Hallöchen Arnout & Hannelore
Door Karel De Sadeleer, op Tue Jun 25 2024 08:10:00 GMT+0000In zijn laatste brief richt Karel De Sadeleer zich tot redacteurs Hannelore Roth en Arnout De Cleene. Of toch maar tot Harold Polis, met wie hij na zijn vorige schrijven duidelijk nog niet klaar is. Want die zit de hele tijd ‘te pompen van liberale democratie hier en acquis van het westerse humanisme daar, waardoor hij zowel hier als daar geregeld door de bocht kleppert.’
Hallöchen Arnout & Hannelore
Ik wilde, wegens niet helemaal uitgeschreven, nog een vervolg aan die Haroldbrief brullen, maar een paar weken geleden zag ik een van z’n dikke vrienden een vernissage versieren en de weerzin tegen die hele bourgeois-clan van ‘m kwam danig opklotsen.
Zag ik daar en plus ook een wezen dat ongegeneerd uit m’n werk had zitten kopiëren zonder vragen of waarschuwen. Had ze wel d’r nom de prune brune eronder gezet voor de street cred en zo. Bah bah fatwa, maar van daden ben ik niet. Also.
Had ik dat idee van een vervolgbrief aan Jaysus Christ HaHa – zelfverklaard publicist & recensent; wat is er mis met schrijver? te mondain of plebejisch? – dus gans achterop de wrakke jammerbus geparkeerd.
Bovendien had ik ondertussen ook dat indrukwekkende vulkaanboek van dc² uitgelezen waardoor ik heel even weer manisch door de gangen van de instelling dartelde, wat de hoofdverpleegster op d’r zenuwen werkte, ook al moest ze d’rvan grijnzen. Het moet zijn dat gewoon lezen, ondanks alles, toch iets doet … Extra plus: ik heb me wel geamuseerd met die manke impersonatie van Habermas, maar de ernst heeft me opnieuw ingehaald, en daarmee kon hij de bodemloze stoofpot in.
Toch wringt iets, zo hard zelfs, dat ik alsnog iets schrijf vis-à-vis de fatwajakkes & bling-bling bah die 21st century Hiawatha Harold schreef over Céline.
In het standaardvod benoemt-ie (Harold) Célines dividenden op z’n (Célines) Moralkonto bv. als ‘doorleefd humanisme’, welk humanisme het is, blijkbaar, dat hem (Céline) beroemd maakt, en niet z’n (Célines) inspanningen om de Roman-als-sprachliches-Konstrukt verder te onderzoeken. Harold zegt wellicht wel vaker ‘prrrr’ en vervolgens komt het dan zoals het komen moet. Ik denk van Harolds eigen humanisme, met Césaire, ondertussen gewoon dat het ‘de tirannie’ is ‘van een gedehumaniseerde bourgeoisie’, wat me terugpeddelt naar de Tarantellen bij Zarathustra, die hem (Har) + ons (minder doorvoede lezers) dit toesnauwen: ‘gegen alles, was Macht hat, wollen wir unser Geschrei erheben’. Geschrei aka Widerstand, nicht? Van waar het lekker doorsuppen is tot bij Barthes, die ook iets schrijft over de rol van recensent/plechtige publicant/klerk van z’n eigen werk: ‘[il représente] un pouvoir censorial de surveillance et d’opinion, qui appartiendra à tous, que tous pourront exercer sans représentation […]’. Zonder vertegenwoordiging, aka dictatoriaal, aka met de scepter stevig in z’n eigen Brown-eyed Keyhole gefisteld. Noem het gerust politieke flatulentie ironie van de Boer-Jannen in publicistenland.
Gore jakkes zegt Harold bij herhaling over Céline, wat ik tot op zekere hoogte wel snap want die dokter Destouches was inderdaad een bad bunny kankervarken dat z’n eigen mest + die van Pétain opvrat. Of zo ging het plus ou moins toch bij die Vichy-Fransen.
Harold bakt z’n door z’n eigen humanisme ingegeven jakkes echter overgaar wegens dat-ie de hele tijd zit te pompen van liberale democratie hier en acquis van het westerse humanisme daar, waardoor hij zowel hier als daar geregeld door de bocht kleppert. Zie daartoe, o.a.: de moralisch-kognitive Dissonanz die hij in z’n door jullie voorgangers gesanctioneerde brieven aan de dag heeft geplempt.
