Goudzoekers

Door Isolde Vanhee, op Wed May 31 2017 22:00:00 GMT+0000

In mei 2016 werd aan de Gentse Korenlei een kunstwerk onthuld van Philip Aguirre Y Otegui. Boven het Kadehuis werd tussen de twee aanpalende gebouwen een snoer van met goud vergulde ellipsvormen gespannen, als een punctuatie van de publieke ruimte van Gent met zijn gouden emblemen en trotse gevels. Het lijkt alsof de eindeloze kolom van Brancusi zich horizontaal heeft uitstrekt, als leidraad voor wandelaars op zoek naar onverwachtse verbindingen eerder dan naar de ongekende hoogtes van Brancusi’s totem van de moderniteit. Naar aanleiding van deze publieke sculptuur schreef ik een korte bespiegeling over het werk van Philip Aguirre Y Otegui en zijn toeschouwers: over wandelen, onderweg zijn en de hoop het pad naar huis (terug) te vinden

Het ligt in de aard van de wandelaar om zich te verwonderen. Over de horizon die van geen wijken wil weten, over de koorddanser hoog tussen twee gevelnokken. De flaneur is de meester van de wandeling, al leeft hij op gespannen voet met de menigte. Hij hoopt een glimp van zichzelf op te vangen in het gezicht van de ander, maar neemt aanstoot aan hun stank en lawaai. Hij wil verdwalen, want de omweg is zijn lust en zijn leven. Maar waarom durft hij zich niet ver van huis te wagen en mijdt hij elke blik? Hij wil zelf het wonder zijn. Hij wil dat mensen hem zien en huilen.

De toerist lijkt de gelukkigste onder de wandelaars. Hij is iedereen voor in het volle besef van al wie voor hem kwam. Hij volgt de lokroep van de massa tot aan het mooiste panorama en het schattigste snuisterijenwinkeltje. Toch wil hij thuis liever vertellen over wat niet in de gids stond, wat uniek was en als bij toeval op zijn pad kwam. Zoals dat kleine café aan de haven: een juweeltje, een klein wonder, gesavoureerd met een geliefde op armlengte. Als hij jaren later terugkeert, kan hij het niet meer vinden. De toerist struikelt over het wonder. Wat kwam hij hier ook alweer zoeken?

De pelgrim heeft een hoger doel voor ogen. Hij telt zijn stappen, klemt zijn staf stevig vast en tast naar zijn Sint-Jacobsschelp. Hij raakt de tel kwijt, maar geen nood, hij weet zich verzekerd van Verlossing. Niet het toeval, maar God zelf heeft hem op deze weg gebracht. Hij wil graag thuiskomen in het huis van God, maar kan dat niet wat sneller? Stiekem neemt hij een sluipweg. Heeft God het gezien of kan hij hem om de tuin leiden? Eens ter bestemming is het drummen aan het heiligdom. Geloven in het wonder doe je nooit alleen.

‘C’est bien de l’or, à n’en point douter: cela brille d’un éclat si fin!’ – Pierre Loti (1903)

Alleen de vluchteling is waarlijk radicaal. Hij houdt geen rekening, het verstand verdoofd en de voeten vooruit. Hij gelooft in het werkelijke wonder, want ondervond de echte hel aan den lijve. Hij verzaakt aan het verleden en werpt het schone voor zich uit. Hij zoekt een plek om een huis te bouwen en daarom moet hij ronddwalen, bedelen, pleisteren. Het risico bestaat dat hij te vroeg halthoudt, te snel omkijkt, teruggeworpen wordt, misleid door valse profeten of het eigen ongeduld. Hij is alleen op de wereld, maar in de vlucht weet hij zich verbonden met de gelukzoekers aller landen.

In wiens gezelschap wil je wandelen? Geen van allen? Stap dan nog maar een beetje verder, over het brugje, tot aan de kademuur. Kijk nog niet om. Het is te vroeg. Let niet te veel op de anderen. Doorstappen. Niet slenteren. Neen. Je bent er nog niet. Stop. Een stapje meer naar links. Pas op voor het water. Nog ietsje achteruit. Ja! Zo blijven staan, daar, op die plek. Perfect! Niet meer bewegen. Kijk nu maar. Lach. Je bent bijna thuis.

Isolde Vanhee geeft les aan LUCA School of Arts Gent en is kernredacteur van rekto:verso