Getuigenis: ik kom wel terecht

Door Kelechi Bosco KC , op Thu Aug 29 2019 22:00:00 GMT+0000

Ik ben een vluchteling. Ik wil mezelf kunnen zijn. Maar dan blijkt een leefloon een vergiftigd geschenk. Geld krijgen om niets te mogen doen? Ik kan niet stil blijven zitten. Ik schort mijn leefloon op, de maatschappelijk werker kijkt naar mij alsof ik gek ben. Ik wil hun geld niet meer. Ik wil vrij zijn, zelf beslissen over mijn leven. Ik ben kunstenaar. Ik wil werken.

Maar waarom heeft Vlaanderen een professionele schilder van elders zo weinig te bieden? Waarom blijven interimkantoren, cultuurhuizen of andere werkgevers altijd eerst de vluchteling zien, en niet de hoogopgeleide arbeidskracht met internationale diploma’s? Gek hoe onprofessioneel de arbeidsmarkt hier werkt. Alsof je kunde en je verhaal slechts bijzaak zijn?

Afreis naar mezelf

Ik ben geboren in 1985 in een wereld vol kerken. Papa is ambtenaar en mama docent aan een hogeschool. Ik ben waarschijnlijk zoals mama: ik weet wat ik wil en wil niets aan het toeval overlaten. Mama weet het natuurlijk, wat ik geheim moet houden. We doen alsof er niets aan de hand is. Maar wellicht heeft ze daarom wel beslist dat ik priester zou worden. Ik wil tekenen en schilderen. Waarom dan geen schilder-priester?

Waarom heeft Vlaanderen een professionele schilder van elders zo weinig te bieden?

Tijdens mijn tweede jaar filosofie besef ik dat het priesterschap niets voor mij is. Mama maakt zich zorgen. Papa blijft stil. Hij heeft als soldaat de Biafra-oorlog meegemaakt. Hij spreekt daar nooit over, maar hij deelt steeds één levenswijsheid: doe wat je wil, jongen, wees wie je bent, maar ga nooit naar de oorlog. Ik maak een portret van mijn ouders en mama toont het aan iedereen. Opdrachten beginnen binnen te stromen, ik heb heel veel werk. Ik word gerespecteerd als kunstenaar, als ambachtsman, maar ik ben onrustig. Echt mezelf zijn blijft hier levensgevaarlijk.

Daarom zeg ik dat ik internationale ambities heb. En dat zijn geen leugens. Ik begin mijn afreis te plannen: mijn weg naar mezelf, naar mijn vrijheid. Ik neem deel aan de Amerikaanse gestandaardiseerde eindexamens en de standaardtest academisch Engels. Door mijn zeer hoge score krijg ik beurzen en uitnodigingen van Amerikaanse universiteiten, maar hun ambassade weigert mij een studentenvisum. Mijn middenklasse ouders blijken niet rijk genoeg.

McDaniel University biedt me op zijn campus in Boedapest wel een full scholarship aan voor een bachelor in kunstgeschiedenis en studiotechnieken. Met een Hongaars studentenvisum vertrek ik in oktober 2008 naar Boedapest. Eindelijk vrij, denk ik. Ik kan er mijn seksualiteit ontplooien, ontdek mijn identiteit als kunstenaar. Ik werk hard, perfectioneer mijn techniek, verken de liefde. Ik behaal een bachelor met hoogste onderscheiding, stel regelmatig tentoon, verkoop kunstwerken. Ik win prijzen. Het gaat me voor de wind.

Tyfus of cholera

Maar in Hongarije word ik ineens ook zwart. Een nieuwe benauwde ervaring. Na enkele jaren zie ik alleen nog dat: racisme. Ik snak ernaar om me te bevrijden van de witte blik, van het stigma van mijn zwarte lichaam. In 2012 keer ik terug naar Nigeria, maar dat wordt een benarde bedoening. Homohaat resulteert er in geweld, afpersing, bedreiging, bloed in mijn mond, schoppen in mijn buik, spuug in mijn gezicht.

Tegelijk is er familie die zich in alles mengt: ze regelt een bruid en een ambtenarenjob, en alles wat daarmee gepaard gaat: gebeden, Onze Lieve Heer, het geweten, het schuldgevoel, het martelaarschap, Lucifer. Knarsetanden tussen terreur en schaamte. Ik moet eruit. Maar waarheen?