Welke cognitieve dissonantie, trouwens, een amateuristische uitvoering lijkt van Adorno’s negatieve dialectiek; de banale enscenering, zo jullie lezers willen, van het gefragmenteerde ik. Bellow schetst het ludieker in Mr Sammler’s Planet: ‘Both knowing and not knowing – one of the more frequent human arrangements.’
Schrijft Harold bv aan Bukowski:
‘de winst zit vandaag in het leren omgaan met tegenstellingen, het aanboren van nieuwe bronnen van welvaart en kennis, het verlangen naar waarheid en schoonheid, het afvlakken van extremen, het luisteren naar elkaar’,
dan schrijft-ie ongegeneerd aan Sankt-Habermas:
‘Het enige dat werkt is concrete actie, verantwoordelijkheid nemen voor jezelf, je naasten en je medeburgers, en op die manier verbetering en maatschappelijke verandering mogelijk maken. Zo niet blijft de door u geroemde dialoog een cynische bevestiging van het status quo of een spiegel voor Narcissus. Niet elk debat leidt vanzelf tot besluiten. Soms is een consensus totaal onmogelijk. Lang niet iedereen is even redelijk, laat staan dat onze universele waarden overal op gejuich worden onthaald.’
Niet alleen spreekt der HaHa zichzelf dus makkelijk tegen, à la façon de prrt-prrt en masse, maar hij doet het dan ook nog eens – uit gemakzucht? – met een compleet gebrek aan Schwung und Schteil.
Kwestieuzer is natuurlijk dat-ie a) van Bukowski – papier-maché persona van zuipschuit & wifebeater op z’n ouwe dag – de slechte kanten met gemak onder de liberaal-democratische mat schoffelt en b) het oeuvre San Gabber toch niet helemaal niet begrepen heeft. Letterlijk staat in Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein namelijk dit:
‘De veronderstelling dat ook politieke debatten gericht zijn op het doel van overeenstemming wordt vaak verkeerd begrepen. Het impliceert geenszins het idealistische idee van het democratische proces als een vreedzame seminariebijeenkomst. Integendeel, men kan ervan uitgaan dat de situatie waarin verstandige deelnemers overtuigd zijn van de waarheid of juistheid van hun beredeneerde opvattingen, de politieke geschillen alleen maar aanwakkert en ze een fundamenteel agonaal karakter geeft. Wie argumenteert, spreekt tegen.’
Niet de consensus, wel de helderheid. Of toch de uitdaging om tot een helderheid te komen die ook voor anderen geldt. En al zeker niet het compromis. Bah. Eerder wel, dus: met precisie van vlijm/scalpel tot op het bot snijden om daar het eigen standpunt bloot te leggen en het vervolgens uit te werken tot iets dat voor zich begint te spreken en dat zich laat uitspreken. Noem het gerust nuance.
Dat zulks soms pijn doet aan ogen + oren? Alleen voor wie niet bereid is tot zien & luisteren.
Of tot lezen. Veel heil valt daar, in weerwil van m’n eigen wedervaren met bv het vulkaanboek (supra), niet altijd uit te halen — dat schreef ik twee brieven geleden al — maar lezen kan wel aanzetten tot reflectie en subtiliteit. Kijk maar naar de glossolalische cakes die ik zelf bak: uiterst subtiel van smaak & tempo. Wat me, in verband daarmee, trouwens, vorige zomer helemaal voor de Duitse Stephanie innam, meer nog dan de vanzelfsprekendheid waarmee ze d’r eigen leespraxis beschouwde – ik parafraseer! – als het organische Implikat (sic?) van een door vormingsdwang gekleid mensbeeld waarin Kulturgeschichte & Fortschrittglaube centraal staan, was dat zij mij met een heldere, koele blik in d’r ogen bijviel in m’n leestwist met haar Zuid-Afrikaanse vriendin, bijna alsof ze snapte dat zo’n financieel ongeletterde maar verder heel verdraagzame Vlaamse boerenzoon als ik zuurstofgebrek oploopt wanneer het over virtueel kapitaal, fiscale overdraagbaarheid en highstrung hedgefund equestrianism gaat, wat me dus deed denken aan Weiss, die in z’n Ästhetik schrijft dat ‘[w]enn wir, mit soviel Überzeugung, von unserm kulturellen Selbstbewußtsein redeten, und wenn wir auch wußten, wie sich dies schon in einigen Gruppen gefestigt hatte, und wie viele es gab, die nachdrängten, konnten wir nicht umhin, an die schreckliche Lähmung der meisten andern zu denken, denen durch brutales Herrschaftswesen die Initiative, die Freizeit, die Anregung und Vorbildung zum Lesen vorenthalten waren.’
