiteit te ontwikkelen die een overtuigend alternatief biedt voor racisme, discriminatie en xenofobie(*). Het moet durven voor de toekomst te kiezen zonder het zicht op het verleden te verliezen. Het moet dat verleden dat zo talrijk en gevarieerd in de collectie opgesloten ligt, durven her-interpreteren in het licht van wat we nu denken dat juist is en recht doet.
Daarvoor moet het kunst durven kiezen die iets heel anders zegt dan wat we verwachten, kunst die ons zonder kompas het bos in stuurt of juist paden laat bewandelen die bekend leken maar vol verborgen valkuilen en mysteries blijken te zijn. Kunst ook met een utopisch perspectief, met vergezichten die misschien niet haalbaar zijn, maar wel hoop geven, en energie om recht te zetten wat krom is gegroeid. Want dat is wat we nu meer dan ooit nodig hebben.
Met vriendelijke groet
Anna Tilroe
(*)dank Willem Schinkel