Europa geeft me intellectuele, artistieke en seksuele ontplooiing, maar ook raciaal stigma en juridische minderwaardigheid.

Europa zal me intellectuele, artistieke en seksuele ontplooiing geven, maar geen liefde, geen zekerheid. Het is een omgeving beheerst door raciaal stigma en juridische minderwaardigheid als migrant. Ik zal er dankbaarheid en kruiperigheid moeten veinzen ten aanzien van de witte medemens. Slikken. Tyfus of cholera, te nemen of te laten. Ik kies. Ik beslis zelf. Ik heb Nigeria niet nodig, ik kom wel terecht.

Ik behaal een studiebeurs voor de Central European University, met dank aan de Hongaarse stempels in mijn paspoort. Voor Hongarije ben ik de betrouwbare zwarte student en kunstenaar die niet zal blijven: kom maar studeren, doe je ding, ga maar op en af. Ik weet wel beter. In augustus 2014 vertrek ik terug naar Europa, deze keer voorgoed.

Ik werk hard, behaal mijn master, alweer grootste onderscheiding. Hoge scores zijn dan ook een voorwaarde voor mijn studiebeurs. Intussen verzamel ik alle info die ik nodig heb. Twee landen scoren bijzonder goed voor mensen als ik: België en Zweden. In 2016, achtenveertig uur voordat mijn Schengen-visum verstrijkt, land ik in Charleroi. Ik meld me bij Fedasil met een perfect voorbereid dossier en moet vervolgens naar het opvangcentrum in Zwijndrecht. Drie maanden later wordt mijn asielaanvraag aanvaard en verhuis ik naar Gent. Ik heb geluk.

Hout vasthouden

Ik blijf hier schilderen. Tweemaal doe ik een aanvraag om een atelier te huren in Gent. Ik krijg evenveel weigeringen, ongemotiveerd en definitief: gelieve geen aanvraag meer te doen. Ik stel geen vragen. Ik heb ze niet nodig. Ik kom wel terecht. Ik teken in op verschillende competities. Hoe maak ik anders kans om ooit inkomsten te verwerven uit mijn werk?

Hier en daar stel ik tentoon. Er zijn ook evenementen voor kunstenaars-vluchtelingen. Heel wat mooie initiatieven, heel wat geëngageerde mensen die met hart en ziel helpen. Tegelijk is er soms minachting, stiefmoederlijke behandeling, onprofessionaliteit. Ik zie zelfs geldverkwisting, zonder toegevoegde waarde voor de doelgroep, olie op het vuur van het antimigratiediscours.

Ik word cynisch. Progressief kunstminnend Vlaanderen kan zichzelf feliciteren om zijn barmhartigheid, maar sommige initiatieven geringschatten vooral wat wij als vluchteling-kunstenaars te bieden hebben. Ik beslis. Ik heb geen liefdadigheid nodig. Ik kom wel terecht.

Waarom zijn er voor mensen als ik zoveel obstakels in het land van ‘jobs, jobs, jobs’?

Om te blijven schilderen moet ik uiteraard geld verdienen. Daarin verschil ik niet van andere kunstenaars. Het is knokken. Ik ga in op een vacature bij een Gents theater, maar krijg de job net niet. Enkele weken later vragen ze mij wel om er vrijwillig te komen werken, omdat ze ‘mensen zoals mij nodig hebben’. Ik kan er niet op ingaan. Ik moet werken om te overleven.

Dan maar als afwasser en keukenhulp. Ik word graag gezien door collega’s, onderschat door leidinggevenden, uitgebuit door sluwe interimkantoren. Ik beland in een vicieuze cirkel. Waarom zijn er voor mensen als ik zoveel obstakels in het land van ‘jobs, jobs, jobs’?

Dankzij een bijzonder behulpzame maatschappelijk werkster die me naar waarde kan schatten, énj het ESF-project Werkplek Vluchtelingen in Gent, krijg ik de kans om een opleiding te volgen bij een werkgever. Een job die mij echt interesseert. Het is nu hout vasthouden. Ik voel soms minachting, onzekerheid, ongeloof. Ze zijn verwonderd dat ik stipt ben, verbaasd over mijn werklust. Intussen beheers ik de techniek, maar ze beweren dat mijn Nederlands vlekkeloos moet zijn. Ik bestuur machines. De gebruiksaanwijzingen begrijp ik perfect.

Ik doe mijn job. Ik bijt op mijn tanden. Ik kom wel terecht. Wie weet zelfs als kunstenaar.