Plus Harolds postscript over ‘universele waarden’? Komt dat soort schaamblabla Moralsucht niet rechtstreeks uit de ‘liturgie van een negentiende-eeuws beschavingsideaal’, zoals Kregting het noemt? Of bedoelt hij de spandex confectie van de burgermoraal, die triomfantelijke fricassee van in tijd & ruimte contingente normen & waarden, dan wel eerder de bovengrondse wortels van wat in het beste geval een pragmatiek humanisme is, welk, zoals Elias er eens heeft uitgepimpeld, ‘het karakter van een ideologie’ heeft en in die hoedanigheid, i.c. ‘als oriëntatiemiddel in hoge mate misleidend kan zijn’?
Misschien heeft Harold iets in de oogballen gehad al die tijd. Of een kink in z’n thalamus.
Middels een lomp stukje strategische Kommunikation heeft Harold zichzelf alvast flink het centrum ingebourgeoiseerd. Havemann, de jongste Strauss (die, alsof dat een excuus is, voor de allekankerjakkes artistieke opportuniteiten voorzitter is geweest van de Kulturkammer), Gründgens en die met de jaren kekker wordende Heidegger achterna.
Ik lees Heid nog steeds voor de poëzie, zei Abendland vorige zomer kwansuis. Misschien bedoelde hij Nietzsche. De verwarring is niet zonevreemd. Plus: wat hier doorgaat voor poëzie, gebruikte men honderd jaar geleden in het Zwarte Woud al om er papier-maché januskoppen mee te boetseren.
Plus bovendien ook nog: ‘Terwijl u iedereen aan het overleven bent, verkruimelen de bouwstenen van ons dierbare liberale wereldbeeld, aangevreten door tijd en intellectuele erosie.’ Ik stel me voor dat Habermas zich, mocht-ie Harolds brief daadwerkelijk lezen, afvraagt waarom dat besef nu pas kopjes begint te geven. Misschien heeft Harold iets in de oogballen gehad al die tijd. Of een kink in z’n thalamus.
En extra bovendien: dierbaar? Brokkelt de korst van Harolds hersenschors zich al de dementie in? Dat liberale wereldbeeld zit al decennia roestig verankerd in een bar kankerkapitalisme.
Cf. Vollmann in z’n Rainbow Stories: ‘We are all anchored by something. Most of us are anchored by money.’ Het heeft iets wanhopigs. Vreemd moet niemand daarvan opkijken – zei Byron in Childe Harold’s Pilgrimage al niet dat ‘Mammon wins his way where Seraphs might despair’? Plus ook nog dat het me aan Abendland doet denken, die z’n vader jarenlang aan de schandpaal heeft staan spijkeren omdat-ie (Ab sr) niet helemaal koosjer was jullie-weten-wel-wat-&-wanneer en dat heeft hij (Ab jr) hem (Ab sr) toen grondig kwalijk genomen, bv in een van z’n (Ab jr) traktaten over het weer op gang trekkende Heideggertoerisme, welke traktaten werden gekruid met citaten uit Johnson & Weiss; met name Weiss was daarin oververtegenwoordigd, pakweg met een passage waarin hij (Weiss) nogal ongefundeerd maar verder ganz korrekt schrijft dat ‘[d]er Faschismus für uns die offene Diktatur des Finanzkapitals [war]’, en dan heeft-ie (Ab jr) er, uit citeerzucht, er ook maar dit van Weiss tegenaan gegooid: ‘Analphabeten waren es dort, die Zivilisation spielten’, welk beschavingsspel daarenboven een echo is van wat de Duitse Stephanie tijdens haar bezoek etc. (cf. supra). Je zou van minder achterover je-weet-wellen. Niet?
Veel te vanzelfsprekend gaat Harold eraan voorbij dat de essentiële bouwstenen van zijn liberale democratie de neiging hebben om het onder externe druk te begeven, of om zich te zetten naar een ander soort zwaartekracht. Het is bijna alsof Harold vergeet dat al die liberale democratieën axiologisch vet garen spinnen bij wat in de door hen met overgunstige vrijhandeltarieven, junkbonds, ordinaire risicoinvesteringen en banaal roofkapitalisme gesubsidieerde dictaturen in de bloedrode au-au draait.
‘Hier in Vlaanderen België toch Vlaanderen hebben we daar geen last van, gast. Ga elders melken.’ Klopt. De liberale democratie komt hier minder bloedrood uit bed en zonder veel au-au, zeker in vergelijking hiermee of hiermee, maar wel met dezelfde kaantjes van natte dromen over het nut van universeel eigenbelang in de slaapbroek. Vb? Niet te lang geleden werd ik eens telefonisch – want er mocht uiteraard geen geschreven bewijs bestaan voor eventuele achterafdiscussies – uitgenodigd gesommeerd toch uitgenodigd door de secretaresse van een burgemeester (ganz loco) wegens een geschil over de exacte aard waarvan de burgemeester in de met droge koeienvijgen gelambriseerde duisternis van z’n kantoor aan het tasten was. Hij wilde van mij horen hoe de figuurlijke koe aan d’r horens zat. Legde ik hem kort en gebald, als een magere vuist, even uit. Dat ik hem het werken bemoeilijkte, zei hij daarop, en dat ik hem + z’n voltallige college + nog eens alle statutairen (minus de chronisch ondergewaardeerde Jongens van de Groendienst) in z’n ambtenarenapparaat moest trakteren op een paar dozen Teenage Mutant Hula-Hoops & 30 x Quattro Stagioni met extra veel pecorino romano. Ganz klar? Ganz klar!
Hoops & Stoni heb ik uiteraard nooit afgeleverd wegens — en dat is wat de hoofdverpleegster ook nu nog, herhaaldelijk zelfs, zegt — een gebrek aan generositeit + grootmoedigheid van mijn kant. ‘Magnanimity ate shit’ zei ik eens tegen haar. Waar heb je dat vandaan, blafte ze. Ellroy, zei ik. James? James. Ook zo’n bolleboos, zei ze. Weet ik veel dat zo’n hoofdverpleegster ’s avonds nog tijd heeft om te lezen & zich te gedragen als een recensent. De aanstaande drieste besparingen in de zorgsector zullen d’r wel leren. In elk geval: ik heb nog veel te leren qua g+g, maar zwaar moet niemand tillen aan m’n gebrekkige social skills. De burgemeester, bv, heeft mijn nihilistische nalatigheid overleefd. Is het niet wegens z’n harde vel, dan is het wel wegens z’n politieke opportunisme. Bah.
Kwestie is nou wel dat burgemeester echt stonk uit z’n bek. Olympisch goud op de odometer. Hij had net voor ons onderhoud op z’n knieën gezeten, geloof ik nu nog altijd, onder de tafel bij VBO of Voka, of wat is de naam van die gekke hoofdtoko van de Symbolische Imaginaire toch Symbolische of nee, gewoon Despotische Orde waar verkozenen des volks op audiëntie gaan om eender wat op rekest te krijgen. Daar zat de burgemeester ongetwijfeld graag. Onder de tokotafel, bedoel ik. Moest-ie alleen maar z’n mond opendoen + z’n broek op z’n enkels laten zakken. Misschien heb ik het niet helemaal bij het rechte eind, maar mijn loco burgemeester is niet de enige die aan de werkgeversslurf gaat hangen; er is bv een andere burgemeester die in 2010 in Le Vif zou hebben gezegd dat ‘le Voka, c’est mon vrai patron’, welk patronaat – excuses komen wel vaker met een dubbele tong opzetten – enigszins schalks op te vatten viel, maar ook weer niet. En welk patronaat een blijver is, o.a. gezien de wederwaardigheden, ca. drie maanden geleden, van diezelfde andere burgervader met Voka in de Antwerpse Handelsbeurs.
Compleet naast de kwestie, misschien, maar ook weer niet, is dat ik aan de ontbijttafel vorige week met de jongens van de instelling wel zeer gatver-au-au witheet qua gespreksonderwerp dit te behappen had: moet ik er, post factum, m’n bek over houden dat zo’n burgemeester echt uit z’n bek stinkt? Of moet ik het erop houden dat ik de burgemeester misschien & met de meest clemente permissie uit z’n bek vind stinken? Hebben de modaliteiten belang? Uit de bek stinken was, betoogde ik aan het ontbijt, bijzonder feitelijk & odometrisch vast te stellen, kijk maar naar Ab hier naast me die z’n bek ook nooit uitpoetst en het ontbijt opstinkt als een gierput, maar zo’n feitelijke vaststelling wordt, zo heb ik onderhand begrepen, niet zomaar gedoogd. Klopt, zei toen een van de jongens (toevallig een verre neef van Abendland), modaliteiten doen ertoe, wegens dat het non-modalische Kommunikationsprogram zoals jij dat voorstaat geen voorbeeld is van Verbindend Communiceren (VC), welk communiceren een essentieel bestanddeel is van interprofessionele lippendienst, zoals ook de hoofdverpleegster die voltrekt. Waarop ik zei dat ik die VC meestal voldoende en noodzakelijk excuus vind leveren voor een nieuwe episode neutraal rond de pot draaien + dat ik die VC nooit in beide richtingen heb weten werken, want dat het met VC gaat zoals met de Symbolische Orde, de Kulturkammer onder de jongste Strauss, de pogroms in Gaza, het opportunisme van West-Europese nationalisten en elke andere travestie die zich laat meeslepen door hegemonische hysterie. Aan dooddoeners geen gebrek, antwoordde een andere van de jongens, waarop ik ben gaan mokken in m’n kamer met Gavin Bryars. Voorbij het mokken: ik geloof nog altijd dat men gemakkelijk verward geraakt door het verschil tussen vaststelling & stellingname. Het lijkt mij alvast vrij duidelijk hoe de baard aan de boer groeit: de vaststelling komt namelijk 1/1 overeen met de eenvoudige propositie dat de burgemeester uit z’n bek stonk: p∨q⇒r, waarbij p staat voor de burgemeester, q voor z’n bezoek aan de werkgeverstoko en r voor wat er langs boven uit komt walmen. Dat heeft niets met stellingname vandoen, behalve, natuurlijk, voor wie het jazzballet van de fenomenologie beheerst. Pointe & clou is wel dat ik nog altijd niet zeker weet of ik het morele (voor)recht heb om publiekelijk te zeggen & schrijven dat de burgemeester uit z’n bek stinkt wegens op de knieën voor VOKA etc. Doet zulks namelijk emotioneel au-au bij de burgemeester in kwestie, ook al heeft hij het — klaarblijkelijk — politiek & biologisch overleefd? Dat weet ik niet. Ik heb het hier voorlopig wel zo expliciet laten staan vanwege dat ik, tussen moraliseren en vloeken in, nog steeds een retorisch-stilistisch evenwicht zoek. Kan het zijn dat zoiets misverstanden oplevert, of dat ik na al die jaren nogmaals naar het bureau van de burgemeester wordt gesommeerd? Misschien. Ik heb het voorgevoel — los daarvan, natuurlijk, dat die burgemeester misschien weer een eind uit z’n bek gaat zitten stinken — dat dergelijk onderhoud nu ook weer niet zo’n vreselijke beproeving moet zijn aangezien de hele wereld onderhand wel weet dat Voka/VBO/ECB/IMF zich heeft zitten leegpompen in & langs ’s burgemeesters oberer und unterer Schließmuskel. Toch?
Dat is Harolds liberale democratie ten voeten uit: een malicieuze maatschappij waarin cognitieve dissonantie de grondtoon is & waarin de ene januskop de andere stroop opsmeert.
Dat is Harolds liberale democratie – ‘haar hele lichaam veranderd / in oude vrouw intussen / van krakend hout haar benen’ schrijft van Marissing – ten voeten uit: een malicieuze maatschappij waarin cognitieve dissonantie de grondtoon is & waarin de ene januskop de andere stroop opsmeert onder het mom van geciviliseerd gedrag.
Van welk gedrag iedereen onderhand wel weet dat het ook maar een laagje vernis is, afpulkbaar door de krachteloze vingertjes van een pasgeborene. Zat ik bv vorige week net aan de granola met blauwe beertjes, zei een van de nieuwe flinkse meisjes, terwijl ze d’rzelf complimenteerde met d’r afkeer van de nieuwe volkspartijen, dit: ‘Er is geen groter racisme dan tussen 2 Afrikanen.’ Kid you not. Idioten vind je altijd & overal, maar meestal toch aan het ontbijt, tijdens de pauze, onder de lunch, bij het vieruurtje, aan de avonddis en tijdens de laatste sessie voor de collectieve sedatie door de doorluchtige verplegers van onze instelling.
Je zou het een vorm van sociale opschorting kunnen noemen, waarbij de ene stroopsmeerder weet dat z’n gedrag wederkerig ebt en dus in de verwachting kan leven dat de andere stroopsmeerder op termijn ook aan het stropen slaat, alsof iedereen zomaar in de open mond van de toekomst kan zitten geeuwen, maar mij komt het allemaal gewoon hypocriet over. Nuance: het schijnt me toe, bedoel ik, dat het lichtvoetige politieke kontendraaien – net als de breed gedragen aanvaarding ervan, trouwens, als zou de political ‘big bucks never lie’ butt twirl een probate, billijke praktijk zijn waarvan de hele wereld beter wordt — grondig geïnstitutionaliseerd is, waardoor de werkelijk relevante kwesties veel te licht op de long and winding road worden geschoven, of onder de ranzige mat van het eigenbelang. Ook Hertmans zei zoiets, onlangs.
Hertmans hield daarbij ook een betoog voor meer medemenselijkheid. Ahahah. Anderzijds: waarschijnlijk heeft-ie gelijk. Er is, door de verheerlijking van platitudes, van opruiende oppervlakkigheid, van schijn en van allegorekankerjakkes winstbejag in Barthes’ ijskoude barbarij, geen ruimte meer voor wat wie werkelijk telt.
Ik ben ervan overtuigd dat Harold een aangename, welgemanierde burger is, maar dat hij zich gewoon laat uitzakken tot wat Adorno het niveau ‘des Spießbürgers’ noemt.
Waarmee ik dus niet wil zeggen dat Harold een politieke windvaan is, laat staan dat hij aan de verkeerde kant van de geschiedenis zit te kukelen. Meer nog, ik ben ervan overtuigd dat Harold een aangename, welgemanierde burger is, doorvoed met de beste intenties en gemarineerd in een wereldbeeld dat hem o.a. voorhoudt dat le Bête dans l’Autre met liberaal gemak te domesticeren valt, maar dat hij zich, in z'n vervelende gemoraliseer omtrent, bv, Céline, gewoon laat uitzakken tot wat Adorno in een van z’n bekendere interviews het niveau ‘des Spießbürgers’ noemt, ‘der Hihi! kichert, wenn er ein Mädchen mit nackten Brüsten sieht’, op welk niveau ook het compromis opereert, samen met het onvermogen om glashelder jezelf te doorzien.
Abrupt als het is: kan die laatste paragraaf volstaan als peroratio? Van deze brief en alle voorgaande? Ik had, na de zevende brief, de illusie opgelopen dat het eigenlijk wel meevalt met die brieven en ik dacht daarbij nog eens, eerlijk waar, dat die brieven zich vanzelf zouden afronden, maar da’s naïef — perchance, citeert Ab Horatio, from too much angel dust. Had ik kunnen weten. Niets houdt vanzelf op. Ook niet het gekukelu van Harold. Maar dat is, nu ik de r:v-epistolarij begraaf – als een strijdbijl? –, gewoon weer zijn probleem.
Tot gauw
Karel